ECLI:NL:RBNHO:2025:3620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/361288/HA RK-25-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schending van de onpartijdigheid door de rechter

Op 1 april 2025 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. M.W. Koenis, ingediend door een verzoeker in een kort geding. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 24 januari 2025, tijdens een zitting waarin de hoofdzaak werd behandeld. De verzoeker stelde dat hij geen kans had gekregen om zijn verhaal te doen en dat de rechter hem veelvuldig onderbrak, wat leidde tot de indruk van partijdigheid. De rechter had echter aangegeven dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen.

De Wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, omdat de rechter nog geen einduitspraak had gedaan op het moment van de wraking. De kamer concludeerde dat de rechter de behandeling van het wrakingsverzoek had moeten schorsen en de uitspraak in de hoofdzaak had moeten uitstellen. De rechter had door zijn handelen de wrakingsprocedure veronachtzaamd, wat leidde tot een gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bij de verzoeker. De Wrakingskamer vond geen aanwijzingen voor daadwerkelijke vooringenomenheid, maar oordeelde dat de subjectieve vrees van de verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat de hoofdzaak verder behandeld zal worden door een andere rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/361288 / HA RK 25/13
Beslissing van 1 april 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
[adres]
en
[naam rechtspersoon]
gevestigd te Hoofddorp
gemachtigde: D.B. Pathak
hierna gezamenlijk: verzoeker
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.W. Koenis
hierna te noemen: de rechter

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 24 januari 2025 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in het bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige kort geding met als zaaknummer 11433361 / VV EXPL 24-194, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 27 januari 2025 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de Wrakingskamer van 18 maart 2025. Verzoeker en de rechter zijn ter zitting verschenen. De gedaagden in de hoofdzaak zijn eveneens uitgenodigd, maar niet ter zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Verzoeker heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De standpunten

2.1.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij van de rechter geen kans heeft gekregen om zijn verhaal te doen. Gedaagden hebben verzuimd op voorhand een conclusie van antwoord toe te zenden. Toch hebben zij van de rechter eerst het woord gekregen. Bovendien stelt verzoeker dat hij tijdens de behandeling veelvuldig is onderbroken door de rechter en leek de rechter de door hem ingebrachte producties niet te hebben gelezen. Dit alles bij elkaar gaf verzoeker het gevoel dat de rechter bevooroordeeld was. Vervolgens heeft de rechter uitspraak gedaan, terwijl hij dit niet had mogen doen omdat het wrakingsverzoek nog niet in behandeling was genomen.
2.2.
De rechter heeft toegelicht dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn verhaal te doen. Verzoeker heeft tijdens de behandeling bevestigd dat hij alles heeft kunnen zeggen wat hij wilde. Het is bij een voorlopige voorziening niet gebruikelijk om op voorhand een reactie toe te sturen, zodat gedaagden op de zitting als eerst het woord hebben gekregen. Van partijdigheid is dan ook geen sprake, aldus de rechter. Achteraf gezien kan erover getwist worden of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Op het moment zelf vond hij het te laat omdat hij al had aangekondigd uitspraak te zullen doen.

3.De beoordeling

3.1.
De eerste vraag die voorligt is of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De Wrakingskamer is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3.2.
In artikel 2.5 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Holland is opgenomen dat een rechter kan worden gewraakt tot het moment waarop in de hoofdzaak een aanvang is gemaakt met het doen van een einduitspraak. Vast staat dat de rechter de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op enig moment heeft geschorst, waarna verzoeker de rechter bij terugkomst in de zaal heeft gewraakt. Op dat moment had de rechter nog geen aanvang gemaakt met het doen van een einduitspraak. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
3.3.
De rechter heeft de behandeling van het wrakingsverzoek niet afgewacht, maar heeft (zoals hij zich had voorgenomen) mondeling uitspraak gedaan in de hoofdzaak. De Wrakingskamer is van oordeel dat de rechter de behandeling had moeten schorsen en de uitspraak in de hoofdzaak had moeten uitstellen totdat op het wrakingsverzoek was beslist. De rechter heeft door zijn handelwijze de wrakingsprocedure, zoals neergelegd in artikel 37, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, veronachtzaamd. De volgende vraag die beantwoord moet worden, is wat daarvan de consequentie moet zijn.
3.4.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
3.5.
De Wrakingskamer heeft geen aanwijzingen kunnen vinden die leiden tot de conclusie van enige vooringenomenheid van de rechter bij de behandeling van de hoofdzaak, voorafgaand aan de schorsing. De rechter heeft, door gedaagden eerst het woord te geven, hoor en wederhoor gediend. Wel is duidelijk dat de rechter de regie stevig in handen had tijdens de zitting. Het is niet ondenkbaar dat daardoor bij verzoeker het subjectieve gevoel van ongelijkwaardigheid ten opzichte van de andere partij is ontstaan.
3.6.
Doordat de rechter na de schorsing, voorafgaand aan de mondelinge uitspraak, het wrakingsverzoek ter zitting heeft genegeerd en (toch) mondeling uitspraak heeft gedaan, heeft verzoeker een objectieve bevestiging gekregen van het bij hem aanwezige gevoel dat aan hem een ongelijkwaardige positie ten opzichte van de andere partij werd gegund. De rechter heeft niet voorkomen dat bij verzoeker de gerechtvaardigde schijn van partijdigheid en vooringenomenheid is ontstaan. De Wrakingskamer is van oordeel dat in deze situatie - los van de vraag of daadwerkelijk getwijfeld moet worden aan de onpartijdigheid van de rechter - de bij verzoeker reeds aanwezige subjectieve vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Het voorgaande levert een uitzonderlijke omstandigheid op, die leidt tot een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel, dat de rechter jegens verzoeker heeft gehandeld op een wijze waardoor de onpartijdigheid geacht moet worden schade te hebben geleden. De rechtbank zal het verzoek tot wraking daarom toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek om wraking toe;
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de gedaagden in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. van Muijden, voorzitter, mr. H.P. van der Lelie en mr. J. van Beek, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. L.G. de Grunt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.