ECLI:NL:RBNHO:2025:356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11068490 \ CV EXPL 24-1142
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake precontractuele informatieplichten bij overeenkomsten op afstand

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een verstekvonnis. De eisende partij, Klein Alkmaar, vertegenwoordigd door Huting & van der Mije Gerechtsdeurwaarders, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die niet is verschenen. De zaak betreft de vraag of de eisende partij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek, in het kader van overeenkomsten op afstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke overeenkomsten tussen partijen in 2018 zijn gesloten en dat er in 2023 mutatieovereenkomsten zijn overeengekomen. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomsten op afstand zijn gesloten en dat de eisende partij niet volledig heeft voldaan aan haar informatieplichten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de overeenkomsten gedeeltelijk vernietigd moeten worden, met een sanctie van 25% op de oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 310,21, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde partij, met uitzondering van de kosten voor de akte, die voor rekening van de eisende partij komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11068490 \ CV EXPL 24-1142
Uitspraakdatum: 15 januari 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Klein Alkmaar
te Alkmaar
de eisende partij
gemachtigde: Huting & van der Mije Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 30 oktober 2024 (hierna: het tussenvonnis) is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om bij akte informatie te verstrekken over de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Hieraan heeft de eisende partij uitvoering gegeven bij akte van 27 november 2024 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Toepasselijke rechtsregels
2.1.
Anders dan de eisende partij stelt, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval sprake is van ‘overeenkomsten op afstand’ als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub e BW. Dit wordt als volgt toegelicht.
2.2.
De oorspronkelijke overeenkomsten tussen de gedaagde partij en (de rechtsvoorganger van) de eisende partij zijn in 2018 overeengekomen en hadden betrekking op ‘
Voor- en Naschoolse Opvang’ van de twee minderjarige kinderen van de eisende partij. In 2023 zijn tussen partijen zogenaamde ‘
mutatiecontracten’ overeengekomen met betrekking tot de buitenschoolse opvang voor diezelfde kinderen.
2.3.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat overeenkomsten met haar als volgt tot stand komen. De ouder vult een verzoek tot inschrijving voor opvang in op de website van de eisende partij, waarna zij aan de ouder per e-mail een aanbod stuurt. Na aanvaarding van dit aanbod door de ouder verstuurt de eisende partij de overeenkomst naar de ouder ter ondertekening. De ouder ondertekent de overeenkomst digitaal. Vervolgens vindt een intakegesprek plaats op kantoor of op de locatie van de eisende partij. Daarbij komen alle belangrijke punten zoals kosten, en annulering, maar ook praktische zaken betreffende de opvang ter sprake. Pas daarna geeft de ouder aan of de opvang van start kan gaan, waarmee de overeenkomst definitief wordt. De ouder kan op dat moment ook nog afzien van de opvang, in welk geval de overeenkomst vervalt zonder enige consequentie.
2.4.
Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst de eisende partij naar het overgelegde document ‘
Procedure plaatsing en Financiën Klein Alkmaar’. In tegenstelling tot wat de eisende partij in de akte heeft gesteld, blijkt uit de informatie in dat document dat de overeenkomst tot stand komt op het moment van ondertekening (artikel 3.3) en dat tijdens het intakegesprek specifieke informatie van de vestiging wordt gegeven en afspraken worden gemaakt over de verzorging en het wennen (artikel 4.1).
2.5.
De eisende partij heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat tijdens het intakegesprek (ook) is onderhandeld over de overeenkomsten. Gelet op overweging 20 van de considerans bij de Richtlijn 2011/83/EU [1] , waaruit volgt dat het bij overeenkomsten op afstand ook gaat om situaties waarin de consument de verkoopruimte alleen bezoekt om informatie over de goederen en diensten te vergaren, terwijl vervolgens de onderhandelingen over en de sluiting van de overeenkomst op afstand plaatsvinden, oordeelt de kantonrechter dat de oorspronkelijke overeenkomsten tussen partijen op afstand zijn gesloten.
2.6.
Aan de onderhavige vordering liggen echter de in 2023 overeengekomen (mutatie)- overeenkomsten ten grondslag. Uit het standpunt van de eisende partij en de overgelegde stukken begrijpt de kantonrechter dat deze overeenkomsten op afstand zijn gesloten; een intakegesprek heeft in ieder geval niet (opnieuw) plaatsgevonden. Dit heeft tot gevolg dat aan de (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v BW moet zijn voldaan. Dat het, zoals de eisende partij in de akte heeft gesteld, niet nodig is om de betreffende informatie weer aan de gedaagde partij te verschaffen, omdat het om dezelfde kinderen gaat en alleen het pakket is aangepast, volgt de kantonrechter niet. Uit (artikel 9.2 van) het document ‘
Procedure plaatsing en Financiën Klein Alkmaar’ blijkt namelijk dat met een mutatiecontract een nieuwe overeenkomst wordt gesloten, wat ook blijkt uit de (van de eerdere overeenkomsten afwijkende) inhoud van die mutatieovereenkomsten. Bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst moet (opnieuw) worden voldaan aan de informatieplichten. Uit de toelichting en de overgelegde stukken van de eisende partij blijkt niet dat de eisende partij hieraan volledig heeft voldaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.7.
Vooropgesteld wordt dat de eisende partij haar standpunten met betrekking tot de precontractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. De eisende partij moet expliciet en op een duidelijke manier aangeven op welke productie welke informatie van artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230v lid 3 BW te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante informatie in de betreffende producties te arceren). Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie in het dossier. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken kan leiden tot afwijzing van de vordering.
2.8.
In dit geval heeft de kantonrechter in productie B (de mutatieovereenkomsten) gezien dat de eisende partij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten de informatie heeft verschaft als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 sub a, b, c, e en o BW. De kantonrechter verbindt er in deze zaak geen gevolgen aan dat de eisende partij hier niet expliciet op heeft gewezen in de dagvaarding, maar wijst de eisende partij erop dat dit in eventuele vervolgzaken anders kan zijn.
2.9.
Uit de stukken kan de kantonrechter niet opmaken dat de eisende partij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de mutatieovereenkomsten heeft geïnformeerd over de wijze van betaling (artikel 6:230m lid 1 sub g BW) en het herroepingsrecht (artikel 6:230m lid 1 sub h BW). Voor deze schending(en) zal een sanctie worden toegepast.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplicht
2.10.
De eisende partij heeft niet gesteld dat is voldaan aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW. Dit is begrijpelijk, omdat de eisende partij zich op het standpunt stelt dat sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 6:230l BW, waarvoor geen contractuele informatieplicht geldt. Daarom verbindt de kantonrechter hieraan in deze zaak geen gevolgen, maar wijst de eisende partij erop dat dit in eventuele vervolgzaken anders kan zijn.
2.11.
Uit de overgelegde stukken begrijpt de kantonrechter dat de eisende partij de overeenkomsten na ondertekening daarvan aan de gedaagde partij heeft verstrekt. De overeenkomsten zijn aan te merken als ‘duurzame gegevensdrager’ als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub h BW, maar bevatten niet alle in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. Daarin ontbreekt namelijk informatie over de wijze van betaling (artikel 6:230m lid 1 sub g BW) en het herroepingsrecht (artikel 6:230m lid 1 sub h BW). Voor deze schending zal een sanctie worden toegepast.
Welke sanctie hoort hierbij?
2.12.
De schending met betrekking tot het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, maar ten hoogste met twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Omdat deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomsten binnen die termijn heeft willen herroepen, zal aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie worden verbonden.
2.13.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.14.
De eisende partij heeft de precontractuele informatieplicht(en) zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 sub g en h BW geschonden. De eisende partij heeft ook de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zullen de overeenkomsten gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom.
Wat is toewijsbaar?
2.15.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 261,81 (€ 349,08 x 0,75) aan hoofdsom toewijsbaar.
2.16.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom, tot een bedrag van € 48,40 inclusief btw.
2.17.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding.
2.18.
Ten aanzien van de ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden blijft de kantonrechter bij wat hierover in het tussenvonnis is overwogen.
Conclusie en proceskosten
2.19.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
2.20.
De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De kosten voor de genomen akte komen echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat deze genomen moest worden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 310,21, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 261,81 vanaf 8 april 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 138,12
griffierecht € 130,00
salaris gemachtigde € 82,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, PbEU 2011, L 304/64.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.