ECLI:NL:RBNHO:2025:3625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5626
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over inkomstenbelasting en revisierente met betrekking tot een spaarkasovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2025, staat de inkomstenbelasting en de daarover geheven revisierente centraal. Eiseres, die een spaarkasovereenkomst heeft afgesloten, ontvangt een uitkering van € 9.924. De inspecteur van de Belastingdienst beschouwt dit bedrag als belastbaar inkomen en legt een revisierente van € 1.984 op. Eiseres betwist deze aanslag, stellende dat zij de inleg van € 5.000 nooit in aftrek heeft gebracht, maar kan dit niet onderbouwen met bewijs. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de revisierente in rekening heeft gebracht, omdat de bewijslast bij eiseres ligt en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de premies niet in aftrek zijn gebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag van de Belastingdienst. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/5626
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 26 juli 2024 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2021 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 101.352. Bij de aanslag is bij daartoe strekkende beschikkingen € 1.984 revisierente en € 90 belastingrente in rekening gebracht.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2] . Eiseres is niet verschenen. Ter zitting is telefonisch contact met haar opgenomen. Uit het gesprek kwam naar voren dat de mondelinge behandeling van het beroep kon doorgaan. Ter zitting heeft de rechter het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Voor het jaar 2021 heeft eiseres een biww, tevens verzamelinkomen, aangegeven van € 91.428 dat geheel bestaat uit inkomsten uit tegenwoordige arbeid.
2. Per brief van 6 juni 2023 heeft verweerder eiseres gevraagd om nadere informatie in verband met de afkoop van een lijfrente. Eiseres heeft daarop gereageerd per
e-mailbericht van 5 juli 2023 en daarbij de daarop betrekking hebbende stukken meegestuurd. Het gaat om een spaarkasovereenkomst die op 1 oktober 1994 is aangegaan met [bedrijf 1] N.V., later overgenomen door [bedrijf 2] N.V. Op de einddatum 1 oktober 2020 had de inleg een waarde van € 9.419,37. Verhoogd met € 535,25 overlevingswinst en verminderd met € 29,66 verkoopkosten is in 2021 € 9.924,96 aan eiseres uitgekeerd, op welk bedrag € 5.161 loonheffing is ingehouden.
3. Per e-mailbericht van 11 juli 2023 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij in verband met de afkoop van de lijfrente € 1.984 revisierente verschuldigd was. Met dagtekening 1 augustus 2023 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 101.352 (€ 91.428 + € 9.924) en daarbij € 1.984 revisierente in rekening gebracht.
4. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Op 26 juli 2024 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen. Op 29 augustus 2024 heeft eiseres langs elektronische weg daartegen beroep ingesteld. In geschil is of de revisierente en de belastingrente terecht in rekening zijn gebracht. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.
5. Vast staat dat de in 2 genoemde spaarkasovereenkomst is aan te merken als een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht in de zin van afdeling 3.7 van de Wet IB 2001. Een lijfrente is een oudedagsvoorziening die voorziet in periodieke uitkeringen gedurende een zekere tijd. De betaalde premie voor zo’n lijfrenteovereenkomst is aftrekbaar van het inkomen. Daar staat tegenover dat de periodieke uitkeringen die men te zijner tijd uit die overeenkomst ontvangt, worden belast met inkomstenbelasting. Afkoop van de lijfrenteovereenkomst tegen een bedrag ineens wordt beschouwd als handelen in strijd met de voorwaarden. Op grond van artikel 3.133, eerste lid en tweede lid, onder d, van de Wet IB 2001 worden dan de premies, de voor de aanspraak betaalde bedragen en het daarover behaalde rendement tot het inkomen gerekend. Op grond van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt daarover revisierente berekend.
6. Eiseres voert aan dat zij de inleg van € 5.000 nooit in aftrek heeft gebracht. Zij kan dit echter niet met aanvullend bewijs onderbouwen. Dat eiseres en de belastingdienst niet meer beschikken over de desbetreffende stukken van dertig jaar geleden is voorstelbaar. De wet legt echter de bewijslast om aannemelijk te maken dat voor de lijfrenteovereenkomst geen premies in aftrek zijn gebracht, op de belastingbetaler (artikel 3.107a, eerste lid, van de Wet IB 2001). Nu niet aannemelijk is geworden dat in 1994 geen premies in aftrek zijn gebracht, is de hele afkoopsom belast en niet slechts het saldo van de afkoopsom minus de inleg.
7. Met inachtneming van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de revisierente terecht en naar het juiste bedrag in rekening heeft gebracht, overeenkomstig de letter én de geest van de wet.
8. Tegen de belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de belastingrente ten onrechte of naar een onjuist bedrag in rekening is gebracht, zijn gesteld noch gebleken
9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Snitker, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).