ECLI:NL:RBNHO:2025:3659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
11444653 CV EXPL 24-8670
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende afgifte leaseauto na ontbinding leaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een incident dat volgde op een bodemprocedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. [Eiser] had op 16 augustus 2023 een huurkoopovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor een Peugeot 5008. Na het niet nakomen van betalingsverplichtingen door [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst op 1 maart 2024 ontbonden en verzocht om de auto binnen 48 uur in te leveren. [Gedaagde] heeft de auto echter niet ingeleverd, wat leidde tot de vordering van [eiser] in het incident om een voorlopige voorziening te treffen voor de afgifte van de auto.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] voldoende belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de waarde van de auto zou afnemen naarmate de tijd verstreek. [Gedaagde] had geen verweer gevoerd tegen de vordering en had slechts aangegeven dat hij pech had met de auto. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot afgifte van de auto binnen 3 werkdagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 7.500,00. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 102,00, en is de wettelijke rente over deze kosten toegewezen. De hoofdzaak is aangehouden voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11444653 \ CV EXPL 24-8670
Vonnis in het incident van de kantonrechter van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: VD&P juristen,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 16 augustus 2023 een huurkoopovereenkomst (financiële leaseovereenkomst) gesloten met [gedaagde]. Uit hoofde van deze leaseovereenkomst is een Peugeot 5008 met kenteken [kenteken] (verder: de auto) aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing verklaard.
2.2.
De totale leaseprijs bedraagt € 26.693,40. Bij aanvang van de overeenkomst bedroeg de maandelijkse leasetermijn € 444,89, bij vooruitbetaling te voldoen. De laatste leasetermijn zal nog worden vermeerderd met een bedrag van € 150,00 exclusief btw.
2.3.
Op 1 maart 2024 heeft [eiser] de leaseovereenkomst ontbonden, omdat [gedaagde], ondanks aanmaningen daartoe, in gebreke is gebleven met het nakomen van zijn (financiële) verplichtingen. Aan [gedaagde] is daarbij verzocht om binnen 48 uur tot vrijwillige inlevering van de auto over te gaan.
2.4.
[gedaagde] heeft de auto tot op heden niet ingeleverd.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert
- voor recht te verklaren dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de auto is ontbonden;
- [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van de auto;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 27.376,77 aan hoofdsom en rente te vermeerderen met contractuele rente dan wel wettelijke rente over € 26.874,90, met dien verstande dat indien de auto wordt ingeleverd en vervolgens verkocht door [eiser], dit bedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande vordering;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.687,49, subsidiair € 1.043,75 aan incassokosten;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 998,25 indien [eiser] tot inname van de auto moet overgaan;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 217,80 indien [eiser] tot aangifte bij de politie moet overgaan;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van 50% van 1 punt van het salaris gemachtigde indien tot daadwerkelijke executie van het vonnis overgegaan dient te worden;
met veroordeling van de proceskoten in de hoofdzaak.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de leaseovereenkomst en [eiser] gerechtigd was de overeenkomst te beëindigen en de auto op te eisen. [gedaagde] heeft tot op heden nagelaten om de achterstand in betalingen te voldoen en is ook niet tot vrijwillige inlevering van de auto overgegaan.
In het incident
3.3.
[eiser] vordert in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
- [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [eiser] dan wel aan een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 27.000,00;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 998,25 indien [eiser] tot inname van de auto moet overgaan;
te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten in het incident.
3.4.
[eiser] voert daartoe aan dat zij eigenaresse van de bedrijfsauto is en recht heeft op afgifte daarvan. [gedaagde] heeft geweigerd, althans nagelaten, om de auto vrijwillig aan haar af te geven. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij afgifte van deze auto, omdat de auto naar mate de afgifte langer op zich laat wachten minder waard wordt, zodat de schade navenant groter zal worden. Na inlevering dan wel inname van de bedrijfsauto zal na vonnis in de hoofdzaak de verkoopopbrengst daarvan in mindering worden gebracht op de openstaande vordering.
3.5.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde voorlopige voorziening. Hij heeft aangegeven pech met de auto te hebben gehad in het buitenland met omvangrijke reparaties tot gevolg, reden waarom hij niet eerder tot afgifte kan overgaan. [gedaagde] heeft aangegeven uiterlijk 7 april 2025 alsnog tot afgifte van de auto over te zullen gaan.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Artikel 223 Rv biedt onder strikte voorwaarden de mogelijkheid tot het treffen van een incidentele vordering van materiële aard. De voorwaarden die de wet stelt zijn dat er een voorziening wordt gevraagd die slechts voor de duur van de hoofdzaak kan worden getroffen en dat de voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. Door deze bepaling wordt de voorlopige aard van een incidentele vordering ten opzichte van de hoofdzaak benadrukt. Gezien de beperkte werkingsduur van een dergelijke voorziening, moet een eisende partij een dringend belang hebben bij de gevraagde voorziening: van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende processueel belang heeft bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. [eiser] heeft gesteld dat zij de verkoopopbrengst van de auto in mindering zal brengen op de openstaande vordering, na vonnis in de hoofdzaak, waaruit volgt dat [eiser] de auto pas na een toewijzend vonnis in de hoofdzaak zal verkopen. Hiermee is het voorlopige karakter van de voorziening gewaarborgd.
4.3.
Het belang van [eiser] bij afgifte van de auto prevaleert boven enig belang van [gedaagde] bij het gebruik daarvan. [eiser] voert immers aan dat de auto steeds minder waard wordt en de schade groter wordt en [gedaagde] heeft daartegenover onvoldoende gesteld. Zijn argument dat hij, wegens reparaties, eerder nog niet in de gelegenheid was om de auto in af te geven maar dat hij uiterlijk 7 april 2025 hiertoe wel in staat zal zijn, maakt niet dat zijn belang prevaleert boven het belang van [eiser]. [gedaagde] zal in het door [eiser] opgeworpen incident dan ook veroordeeld worden tot afgifte van de auto. De kantonrechter stelt de termijn tot afgifte van de auto op 3 werkdagen na betekening. Als prikkel tot nakoming zal een dwangsom aan deze veroordeling worden verbonden. De gevorderde dwangsom zal echter worden gematigd en gemaximeerd, zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.4.
De vordering tot betaling van innamekosten wordt afgewezen, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt, niet vaststaat dat [eiser] deze kosten daadwerkelijk gaat maken en [eiser] gemotiveerd heeft gesteld waarom van haar niet kan worden verlangd de afloop van de procedure in de hoofdzaak af te wachten, waarin hetzelfde wordt gevorderd.
4.5.
De proceskosten in het incident komen in beginsel voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de proceskosten op (uitsluitend) € 102,00 aan nakosten, omdat [eiser] in het incident geen extra werkzaamheden heeft verricht en ook geen extra kosten heeft hoeven maken. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing. Over de proceskosten in de hoofdzaak zal bij eindvonnis een beslissing worden gegeven.
4.6.
In de hoofdzaak zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld bij repliek te reageren op het antwoord van [gedaagde]. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de auto, de Peugeot 5008 met kenteken
[kenteken] aan [eiser], dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hij met de afgifte in gebreke blijft met een maximum van € 7.500,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident, die tot en met vandaag worden vastgesteld op € 102,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de hoofdzaak
5.6.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 30 april 2025 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser].
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.