ECLI:NL:RBNHO:2025:3639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
15/393735-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne op Schiphol met een netto gewicht van 1,4 kilo

Op 17 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 december 2024 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie, mr. H.D. Coumou, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de raadsman van de verdachte, mr. M. van der Bom, geen verweer voerde ten aanzien van het bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, onder andere op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en diverse proces-verbaal van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne die de verdachte had ingevoerd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad had en berouw toonde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding gaven voor een lagere straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/393735-24
Uitspraakdatum: 17 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.D. Coumou en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. van der Bom, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 17 maart 2025 heeft afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 11 december 2024 (dossierpagina’s 51 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen (aanvullend) van 18 december 2024 (dossierpagina’s 72 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het rapport identificatie van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 januari 2025 (dossierpagina’s 81 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het rapport gehalte- en gewichtsbepaling van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 maart 2025 (los document).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 11 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zijn verloofde zwanger is en dat hij binnenkort weer zou willen deelnemen aan bokswedstrijden zodat hij verder kan werken aan zijn carrière in die sport. Bovendien heeft de verdachte berouw getoond en was het, gelet ook op zijn blanco strafblad, een eenmalige misstap. De raadsman heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf met een zeer groot voorwaardelijk deel passend zou zijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op zijn vlucht vanuit Curaçao naar Nederland ruim 1,4 kilo cocaïne in zijn bagage meegenomen. De drugs waren verstopt in drie zakken met poeder en drie zeep- en lotionflessen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate hoog dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De handel is daarmee zeer ontwrichtend voor de maatschappij. De verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden daarvan, puur uit eigen financieel gewin.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij het invoeren in Nederland van 1000 tot 1500 gram harddrugs geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 maanden.
Gelet op de ernst van het feit en de onder de verdachte aangetroffen hoeveelheid, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven geen aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Elst, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2025