ECLI:NL:RBNHO:2025:3617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/15/352840 / FA RK 24-2641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van minderjarige kinderen met aandacht voor loyaliteitsconflict

In deze zaak verzoekt de moeder om wijziging van de zorgregeling voor haar 12-jarige dochter, die aangeeft minder contact te willen met haar vader. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de wensen van de dochter, die mogelijk voortkomen uit loyaliteitsproblematiek. De rechtbank heeft de huidige zorgregeling voorlopig in stand gehouden, omdat een wijziging in de zorgregeling de dochter verder van haar vader zou kunnen afdrijven. De vader heeft verweer gevoerd en verzoekt om wijziging van de zorgregeling, waarbij hij ook een onderzoek door de Raad steunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat een onderzoek door de Raad noodzakelijk is om de belangen van de kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft de zorgregeling voor de oudste minderjarige, [de minderjarige 1], gewijzigd, maar de beslissing over de zorgregeling voor [de minderjarige 2] is aangehouden. De rechtbank benadrukt het belang van goed contact met beide ouders voor de kinderen en de noodzaak van hulpverlening voor de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/352840 / FA RK 24-2641
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 april 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J. Avis, kantoorhoudende te Hoofddorp,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.J.E. op de Weegh, kantoorhoudende te Heiloo,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 29 mei 2024;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 13 maart 2025;
- het bericht van de moeder, ingekomen op 3 oktober 2024;
- het bericht van de vader, ingekomen op 7 oktober 2024;
- de berichten, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 10 oktober 2024, 20 januari 2025, 6 maart 2025 en 18 maart 2025 (wijziging verzoek).
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 maart 2025 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. C.J. Avis, en de vader, bijgestaan door mr. T.J.E. op de Weegh. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Beide kinderen hebben afzonderlijk van elkaar via teams met de kinderrechter gesproken op 12 maart 2025.
1.4.
De stichting Kinder- & Jongerenrechtswinkel Amsterdam heeft bij de rechtbank een brief van 8 februari 2025, ingekomen op 26 februari 2025, ingediend, met als bijlage een handgeschreven brief van de minderjarige [de minderjarige 2] .
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 12 september 2018.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
Bij genoemde beschikking van 12 september 2018 is bepaald dat het aangehechte door partijen op 7 november 2017 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, met uitzondering van de daarin opgenomen bepaling 6.2 omtrent de hoogte van de kinderbijdrage. Ook is bepaald dat de vader een bedrag van 650,-- per kind per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een bedrag van € 200,-- per maand aan de moeder als uitkering in haar levensonderhoud.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, na wijziging van haar verzoek, wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals deze bij de eerdergenoemde beschikking, waarvan het door partijen ondertekende ouderschapsplan deel van uitmaakt, is vastgesteld, in die zin dat:
I. [de minderjarige 2] voorlopig naar de vader gaat van vrijdag 12.15 uur tot zondag 17.00 uur eenmaal per veertien dagen;
II. [de minderjarige 1] een week aaneengesloten naar zijn vader gaat van vrijdag 12.15 uur tot vrijdag 12.15 uur; de andere week verblijft [de minderjarige 1] bij de moeder;
III. de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen aangaande wijziging van de zorgregeling en ten aanzien van de definitieve zorgregeling;
IV. kosten rechtens.
3.2.
De moeder betoogt dat sprake is van meerdere wijzigingen van omstandigheden waardoor de zorgregeling moet worden gewijzigd. De moeder stelt dat [de minderjarige 2] niet meer naar haar vader wil conform de huidige zorgregeling en dat beide partijen een nieuwe relatie hebben, waarbij de moeder twee kinderen heeft gekregen met haar partner. [de minderjarige 2] vindt het lastig om bij haar moeder weg te moeten en zij voelt zich gekleineerd en gekwetst bij vader thuis. Ook mist zij het contact met de moeder en haar vriendinnen als zij bij haar vader is. De moeder vindt dit naar voor [de minderjarige 2] , omdat zij haar beide kinderen gunt het leuk te hebben bij beide ouders. Om die reden acht de moeder een Raadsonderzoek nodig.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vader voert daartegen gemotiveerd verweer en verzoekt hetgeen de moeder heeft verzocht af te wijzen.
4.2.
De vader stelt daartoe dat er al jaren zorgen zijn over [de minderjarige 2] . Beide ouders hebben de afgelopen jaren in contact gestaan met meerdere hulpverleners. Als gevolg van de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige 2] zijn ouders in 2021 terechtgekomen bij Mentaal Beter. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van Mentaal Beter volgt dat [de minderjarige 2] last heeft van verschillende angsten. De moeder stelt dat [de minderjarige 2] niets heeft gehad aan de hulpverlening, maar zij vergeet te vermelden dat vanuit Mentaal Beter nadere hulpverlening is geadviseerd waaraan de moeder niet heeft willen meewerken. Voor [de minderjarige 2] werd een individueel behandeltraject geadviseerd. Voor ouders was het advies zich aan te melden bij Levvel Familiebemiddeling. De moeder heeft hiervoor geen toestemming gegeven. In oktober 2021 heeft een gesprek bij de beschermtafel plaatsgevonden waarvan de uitkomst was dat de therapie van [de minderjarige 2] moest worden hervat. Uiteindelijk is de hulpverlening gestagneerd omdat de moeder voor de tweede maal een burn-out kreeg en zwanger werd van het eerste kind met haar nieuwe partner. In november 2021 is de moeder opgenomen geweest en verbleven de kinderen bij de grootouders (mz), waarvan de vader de schuld kreeg. In juli 2023 zijn partijen in mediation gegaan, hetgeen niet tot resultaat heeft geleid. In april en juni 2024 heeft de school een melding gedaan bij Veilig Thuis. Uit het verslag van Veilig Thuis volgt dat partijen zijn verwezen naar het CJG en op een wachtlijst staan. De moeder heeft [de minderjarige 2] in januari en februari 2025 thuis gehouden op de wisseldagen. Alle betrokken instanties hebben geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige 2] is dat zij hulp krijgt, maar dat ook de ouders hulp nodig hebben. De vader meent dat, hoewel [de minderjarige 2] voorafgaand aan de echtscheiding last had van diverse angsten, de bestaande problemen mede het gevolg zijn van de slechte verstandhouding tussen de ouders en een gebrek aan communicatie. Ook de vader staat achter een Raadsonderzoek en hij wil ook een beschermingsonderzoek, nu moeder niet meewerkt aan vrijwillige hulpverlening.
4.3.
De vader verzoekt van zijn kant te bepalen dat de in het ouderschapsplan neergelegde zorgregeling wordt gewijzigd, in die zin dat:
I. [de minderjarige 1] een week aaneengesloten bij de vader verblijft van donderdag 12.15 uur tot donderdag 12.15 uur, waarbij [de minderjarige 1] de andere week bij de moeder verblijft en waarbij hij in beginsel zelf op de fiets naar de andere ouder gaat;
II. [de minderjarige 2] een week aaneengesloten bij de vader verblijft van donderdag 12.15 uur tot donderdag 12.15 uur, waarbij [de minderjarige 2] de andere week bij de moeder verblijft en waarbij zij in beginsel zelf op de fiets naar de andere ouder gaat;
III. de vader refereert zich aan de verzoeken van de moeder zoals geformuleerd onder III en IV van haar verzoekschrift.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:253a, vierde lid, van het BW, waarin artikel 1:377e van het BW van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (lees: zorgregeling) wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.2.
Ter zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat de kinderen al acht jaar met de gevolgen van de echtscheiding van de ouders moeten leven. Partijen kunnen de strijd niet opgeven, waardoor [de minderjarige 2] nu voor de moeder kiest. De Raad is blij om te horen dat partijen zijn gestart met een hulpverleningstraject bij ‘Zijn’, nu de sleutel tot verbetering van het contact bij de ouders ligt. De Raad kan onderzoek doen naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en ook een beschermingsonderzoek starten. De Raad schat in dat het advies zal zijn dat de ouders en ook [de minderjarige 2] een hulpverleningstraject moeten volgen. De Raad meent dat bij [de minderjarige 2] sprake is van een loyaliteitsconflict en dat op dit moment de zorgregeling tussen [de minderjarige 2] en de vader niet moet worden aangepast, omdat vermindering van de zorgregeling in deze situatie ertoe kan leiden dat [de minderjarige 2] op termijn helemaal geen contact meer heeft met haar vader. [de minderjarige 2] voelt zich onvoldoende gehoord, dus dit advies is voor haar vervelend. De Raad vermoedt dat ook [de minderjarige 1] last zal hebben van de situatie tussen zijn ouders, maar dat hij daar anders mee omgaat.
5.3.
De rechtbank hecht waarde aan de visie van de Raad dat er aan de wens van [de minderjarige 2] tot vermindering van het contact met haar vader vermoedelijk een loyaliteitsconflict ten grondslag ligt. De rechtbank is op grond van het dossier en de zitting van oordeel dat een onderzoek door de Raad nodig is om dit uit te zoeken. Het onderzoek moet gaan over de vraag of het belang van [de minderjarige 2] zich tegen een van de door haar ouders verzochte zorgregelingen verzet en zo dit het geval is, met welke zorgregeling [de minderjarige 2] het beste af is.
De rechtbank volgt het advies van de Raad dat vermindering van het contact tussen [de minderjarige 2] en haar vader op dit moment niet verstandig is, omdat [de minderjarige 2] daardoor verder van haar vader zou kunnen afdrijven. De rechtbank zal de zorgregeling voor [de minderjarige 2] daarom nu (nog) niet veranderen, waardoor de lopende regeling in stand blijft.
5.4.
De beslissing over een definitieve zorgregeling voor [de minderjarige 2] wordt aangehouden, waarbij de rechtbank opmerkt dat de Raad tijdens de zitting naar voren heeft gebracht dat niet kan worden uitgesloten dat het Raadsonderzoek ook een beschermingsonderzoek zal inhouden. De rechtbank wijst erop dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat het traject bij ‘Zijn’ wordt stilgelegd of vertraagd, omdat het – ook volgens de Raad – juist in het belang is van de kinderen dat partijen het traject voortzetten. De rechtbank gaat ervan uit dat de opdracht tot onderzoek aan de Raad geen gevolgen heeft voor het traject bij ‘Zijn’.
5.5.
De rechtbank richt zich nog even speciaal tot [de minderjarige 2] , omdat zij enkele brieven heeft geschreven en in het gesprek met de kinderrechter heel duidelijk heeft verteld wat zij wil. De rechtbank heeft heel goed begrepen dat [de minderjarige 2] al jaren zegt en schrijft dat zij minder contact wil met haar vader. De rechtbank verwacht dat het een teleurstelling voor haar zal zijn dat de zorgregeling nu (nog) niet wordt veranderd in de door haar gewenste regeling. Maar voor de rechtbank is het, net als voor de vader en de Raad, onduidelijk wat de onderliggende reden is voor de door [de minderjarige 2] uitgesproken wens. Het zou haar eigen diepgevoelde wens kunnen zijn omdat zij nou eenmaal beter contact ervaart met haar moeder dan met haar vader. Maar het is niet uitgesloten dat deze wens, zonder dat [de minderjarige 2] dat zelf beseft, is ingegeven door het loyaliteitsconflict waarin zij zich als gevolg van de echtscheiding bevindt en waarin zij (meer) voor haar moeder kiest. Omdat het in de regel voor een kind belangrijk is om goed contact te hebben met beide ouders, wil de rechtbank niet te snel bepalen dat het contact tussen [de minderjarige 2] en haar vader minder moet worden.
5.6.
Partijen hebben overeenstemming over de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader, in die zin dat [de minderjarige 1] de ene week bij zijn vader en de andere week bij zijn moeder verblijft. Het enige verschil van mening ziet op de wisseldag. De rechtbank zal de wisseldag, conform het verzoek van de vader, op donderdag bepalen omdat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dan tegelijk wisselen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 12 september 2018 waarvan het ouderschapsplan van 7 november 2017 deel uitmaakt, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
- de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
verblijft om de week een aaneengesloten week van donderdag 12.15 uur tot donderdag 12.15 uur bij de vader, en de andere week bij de moeder, waarbij hij in beginsel zelf op de fiets naar de andere ouder gaat;
6.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5.3. vermelde vraag en de rechtbank ter zake te adviseren;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige 2] aan tot
[datum] PRO FORMA;
6.5.
bepaalt dat het rapport van de Raad uiterlijk op
[datum]door de rechtbank ontvangen dient te zijn. Wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
6.6.
wijst tot zover het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.