Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een incident dat volgde op een bodemprocedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. [Eiser] had op 16 augustus 2023 een huurkoopovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor een Peugeot 5008. Na het niet nakomen van betalingsverplichtingen door [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst op 1 maart 2024 ontbonden en verzocht om de auto binnen 48 uur in te leveren. [Gedaagde] heeft de auto echter niet ingeleverd, wat leidde tot de vordering van [eiser] in het incident om een voorlopige voorziening te treffen voor de afgifte van de auto.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] voldoende belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de waarde van de auto zou afnemen naarmate de tijd verstreek. [Gedaagde] had geen verweer gevoerd tegen de vordering en had slechts aangegeven dat hij pech had met de auto. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot afgifte van de auto binnen 3 werkdagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 7.500,00. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 102,00, en is de wettelijke rente over deze kosten toegewezen. De hoofdzaak is aangehouden voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser].