ECLI:NL:RBNHO:2025:3692

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/15/358424
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod en ontbinding van de Stichting Hells Angels Haarlem na criminele veroordeling

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bodemzaak waarin het Openbaar Ministerie (OM) de ontbinding en verbodenverklaring van de Stichting Hells Angels Haarlem verzocht. De Stichting was voorheen eigenaar van het clubhuis van de Haarlemse afdeling van de Hells Angels en was samen met leden van deze organisatie veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met een geweldsoogmerk. Het OM stelde dat de activiteiten van de Stichting in strijd waren met de openbare orde en verzocht om haar ontbinding. De rechtbank oordeelde echter dat de Stichting het vermoeden van strijd met de openbare orde had ontzenuwd. De strafrechtelijke veroordeling betrof een periode tot 26 januari 2017, en sindsdien had de Stichting geen activiteiten meer verricht die in verband stonden met de Hells Angels. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de Stichting de verkoopopbrengst van het clubhuis zou gebruiken voor criminele activiteiten. Daarom werden de verzoeken van het OM afgewezen en werd het OM veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/358424 / HA RK 24-157
Beschikking van 3 april 2025
in de zaak van
OPENBAAR MINISTERIE,
te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: het OM,
tegen

1.STICHTING HELLS ANGELS HAARLEM,

statutair gevestigd te Haarlem,
verweerster,
advocaat: mr. E. Bongers,
hierna te noemen: de Stichting,
en

1.[belanghebbende 1],

te [plaats 1],
2.
[belanghebbende 2],
te [plaats 2],
3.
[belanghebbende 3],
te [plaats 1],
belanghebbenden,
in persoon verschenen,
hierna te noemen: [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], en gezamenlijk [belanghebbenden]
De zaak in het kort
De Stichting was voorheen eigenaar van het clubhuis van de Haarlemse afdeling van de (inmiddels verboden) Hells Angels. De Stichting is samen met een aantal leden van de Haarlemse Hells Angels onherroepelijk veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met een geweldsoogmerk. Het OM verzoekt de Stichting verboden te verklaren en te ontbinden, omdat ‘de werkzaamheid’ van de Stichting leidt tot geweld en daarom wordt vermoed in strijd te zijn met de openbare orde.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting dat vermoeden heeft ontzenuwd. De strafrechtelijke veroordeling heeft betrekking op de periode tot 26 januari 2017. Na die datum heeft de Stichting het clubhuis niet meer ter beschikking gesteld aan de Hells Angels en ook geen andere activiteiten verricht. Ook zijn er geen signalen dat de Haarlemse afdeling van de (inmiddels verboden) Hells Angels nog actief is. De rechtbank is van oordeel dat het OM de vrees dat de verkoopopbrengst van het clubhuis gebruikt zal worden voor de financiering van criminele activiteiten ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom kan niet worden aangenomen dat ‘de werkzaamheid’ van de Stichting in strijd is met de openbare orde. Mede gelet op de terughoudendheid die moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een rechtspersoon, wijst de rechtbank de verzoeken van het OM daarom af.

1.De procedure

1.1.
Het OM heeft op 28 oktober 2024 een verzoekschrift gericht tegen de Stichting ingediend. In het verzoekschrift zijn [belanghebbenden] als belanghebbenden aangemerkt.
1.2.
De Stichting heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De verzoeken zijn op de zitting van 20 februari 2025 behandeld. Voorafgaand aan de zitting heeft het OM aanvullende stukken ingediend. Namens het OM is een officier van justitie verschenen. Ook mr. Bongers voornoemd en [belanghebbenden] waren aanwezig. Mr. Bongers heeft desgevraagd bevestigd uitsluitend als advocaat voor de Stichting op te treden en niet ook voor [belanghebbenden] Van de mondelinge behandeling is door de griffier aantekening bijgehouden. Het OM en de Stichting hebben pleitnota’s voorgedragen en aan de rechtbank overhandigd.
1.4.
De rechtbank heeft tot slot bepaald dat zij heden uitspraak zal doen.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is op 19 november 1979 opgericht onder de naam Stichting Motorclub Haarlem. Op 21 maart 1980 is de naam gewijzigd naar Stichting Hells Angels Haarlem (de huidige naam).
2.2.
Op 8 januari 1990 is de Stichting eigenaar geworden van het appartementsrecht gelegen te ([postcode]) [plaats 1] aan de [adres] (hierna: het clubhuis).
2.3.
[belanghebbende 1] was vanaf 3 oktober 2007 bestuurder van de Stichting en vanaf 30 oktober 2023 voorzitter van het bestuur. [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] waren vanaf 4 juli 2022 bestuurders van de Stichting.
2.4.
In 2015 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de leden van het chapter Hells Angels Haarlem wegens verdenking van lidmaatschap aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van (gewelds)misdrijven.
2.5.
De burgemeester van de gemeente Haarlem heeft op 26 januari 2017 met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd de sluiting bevolen van het clubhuis, omdat op basis van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek de vrees gewettigd was dat het geopend blijven het clubhuis een ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde.
2.6.
Het gerechtshof Amsterdam heeft (in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2018) bij arresten van 10 maart 2021 ten aanzien van onder meer de Stichting, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] bewezen verklaard dat zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 26 januari 2017 hebben deelgenomen aan een organisatie, die verder bestond uit de leden van het chapter Hells Angels Haarlem, en die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
2.7.
Aan de Stichting heeft het gerechtshof geen hoofdstraf opgelegd, maar als bijkomende straf het in beslaggenomen clubhuis verbeurd verklaard. Daarbij heeft hof overwogen dat gelet op de discrepantie tussen de getaxeerde waarde van het clubhuis (op dat moment € 485.000,-) en de maximaal op te leggen geldboete bij bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie (van € 82.000,-), de Stichting onevenredig zou worden getroffen door een verbeurdverklaring zonder nadere voorwaarde. Om die reden heeft het hof bepaald dat in het geval het verbeurd verklaarde clubhuis meer opbrengt dan € 80.000,-, het verschil moet worden vergoed aan de Stichting. Ook heeft het hof daarbij overwogen dat het de advocaat-generaal niet volgt in het standpunt dat deze maximale geldboete bij de Stichting geen passende bestraffing zou kunnen vormen en dat het een bedrag van € 80.000,- een maximaal aanvaardbaar redelijk bedrag acht waarmee de Stichting in haar vermogen wordt getroffen. [1]
2.8.
Bij arrest van 5 juli 2022 heeft de Hoge Raad de cassatieberoepen tegen de arresten van het hof verworpen.
2.9.
Op verzoek van het OM zijn de buitenlandse corporatie Hells Angels Motorcycle Corporation (HAMC) en de informele vereniging Hells Angels Motorcycle Club Holland (HAMC Holland) door de rechter verboden verklaard en ontbonden. Deze beslissingen zijn na het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 2022 onherroepelijk geworden.
2.10.
Op 12 december 2022 is in de openbare registers en in het Kadaster geregistreerd dat de Staat (Rijksvastgoedbedrijf) eigenaar is van het clubhuis. De Stichting heeft bij het OM en (het afpakloket van) het Rijksvastgoedbedrijf op verschillende momenten navraag gedaan over de verkoop van het clubhuis. Het clubhuis is nog niet verkocht.
2.11.
Een aantal leden van de Hells Angels Haarlem heeft in mei 2019 de informele vereniging Hardliners Motorcycle Club (Hardliners MC) opgericht. Bij beschikking van deze rechtbank van 8 maart 2024 is die informele vereniging ontbonden en verboden verklaard. De Stichting en [belanghebbenden] zijn niet bij (de oprichting van) Hardliners MC betrokken geweest.
2.12.
Met ingang van 4 februari 2025 (en dus na de indiening van het verzoekschrift van het OM) is [belanghebbende 2] geregistreerd als voorzitter van het bestuur van de Stichting. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] zijn per die datum uitgeschreven als bestuurder en zijn vervangen door bestuurders [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna te noemen: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]). [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn niet opgeroepen voor de zitting van 20 februari 2025 en daar evenmin verschenen.

3.De verzoeken en de standpunten van het OM

3.1.
Het OM verzoekt de rechtbank dat zij, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
de Stichting verboden verklaart;
de Stichting ontbindt;
een vereffenaar benoemt;
bepaalt dat de vereffenaar na ontbinding het overschot uitkeert aan de Staat;
voor de duur van het geding de volgende voorlopige voorzieningen treft:
onmiddellijke onderbewindstelling van de goederen van de Stichting;
benoeming van een bewindvoerder;
bepaling dat (de organen van) de Stichting zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de bewindvoerder geen besluiten kan/kunnen nemen dat vertegenwoordigers van de Stichting zonder medewerking van de bewindvoerder geen rechtshandelingen kunnen verrichten;
bepaalt dat de vereffenaar en de bewindvoerder zichzelf een vergoeding mogen toekennen overeenkomstig de vergoedingen die gelden voor ervaren faillissementscuratoren en – voor zover door hen ingeschakeld – voor hun medewerkers, ten laste van de Stichting;
aan [belanghebbenden] een bestuursverbod als bedoeld in artikel 2:20a Burgerlijk Wetboek (BW) oplegt voor de duur van drie jaar vanaf het moment dat verbodenverklaring in kracht van gewijsde is gegaan;
de griffier opdraagt de onherroepelijke uitspraak met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel aan te bieden.
3.2.
Het OM stelt zich op het standpunt dat - gelet op de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van de Stichting, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] - behoudens tegenbewijs vaststaat dat de werkzaamheid van de Stichting bestaat uit lidmaatschap aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft het plegen van een veelheid aan (gewelds)misdrijven (artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De Stichting, daarbij vertegenwoordigd door (onder meer) [belanghebbende 1], heeft handelingen verricht die bijdragen aan een crimineel oogmerk, met name bestaande uit het beschikbaar stellen van het clubhuis van het Haarlemse chapter van de Hells Angels. Het clubhuis was het bolwerk van symbolen die in relatie staan tot dat criminele oogmerk, er waren verboden wapens aanwezig en er werden vergaderingen gehouden over strafbare feiten. De Stichting betaalde de vaste lasten van het clubhuis en zamelde geld in voor gedetineerde leden, waaruit blijkt dat het gebruik van geweld wordt aangemoedigd. De Stichting heeft geen andere activiteiten. Bovendien is de Stichting een juridisch middel voor instandhouding van het chapter Hells Angels Haarlem, zodat de activiteiten van de Stichting een verboden voortzetting opleveren van de werkzaamheid van de reeds verboden verklaarde HAMC en HAMC Holland (140 lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr), aldus nog steeds het betoog van het OM.
3.3.
Omdat de werkzaamheid van de Stichting leidt, althans dreigt te leiden, tot het plegen van geweld, wordt volgens het OM op grond van artikel 2:20 lid 3 BW vermoed dat de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde zodat een verboden verklaring en ontbinding van de Stichting op grond van artikel 2:20 lid 1 BW gerechtvaardigd is. Een beperking van het recht op vrijheid van vereniging (artikel 11 EVRM en artikel 8 Grondwet) is daarom gerechtvaardigd. De verbodenverklaring en ontbinding van de Stichting is bovendien noodzakelijk, omdat voorkomen moet worden dat de Stichting de verkoopopbrengst van het clubhuis aanwendt voor de financiering van criminele activiteiten, aldus het OM.

4.Het verweer

4.1.
De Stichting concludeert tot niet ontvankelijkverklaring van het OM, althans tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van het OM in de proceskosten. De Stichting voert daartoe het volgende aan:
  • Het verzoek van het OM is in strijd met het
  • Subsidiair is geen sprake van werkzaamheid in strijd met de openbare orde. De Stichting had slechts het clubhuis in eigendom, maar is geen rechtspersoon waarin de feitelijke activiteiten van het chapter en hun leden werden ontplooid. Het chapter is al in 2017 ontmanteld en het bestuur en de Stichting hebben geen banden met het oorspronkelijke chapter. Verder heeft de Stichting toegelicht dat de samenstelling van haar bestuur op 4 februari 2025 is gewijzigd, zodat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] daarvan niet langer deel uitmaken, en dat ook de naam van de Stichting op korte termijn zal worden aangepast naar Stichting Motorclub Haarlem. Ook zullen de statuten van de Stichting worden gewijzigd, waarbij alle verwijzingen naar de Hells Angels zullen verdwijnen en zal worden bepaald dat het na een vereffening resterend batig saldo ten goede zal strekken van Stichting Harley Dag Haarlem. De tekst van artikel 2:20 lid 3 BW wijst er op dat sprake moet zijn van een actuele of toekomstige werkzaamheid die tot geweld kan aanzetten, maar daarvan is geen sprake.
  • Meer subsidiair voert de Stichting aan dat het OM niet heeft toegelicht waarom moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een overschot wordt uitgekeerd aan hen die krachtens de statuten daartoe gerechtigd zijn (artikel 2:23b BW). Er is niet gebleken dat de gerechtigden het overschot zullen aanwenden voor criminele activiteiten. Het afdragen van het overschot aan de Staat zou rechtstreeks in strijd zijn met de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2021. Daarbij komt dat deze sanctiemogelijkheid pas sinds 1 januari 2022 bestaat en de verweten gedragingen alle van vóór dat moment dateren, waarmee het ook in strijd is met het legaliteitsbeginsel.
4.2.
Volgens de Stichting bestaat ook voor de onderbewindstelling van het vermogen van de Stichting (dat uitsluitend bestaat uit een vordering op de Staat na verkoop van het clubhuis) geen aanleiding. De verzochte bestuursverboden moeten eveneens worden afgewezen omdat noch [belanghebbenden], noch de nieuwe bestuurders ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) een ernstig verwijt kan worden gemaakt, aldus nog steeds het betoog van de Stichting.

5.De beoordeling

Vooraf: verbodenverklaring en ontbinding alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden
5.1.
Op grond van artikel 2:20 lid 1 BW wordt een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde op verzoek van het OM door de rechtbank verboden verklaard en ontbonden.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een rechtspersoon. Daarvan kan alleen sprake zijn als de uitzonderlijk ernstige aard van de gedragingen en de aard van de werkzaamheid van de rechtspersoon dwingen tot het oordeel dat het bij afweging van alle betrokken rechten en belangen in een democratische samenleving noodzakelijk is dat een rechtspersoon wordt verboden en ontbonden. Voor een verbod moet er dus sprake zijn van meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag. Een verbod moet worden gezien als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel vormen en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Niet noodzakelijk is dat de rechtspersoon daadwerkelijk een gevaar vormt voor de openbare orde. [2]
5.3.
Bij wet van 23 juni 2021 [3] , in werking getreden op 1 januari 2022, is artikel 2:20 BW gewijzigd om de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen te verruimen. Hiertoe is (onder meer) in de nieuwe leden 2 en 3 het begrip openbare orde verduidelijkt en de bewijspositie van het openbaar ministerie verlicht. Ook bij deze wetswijzing heeft de wetgever benadrukt dat - hoewel met het rechtsvermoeden van artikel 2:20 leden 2 en 3 BW de bewijspositie van het openbaar ministerie is verlicht - een verbodenverklaring uitsluitend in zeer bijzondere omstandigheden zal worden toegewezen. [4]
Bewezenverklaring in het arrest van het hof
5.4.
Het OM doet een beroep op het vermoeden van artikel 2:20 lid 3 BW. Daarin is onder meer bepaald dat de werkzaamheid die leidt of klaarblijkelijk dreigt te leiden tot geweld wordt vermoed in strijd met de openbare orde te zijn. Het is aan het OM om aan te tonen dat de werkzaamheid van de Stichting leidt of klaarblijkelijk dreigt te leiden tot geweld.
5.5.
In deze procedure staat op grond van het onherroepelijke arrest van het hof Amsterdam van 10 maart 2021 en artikel 161 Rv - behoudens tegenbewijs - vast dat de Stichting, alsmede haar voormalig bestuurders [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3], in de periode van 1 mei 2014 tot en met 26 januari 2017, hebben deelgenomen aan een organisatie, verder bestaande uit leden van het chapter Hells Angels Haarlem, die het plegen van geweldsmisdrijven tot oogmerk heeft (hierna kortheidshalve: de criminele organisatie).
5.6.
De bijdrage van de Stichting aan de criminele organisatie bestond volgens dat arrest uit het ter beschikking stellen van het clubhuis aan het chapter Hells Angels Haarlem. Volgens het hof vormde het clubhuis het hart van het chapter en is het een bolwerk van symbolen in relatie tot het criminele oogmerk van de organisatie. Er werd door de leden van het chapter Hells Angels Haarlem in het clubhuis vergaderd over (te plegen) strafbare feiten, er waren wapens aanwezig en er werd geld ingezameld voor gedetineerde leden. De Stichting betaalde de voorzieningen en andere vaste lasten voor het clubhuis en ondersteunde gedetineerde leden van het chapter financieel. Omdat de tenaamstelling van de bankrekening waarmee de betalingen werden gedaan de naam van [belanghebbende 1] vermeldde en [belanghebbende 1] als bestuurder bevoegd was, werd [belanghebbende 1] aangemerkt als (mede-)pleger van de namens de Stichting verrichte handelingen. Er was dus een grote verwevenheid tussen de Stichting en het chapter Hells Angels [plaats 1]. Daarom had de Stichting weet van het criminele oogmerk van de organisatie, aldus het arrest van het hof.
5.7.
Met voornoemde strafrechtelijke veroordeling staat vast dat - in de periode 1 mei 2014 tot en met 26 januari 2017 - de werkzaamheid van de Stichting, bestaande uit haar deelname aan de criminele organisatie, leidde of klaarblijkelijk dreigde te leiden tot geweld. De werkzaamheid van de Stichting wordt daarom vermoed in strijd te zijn met de openbare orde (artikel 2:20 lid 3 BW).
Vermoeden weerlegd?
5.8.
De rechtbank is het echter met de Stichting eens dat het vermoeden van artikel 2:20 lid 3 BW kan worden ontzenuwd, indien de Stichting aannemelijk maakt dat de werkzaamheid van de Stichting niet (langer) in strijd is met de openbare orde (het subsidiaire verweer van de Stichting). Dat blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat de wetgever uitdrukkelijk heeft overwogen dat tegenbewijs tegen het rechtsvermoeden van strijd met de openbare orde kan worden geleverd door aan te tonen dat door de rechtspersoon maatregelen zijn getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen (zoals door het royement of ontslag van bestuursleden). [5]
5.9.
De Stichting heeft gemotiveerd betoogd dat haar werkzaamheid niet (langer) in strijd is met de openbare orde. Hieronder beoordeelt de rechtbank dat betoog.
Ter beschikking stellen clubhuis en financieel ondersteunen leden chapter?
5.10.
De bewezenverklaarde bijdrage van de Stichting aan de criminele organisatie bestond volgens het arrest van het hof van 10 maart 2021 uit het ter beschikking stellen van het clubhuis aan het chapter Hells Angels Haarlem en het via haar bankrekening financieel ondersteunen van (gedetineerde) leden van het chapter. De rechtbank overweegt dat van dit door het hof bewezenverklaarde handelen van de Stichting al sinds 26 januari 2017 (dus ruim acht jaar) geen sprake meer is. Op die datum is het clubhuis immers gesloten. Inmiddels is het clubhuis ook geen eigendom meer van de Stichting (maar onherroepelijk eigendom van de Staat), zodat zij het ter beschikking stellen van het clubhuis aan de Hells Angels Haarlem ook niet kan hervatten. Daarnaast is de bankrekening van de Stichting volgens de onweersproken stelling van de Stichting eveneens vanaf 2017 bevroren.
5.11.
De Stichting heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat haar werkzaamheid bestaande uit het ter beschikking stellen van het clubhuis en het financieel ondersteunen van de leden van het chapter via een bankrekening, is geëindigd op 26 januari 2017. Voor zover het OM betoogt dat de werkzaamheid van de Stichting wordt vermoed in strijd te zijn met de openbare orde, omdat die werkzaamheid bestaat uit het ter beschikking stellen van het clubhuis aan de Hells Angels Haarlem en het financieel ondersteunen van gedetineerde leden van de Hells Angels, heeft de Stichting dit vermoeden van strijd met de openbare ordevoldoende ontzenuwd.
Deelname aan een criminele organisatie met leden van het chapter Hells Angels Haarlem?
5.12.
Het OM legt aan haar verzoek ten grondslag dat de Stichting zich schuldig maakt aan deelname aan een criminele organisatie, die verder bestaat uit leden van het chapter Hells Angels Haarlem. De Stichting is volgens het OM een juridisch vehikel voor de instandhouding van het chapter Hells Angels Haarlem en haar activiteiten zijn een verboden voortzetting van de werkzaamheid van de reeds verboden verklaarde HAMC en HAMC Holland (artikel 140 lid 2 Sr). De Stichting weerspreekt dit.
5.13.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat - hoewel haar huidige naam wellicht anders doet vermoeden - de Stichting niet gelijkgesteld kan worden aan het chapter Hells Angels Haarlem. De Stichting is geen vereniging waarin de Hells Angels Haarlem zich heeft (of had) georganiseerd. Een stichting heeft, in tegenstelling tot een vereniging, géén leden die namens of onder de vlag van de stichting activiteiten ondernemen. De Stichting is ook niet (zelf) schuldig bevonden aan geweldpleging. Hetzelfde geldt voor [belanghebbenden] Feitelijk bestaat de Stichting slechts uit een bestuur dat zich (voorheen) bezighield met het beheren van de eigendom van het clubhuis en een (mede) daarvoor geopende bankrekening. Het OM onderkent ook dat de Stichting (behalve voorheen het beheren van het eigendom van het clubhuis) geen activiteiten (meer) heeft. Het betoog dat de Stichting het chapter in stand houdt en dat haar activiteiten een verboden voortzetting vormen van de werkzaamheid van de reeds verboden verklaarde HAMC en HAMC Holland wordt reeds daarom niet gevolgd.
5.14.
De Stichting heeft bovendien voldoende concreet aangevoerd dat het chapter Hells Angels Haarlem volledig is ‘ontmanteld’ en al jarenlang (sinds 2017) geen activiteiten meer verricht, zodat geen sprake meer kan zijn van een criminele organisatie van het chapter waarin de Stichting deelneemt. Het OM heeft in reactie daarop geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit iets anders blijkt. Daarbij komt dat de internationale en landelijke organisatie van de Hells Angels (HAMC en HAMC Holland) op verzoek van het OM verboden zijn verklaard. In zoverre kán het chapter Hells Angels Haarlem haar werkzaamheid dus ook niet voortzetten en kan de Stichting daaraan dus geen bijdrage leveren.
5.15.
Verder heeft de Stichting toegelicht dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3], die ook zijn veroordeeld voor deelname aan de criminele organisatie, als bestuurders van de Stichting zijn ontslagen. Naast [belanghebbende 2] (als nieuwe voorzitter) zijn bovendien twee nieuwe bestuurders benoemd, te weten [betrokkene 2] en [betrokkene 1], van wie niet is gesteld of gebleken dat zij betrokkenheid hebben of hadden bij de Hells Angels Haarlem. Ook is de Stichting voornemens haar naam en statuten aan te passen, zodat iedere verwijzing naar de Hells Angels wordt verwijderd en een eventueel batig saldo (na een vereffening) wordt aangewend ten behoeve van Stichting Harley Dag. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de Stichting een concept van een notariële akte in het geding gebracht (waarin de laatstgenoemde wijziging nog niet is opgenomen).
5.16.
Het OM heeft daartegen aangevoerd dat de Stichting al in 2018 in eerste aanleg is veroordeeld voor deelname aan de criminele organisatie en dat zij in de zes jaar daarna op geen enkele wijze afstand heeft genomen van de Hells Angels Haarlem. De bestuurstermijn bedraagt telkens twee jaar, dus kennelijk is [belanghebbende 1] in die periode driemaal herbenoemd als voorzitter, aldus het OM. Pas na indiening van het verzoekschrift heeft in 2025 een wijziging plaatsgevonden van het bestuur. De huidig bestuursvoorzitter ([belanghebbende 2]) is volgens het OM een voormalig gevalideerd lid van de Hells Angels en dat geldt ook voor de bestuursvoorzitter van Stichting Harley Dag.
5.17.
De rechtbank overweegt hierover dat de Stichting voldoende concreet heeft toegelicht dat zij in de periode na de sluiting van het clubhuis in 2017 geen middelen en dus ook geen mogelijkheid had om een statutenwijziging te effectueren. De kosten die verbonden zijn aan de statutenwijziging moeten worden gefinancierd door derden. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het gegeven dat er sinds de verboden verklaring van HAMC en HAMC Holland door de Stichting niet nadrukkelijk (door middel van een naams- en statutenwijziging) afstand is genomen van de Hells Angels, op zichzelf niet kan worden afgeleid dat er (nog steeds) een grote verwevenheid bestaat tussen de Hells Angels en de Stichting. Vast staat bovendien dat de Stichting inmiddels wel concrete stappen heeft gezet om iedere verwijzing naar de Hells Angels te verwijderen uit haar naam en statuten. Ook heeft de Stichting betwist dat [belanghebbende 1] is herbenoemd; wat dat betreft zijn de statuten niet gevolgd.
5.18.
Als door de Stichting onvoldoende concreet weersproken staat vast dat haar huidige bestuursvoorzitter, [belanghebbende 2], gevalideerd lid was van de Hells Angels Haarlem (welke validatie is vervallen omdat de Hells Angels verboden zijn verklaard). Hetzelfde geldt voor de bestuursvoorzitter van Stichting Harley Dag. Zij zijn door de strafrechter echter niet aangemerkt als onderdeel van de criminele organisatie en daarvoor ook niet veroordeeld. Het OM heeft bovendien niet concreet gesteld dat (en zo ja, welke) aanwijzingen er bestaan dat het chapter Hells Angels Haarlem nog actief is en [belanghebbende 2] (of de bestuursvoorzitter van Stichting Harley Dag) daarbij nog steeds betrokken is. De enkele omstandigheid dat [belanghebbende 2] voormalig lid is van de Hells Angels Haarlem en thans voorzitter is van het bestuur van de Stichting, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
5.19.
Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het OM aanvoert dat een aantal (voormalig) leden van het chapter Hells Angels Haarlem in 2019 een nieuwe Outlaw Motorcycle Gang (OMG) hebben opgericht onder de naam Hardliners MC, maar dat de Stichting en haar bestuurders (toen: [belanghebbende 1], [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2]) daarbij volgens het OM juist niet betrokken zijn geweest. Ook de rechtbank gaat daar dus vanuit.
5.20.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de Stichting voldoende heeft toegelicht dat zij niet het chapter Hells Angels Haarlem in stand houdt of voortzet, en dat ook geen sprake meer is van deelname aan de criminele organisatie met (leden van) het chapter Hells Angels Haarlem. De Stichting heeft naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende toegelicht dat het chapter Hells Angels Haarlem niet meer actief is, zodat herhaling van de verweten activiteiten van de Stichting in de toekomst niet aannemelijk is, en dat maatregelen zijn genomen om dat te voorkomen. Het betoog van het OM dat de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde, is door de Stichting daarmee voldoende ontzenuwd.
Aanwenden verkoopopbrengst voor financiering criminele activiteiten?
5.21.
Het OM stelt dat een verbodenverklaring en ontbinding van de Stichting noodzakelijk is, omdat de Stichting na de verkoop van het clubhuis door de Staat, aanspraak heeft op de verkoopopbrengst van het clubhuis (na aftrek van € 80.000,-). Volgens het OM is het niet onaannemelijk (althans zeer aannemelijk) dat de Stichting de verkoopopbrengst van het clubhuis zal gebruiken voor de financiering van criminele activiteiten, althans voor de voortzetting van de werkzaamheid van de Hells Angels. Gelet op de relatie van de Stichting met de Hells Angels is het volgens het OM zeer aannemelijk dat het vermogen zal worden gebruikt voor voortzetting van haar criminele en verboden werkzaamheid en is daarom een verbodenverklaring en ontbinding van de Stichting dringend noodzakelijk.
5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van het OM – ook in onderlinge samenhang bezien – onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Hierbij weegt mee dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een rechtspersoon en dat een dergelijk verzoek uitsluitend in zeer bijzondere omstandigheden kan worden toegewezen. Vast staat dat de Stichting al acht jaar geen activiteiten meer heeft ontplooid. Inmiddels heeft zij concrete stappen ondernomen om in haar naam en statuten iedere verwijzing naar de Hells Angels te verwijderen – ook al was dat pas na indiening van het verzoekschrift in deze procedure – terwijl bovendien het chapter Hells Angels Haarlem ontmanteld is. De (enige) inzet van het verzoek van het OM is te voorkomen dat de Stichting over de verkoopopbrengst van het clubhuis kan beschikken, terwijl het gerechtshof in zijn arrest van 10 maart 2021 juist heeft overwogen dat de Stichting wel aanspraak kan maken op de opbrengst boven € 80.000,-, omdat dat bedrag volgens het hof het maximaal aanvaardbaar redelijke bedrag is waarmee de Stichting in haar vermogen mag worden getroffen. Het OM vreest dat het geld zal worden gebruikt voor de financiering van criminele activiteiten en/of de voortzetting van de activiteiten van de Hells Angels. Bij deze stand van zaken is die enkele vrees van het OM echter onvoldoende om de toewijzing van het ingrijpende verzoek van het OM te rechtvaardigen, omdat die vrees niet is gebaseerd op concrete signalen die in die richting wijzen. [6] Zo heeft het OM bijvoorbeeld niet gesteld dat er aanwijzingen zijn dat de verkoopopbrengst zal worden gebruikt voor de aanschaf van een nieuw clubhuis voor ex-leden van het chapter Hells Angels Haarlem (of een andere Outlaw Motorcycle Gang). Zolang dergelijke concrete signalen niet zijn gebleken, is de rechtbank van oordeel dat - gelet op de in 5.2 en 5.3 van deze beschikking geschetste (strenge) beoordelingsmaatstaf - niet is gebleken dat de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde en een verboden verklaring en ontbinding noodzakelijk is. De conclusie moet derhalve luiden dat voor de toewijzing van de verzoeken van het OM onvoldoende grond bestaat.
Slotsom
5.23.
Het subsidiaire verweer van de Stichting slaagt. De verzoeken van het OM worden daarom afgewezen. Aan de bespreking van de overige verweren van de Stichting komt de rechtbank daarom niet toe.
5.24.
Het OM is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- griffierecht € 714,-
- salaris advocaat € 1.228,- (2 punten × tarief II)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.120,-
5.25.
De kosten van [belanghebbenden] worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt het OM in de proceskosten van de Stichting van € 2.120,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als het OM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet het OM € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. A.J. Wolfs en mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.
1538

Voetnoten

2.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124, NJ 2009/396 (OM/Stichting Hells Angels Northcoast Harlingen c.s.) en HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948, NJ 2014/507 (Vereniging Martijn).
3.Stb. 2021, 310 (Kamerstuk 35366).
4.Kamerstukken II 2019/20, 35366, 3, p. 18.
5.Kamerstukken II 2019/20, 35366, 3, p. 20-21.
6.Vgl. ook Kamerstukken II 2019/20, 35366, 3, p. 21.