ECLI:NL:RBNHO:2025:3701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
10399301 \ CV EXPL 23-1573
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en schadevergoeding voor passagiers na instapweigering door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben passagiers compensatie en vergoeding van kosten gevorderd van Singapore Airlines Ltd, omdat zij niet mee mochten vliegen op zowel de oorspronkelijke als de alternatieve vluchtcombinatie. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een instapweigering, aangezien de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er redelijke gronden waren voor deze weigering. De compensatie wordt toegewezen, maar de overige gevorderde kosten worden afgewezen omdat deze niet noodzakelijk, passend en redelijk waren. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een vlucht van Amsterdam naar Brisbane, maar konden niet mee vanwege een instapweigering. De vervoerder had hen omgeboekt naar een andere vlucht, maar ook deze vlucht werd niet uitgevoerd. De kantonrechter concludeert dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar dat de extra kosten die zij hebben gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet het gevolg waren van het verzuim van de vervoerder om bijstand te bieden. De vordering tot compensatie van de passagiers zelf wordt toegewezen, terwijl de overige vorderingen worden afgewezen. De passagiers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10399301 \ CV EXPL 23-1573
Uitspraakdatum: 2 april 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2], wonende te [plaats 2]
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. L.E. Stam (ARAG SE)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Singapore Airlines Ltd
gevestigd te Singapore
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)
De zaak in het kort
De passagiers hebben compensatie en vergoeding van kosten van de vervoerder gevorderd omdat zij niet mee mochten vliegen op zowel de oorspronkelijke als de alternatief aangeboden vluchtcombinatie. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het daarbij om een instapweigering. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat hij redelijke gronden had voor de instapweigering. Daarom wordt de compensatie toegewezen. De Verordening biedt geen grondslag voor schadevergoeding. Ook waren de gevorderde kosten niet noodzakelijk, passend en redelijk waren om het verzuim van de vervoerder om bijstand te bieden, goed te maken. Daarom worden de overige gevorderde kosten afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen en hun minderjarige kinderen op 16 juli 2022 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Singapore, naar Brisbane, Australië, met de vluchtcombinatie SQ323 en SQ245 (hierna: de oorspronkelijke vluchtcombinatie).
2.2.
De passagiers zijn niet meegevlogen met de oorspronkelijke vluchtcombinatie.
2.3.
De passagiers hebben op eigen initiatief bij een reisbureau een alternatieve vluchtcombinatie geboekt van Frankfurt, Duitsland, via New Delhi, India, en Sydney, Australië, naar Brisbane, Australië (hierna: de alternatieve vluchtcombinatie van het reisbureau).
2.4.
De passagiers zijn ook niet meegevlogen met de alternatieve vluchtcombinatie van het reisbureau omdat hun kinderen niet gevaccineerd waren tegen het coronavirus.
2.5.
Vervolgens heeft de vervoerder de passagiers omgeboekt naar een andere vluchtcombinatie. Op grond daarvan moest hij hen op 19 juli 2022 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Singapore naar Melbourne, Australië, met vluchtcombinatie SQ323 en SQ207 (hierna: de vluchtcombinatie op 19 juli 2022). Daarbij hebben de passagiers op eigen initiatief een aansluitende vlucht naar Brisbane geboekt.
2.6.
De passagiers zijn evenmin meegevlogen met de vluchtcombinatie op 19 juli 2022.
2.7.
De vervoerder heeft de ticketprijzen van de oorspronkelijke vluchtcombinatie aan de passagiers terugbetaald.
2.8.
De passagiers hebben compensatie en schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.9.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.429,79, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 696,49, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Volgens de passagiers heeft de vervoerder de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 geannuleerd of heeft hij hen daarop de instap geweigerd. Daarom stellen de passagiers dat de vervoerder hen moet compenseren met een bedrag van € 3.000,-. [1] Dit bedrag is inclusief de vorderingen van de minderjarige kinderen, waarvan de passagiers stellen dat zij deze aan de passagiers hebben overgedragen.
3.3.
Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen uit de Verordening heeft voldaan door hen niet (tijdig) om te boeken naar alternatieve vluchten. Hierdoor hebben zij extra kosten moeten maken van, in totaal, € 3.429,79. Deze moet de vervoerder hen vergoeden, aldus de passagiers
3.4.
De vervoerder voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt nader ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Ontvankelijkheid passagiers
4.2.
De vervoerder betwist allereerst dat de passagiers ARAG SE gemachtigd hebben om namens hen te procederen. Bij conclusie van repliek hebben de passagiers echter machtigingen aan ARAG overgelegd. De vervoerder heeft de echtheid daarvan niet betwist. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers hiermee voldoende hebben onderbouwd dat zij ARAG hebben gemachtigd om namens hen te procederen.
4.3.
Voor zover de vervoerder heeft aangevoerd dat de kinderen van de passagiers niet-ontvankelijk verklaard zouden moeten worden, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. De passagiers hebben de vorderingen immers alleen namens zichzelf ingesteld. Op de geldigheid van de overdracht van de eventuele vorderingen van de kinderen aan de passagiers, wordt hierna ingegaan.
Compensatie
4.4.
De passagiers vorderen compensatie namens henzelf en namens hun minderjarige kinderen. Zij stellen dat zij de eventuele vorderingsrechten tot compensatie van hun minderjarige kinderen aan zichzelf hebben overgedragen. Ter onderbouwing hebben zij bij conclusie van repliek een akte van cessie overgelegd. De vervoerder betwist dit. Hij voert aan dat de akte van cessie van een latere datum is dan de dagvaarding.
4.5.
Het betoog van de vervoerder slaagt. De kantonrechter overweegt dat de door de passagiers overgelegde akte van cessie is gedateerd op 12 juli 2023. Daarom waren de passagiers niet beschikkingsbevoegd op het moment dat zij de vordering op 9 maart 2023 aanhangig maakten. De akte van cessie verandert dat niet; die heeft immers geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat de vorderingen tot compensatie die de passagiers namens hun minderjarige kinderen hebben ingesteld, moeten worden afgewezen. Over de vorderingen tot compensatie van de passagiers zelf, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6.
Tussen partijen is in geschil of de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 is geannuleerd. De vervoerder betwist dit en voert aan dat de vluchten van deze vluchtcombinatie wel zijn uitgevoerd, maar dat de passagiers niet zijn meegevlogen. Omdat de passagiers dit niet hebben weersproken, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat geen sprake is van een annulering in de zin van de Verordening. Een annulering in de zin van de Verordening is namelijk het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt. [2]
4.7.
De passagiers stellen dat er dan in ieder geval sprake was van een instapweigering omdat zij niet mee mochten vliegen met de vluchtcombinatie op 19 juli 2022.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat een instapweigering in de zin van de Verordening een weigering is om passagiers op een vlucht te vervoeren, als zij zich wel voor het instappen hebben gemeld. Als aan deze voorwaarden is voldaan en de passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, hebben zij recht op compensatie. [3] Er is echter geen sprake van een instapweigering als deze weigering is gebaseerd op redelijke gronden. [4]
4.9.
De vervoerder stelt dat hij op 17 juni 2022 van Schiphol de opdracht kreeg om het aantal passagiers dat tussen 7 en 31 juli 2022 van Schiphol zou vertrekken, met 30% te verminderen. Dit betekende dat het aantal passagiers op de eerste vlucht van de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 verminderd moest worden. Daarop heeft hij onder meer de boeking van de passagiers geannuleerd. De beperkingen van Schiphol waren hiervoor een geldige reden, aldus de vervoerder. De kantonrechter begrijpt dat hij hiermee een beroep doet op ‘redelijke gronden’, zoals bedoeld in de Verordening.
4.10.
De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat zij pas op 6 juli 2022 door de vervoerder zijn omgeboekt naar de vluchtcombinatie op 19 juli 2022. Op dat moment waren de beperkingen van Schiphol al gecommuniceerd aan de vervoerder. Daarom had de vervoerder moeten weten dat er plaatsen op de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 geschrapt moesten worden. De vervoerder hanteerde hierbij het beleid dat de laatst gemaakte boekingen als eerste geannuleerd werden (‘last in first out’). Daarom had de vervoerder van tevoren moeten weten dat zij daarop niet mee konden vliegen, in plaats van hen eerst om te boeken en hen daarna alsnog de instap te weigeren, aldus de passagiers.
4.11.
Het betoog van de passagiers slaagt. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder, gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagiers, onvoldoende heeft onderbouwd waarom het na de omboeking van 6 juli 2022 noodzakelijk was om de passagiers alsnog de instap te weigeren op de vluchtcombinatie op 19 juli 2022. Weliswaar heeft hij voldoende toegelicht hij van Schiphol de opdracht had gekregen om het aantal vertrekkende passagiers te beperken, maar deze beperkingen waren, zoals de passagiers terecht aanvoeren, al aan hem gecommuniceerd voordat de passagiers op de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 werden omgeboekt. Daarom heeft hij onvoldoende onderbouwd dat er (aanvullende) redelijke gronden waren om de passagiers daarna alsnog de instap te weigeren. Dit betekent dat de vordering tot compensatie van de passagiers zelf zal worden toegewezen.
Extra kosten
4.12.
Daarnaast vorderen de passagiers vergoeding van extra kosten. Zij stellen dat de vervoerder zijn verplichtingen uit de Verordening niet is nagekomen door hen na de instapweigering bij zowel de oorspronkelijke vluchtcombinatie als de vluchtcombinatie op 19 juli 2022, niet (tijdig) om te boeken naar alternatieve vluchten.
4.13.
Na de instapweigering op de oorspronkelijke vluchtcombinatie hebben zij daarom op eigen initiatief de alternatieve vluchtcombinatie van het reisbureau geboekt. Deze is vervolgens ook geannuleerd. De ticketkosten hebben zij daarvan teruggekregen, behalve een bedrag van € 327,19. Daarom vorderen zij vergoeding van dit bedrag. Daarnaast hadden zij een boeking voor een binnenlandse vlucht in Australië. Omdat de vervoerder geen deugdelijk alternatief heeft geboden voor de oorspronkelijke vluchtcombinatie, hebben zij daar geen gebruik van kunnen maken en vorderen zij vergoeding van de kosten van deze vliegtickets (€ 837,93). Uiteindelijk heeft de vervoerder hen de vluchtcombinatie op 19 juli 2022 aangeboden. Deze had echter Melbourne als eindbestemming in plaats van Brisbane. Daarom hebben zij nog eens € 1.538,49 moeten besteden aan een vlucht van Melbourne naar Brisbane, aldus de passagiers.
4.14.
De vervoerder heeft hier onder meer tegenin gebracht dat de kosten van de onvolledige terugbetaling de alternatieve vluchtcombinatie van het reisbureau aan de passagiers zelf te wijten waren omdat de kinderen van de passagiers niet aan de inreisverplichtingen voldeden (zij waren immers niet gevaccineerd).
4.15.
De kantonrechter stelt voorop dat de passagiers een bedrag van € 3.429,79 aan extra kosten hebben gevorderd. De kosten van de onvolledige terugbetaling en de twee binnenlandse vluchten bedragen echter opgeteld € 2.703,61. Nu de passagiers niet hebben toegelicht wat de grondslag is voor het resterende gedeelte van deze vordering, zal dit gedeelte worden afgewezen.
4.16.
Daarnaast biedt de Verordening gestandaardiseerde rechten bij annulering, vertraging of instapweigering en biedt deze in beginsel geen grondslag voor het vorderen van schadevergoeding. Het Hof heeft geoordeeld dat een passagier van een geannuleerde vlucht zich, om compensatie te verkrijgen, kan beroepen op de niet-nakoming door de luchtvaartmaatschappij van onder meer haar verplichting om bijstand te bieden. Hieronder valt ook haar plicht om informatie te verstrekken. [5] Deze compensatie is wel beperkt tot hetgeen, gelet op de specifieke omstandigheden van elk geval, noodzakelijk passend en redelijk is om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken. [6] Naar het oordeel van de kantonrechter zou dit ook kunnen gelden voor passagiers aan wie de instap is geweigerd.
4.17.
Voor wat betreft de onvolledige terugbetaling van de ticketkosten alternatieve vluchten van het reisbureau geldt het volgende. Vast staat dat de passagiers op deze vluchten niet op mee mochten vliegen omdat de kinderen van de passagiers niet gevaccineerd waren tegen het coronavirus en dit verplicht was voor een overstap in India. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze kosten daarom het gevolg van het niet voldoen aan de inreisverplichtingen van India door de passagiers en niet van het niet-nakomen van de verplichting tot bijstand door de vervoerder. Daarom zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
4.18.
Ook de kosten van de niet gebruikte vliegtickets voor een binnenlandse vlucht komen niet voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor geldt immers dat het niet gaat om kosten die noodzakelijk, passend en redelijk waren om het verzuim van de vervoerder om bijstand te bieden, goed te maken. Het gaat namelijk om kosten die al voor de instapweigering gemaakt waren door de passagiers.
4.19.
Voor de meerkosten van de vlucht van Melbourne naar Brisbane, geldt dat deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De vervoerder bood na annulering van de oorspronkelijke vluchtcombinatie immers slechts een alternatieve vluchtcombinatie naar Melbourne aan. Daarom was het voor de passagiers op dat moment passend, noodzakelijk en redelijk om zelf een alternatieve vlucht van Melbourne naar de eindbestemming te boeken. Vast staat echter dat de vervoerder de ticketkosten van de oorspronkelijke vluchtcombinatie al aan de passagiers heeft terugbetaald. De passagiers stellen dat zij € 1.538,49 voor de vlucht van Melbourne naar Brisbane hebben betaald, maar zij hebben niet toegelicht in hoeverre deze kosten hoger waren dan de oorspronkelijke ticketprijs en het hierbij dus gaat om meerkosten. Ook is de vluchtcombinatie van 19 juli 2022 uiteindelijk geannuleerd. Zij hebben niet gesteld en toegelicht dat zij de tickets van Melbourne naar Brisbane daarna niet meer konden annuleren en daar geen terugbetaling van hebben ontvangen. Daarom kan niet worden beoordeeld in hoeverre deze kosten daarna nog noodzakelijk, passend en redelijk waren om het verzuim van de vervoerder goed te maken. Dit betekent dat ook de vergoeding van deze kosten zal worden afgewezen.
Conclusie
4.20.
De slotsom is dat alleen de vordering tot compensatie van de passagiers zelf toewijsbaar is. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
4.21.
De passagiers zullen grotendeels in het ongelijk worden gesteld. Daarom zullen zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening plaatsvindt, met de kosten van betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 april 2024;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 678,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening plaatsvindt, met de kosten van betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis – voor wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 2 onder l van de Verordening.
3.Artikel 4 lid 3 van de Verordening.
4.Artikel 2 onder j van de Verordening.
5.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.
6.Zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening.