ECLI:NL:RBNHO:2025:3537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
11342352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige uitvoering van werkzaamheden aan zandcementvloer en vloerverwarming

In deze zaak vorderen eisers, eigenaren van een woning, herstelkosten van de aannemer die een zandcementvloer en vloerverwarming heeft aangelegd. Eisers stellen dat de aannemer de werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd, wat is bevestigd door een deskundige. De kantonrechter oordeelt dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en wijst de vordering van eisers toe. De aannemer wordt veroordeeld tot herstel van de gebreken en tot betaling van schadevergoeding, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechter legt een dwangsom op voor het niet tijdig uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. De tegenvordering van de aannemer wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11342352 \ CV EXPL 24-2638
Vonnis van 3 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden wonende te [plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: S. van Dijk
tegen
[gedaagde] ,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij de heer [naam 1] .

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de het aanbrengen van een zandcementvloer en het plaatsen van vloerverwarming in een woning door een aannemer. De opdrachtgevers stellen, onder verwijzing naar een rapport van een deskundige, dat de aannemer de werkzaamheden niet goed heeft verricht en vorderen daarom herstelkosten. De kantonrechter volgt de opdrachtgevers hierin en wijst de vordering toe. Ook andere schadeposten worden toegewezen.

2.De procedure

2.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 20 september 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
2.2.
Op 28 februari 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brief van 17 februari 2025 nog stukken toegezonden.

3.De feiten

3.1.
[eisers] zijn eigenaar van de woning aan het [adres] in [plaats 1] . [gedaagde] is een bouw en onderhoudsbedrijf.
3.2.
[eisers] hebben [gedaagde] in april 2023 benaderd voor een verbouwing aan hun woning. Onderdeel van die verbouwing was het plaatsen van een aanbouw en het storten van een zandcementvloer in die aanbouw. [eisers] hadden daarnaast de wens dat over de gehele begane grond, dus zowel in de aanbouw als in het reeds bestaande deel van de begane grond, vloerverwarming aangelegd zou worden. [eisers] hadden op dat moment de bedoeling om, nadat de werkzaamheden van [gedaagde] zouden zijn afgerond, de zandcementvloer later af te werken met een door een derde te plaatsen PVC vloer. [gedaagde] heeft voor de werkzaamheden een offerte uitgebracht en [eisers] hebben die offerte op 12 mei 2023 ondertekend en geretourneerd.
3.3.
De werkzaamheden zijn begonnen op 25 mei 2023. [gedaagde] heeft de aanbouw geplaatst en een zandcementvloer in de aanbouw aangebracht. Daarna heeft [gedaagde] op de hele begane grond in de zandcementvloer sleuven gefreesd en daarin leidingen gelegd voor de vloerverwarming. De vloer is vervolgens aansluitend op het afronden van de werkzaamheden aan de vloer – op 5 juni 2023 – afgedekt met stucloper. [gedaagde] heeft ook andere werkzaamheden uitgevoerd in de woning van [eisers] , zoals het stucen van wanden en plafond, maar die zijn voor deze zaak niet relevant.
3.4.
Op 1 juli 2023 is Hoff Parket, de beoogde vloerenlegger, in de woning geweest om te beoordelen of de zandcementvloer geschikt was om er een laminaatvloer op te leggen. Volgens Hoff Parket was het vochtgehalte echter te hoog en waren de leidingen van de vloerverwarming niet goed aangelegd en afgesmeerd. In een vervolgbezoek op 20 juli 2023 heeft Hoff Parket het vochtgehalte weer gemeten en uit de metingen bleek dat het vochtgehalte nauwelijks was gedaald en nog steeds te hoog was voor het leggen van een laminaatvloer. [gedaagde] is op 24 juli 2023 langs geweest en heeft geconcludeerd dat de zandcementvloer en het leidingwerk naar behoren is gelegd maar dat alleen op sommige plekken de leidingen van de vloerverwarming iets omhoog waren gekomen.
3.5.
[eisers] hebben een deskundige ingeschakeld, de heer [naam 2] van Floor Inspector, en die heeft op 28 juli 2023 de vloer geïnspecteerd en een rapport opgesteld. In het rapport staat dat ‘de sleuven met een te dunne mortel zijn dichtgezet en dat daardoor de leidingen zijn gaan drijven’, dat er ‘enkele leidingen zijn beschadigd met de vlakspaan’, dat ‘de leidingen te hoog liggen waardoor de vloer niet goed geschuurd kan worden’ en dat de nieuwe dekvloer is behandeld met ‘te dunne mortel waardoor deze niet goed droogt’. Floor Inspector heeft als oplossing voorgesteld, kort gezegd, de leidingen leeg te blazen, de gehele vloer te schuren, de reeds gelegde vloerverwarming te verwijderen en de sleuven dicht te smeren en daarna nieuwe sleuven te frezen, nieuwe leidingen aan te brengen en dicht te smeren.
3.6.
[gedaagde] heeft het rapport van [eisers] ontvangen, maar heeft gezegd het niet eens te zijn met de in het rapport genoemde manier van herstel. [gedaagde] heeft wel een voorstel gedaan om de kwestie op te lossen, maar daar zijn [eisers] niet mee akkoord gegaan.
3.7.
[eisers] hebben op 6 augustus 2023 een termijn gesteld waarbinnen [gedaagde] de gelegenheid kreeg tot herstel over te gaan. [gedaagde] is op 8 augustus 2023 bij [eisers] in de woning geweest om de vloer te bekijken en de problemen te bespreken.
3.8.
[gedaagde] is uiteindelijk niet bereid geweest de door de deskundige voorgestelde herstelwerkzaamheden uit te voeren. [eisers] hebben op 28 september 2023 de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen een verklaring voor recht die inhoudt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, dat [eisers] de vordering tot nakoming rechtmatig hebben omgezet in een vordering tot schadevergoeding en dat [gedaagde] gehouden is de door [eisers] geleden schade te vergoeden. [eisers] vorderen daarnaast dat [gedaagde] veroordeeld wordt de oplevergebreken en de gebreken aan de kozijnen op de tweede verdieping te herstellen op straffe van een dwangsom. [eisers] vorderen verder dat [gedaagde] veroordeeld wordt de schade van € 13.922,23 die zij hebben geleden als gevolg van de tekortkoming, met rente, te vergoeden. [eisers] vorderen ook een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 1.106,21 en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eisers] stellen ter onderbouwing van hun vordering dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van aanneming van werk gehouden is de werkzaamheden goed en deugdelijk te verrichten. Het resultaat van de uitgevoerde werkzaamheden aan de vloer en de vloerverwarming is echter gebrekkig. Ondanks herhaalde verzoeken en een ingebrekestelling weigert [gedaagde] de gebreken te herstellen; [eisers] hebben daarom laten weten niet langer nakoming van de overeenkomst te wensen, maar in plaats daarvan een schadevergoeding te vorderen. [gedaagde] dient wel nog enkele, van het voorgaande losstaande, opleverpunten op te lossen en de beschadigingen aan het kozijn op de tweede verdieping te herstellen.
4.3.
De schade die [eisers] hebben geleden valt uiteen in een materiële en een immateriële component. De materiële schade is begroot op € 9.422,23 bestaat uit:
  • € 704,70 voor redelijke kosten ter vaststellingen van schade en aansprakelijkheid (de factuur van 29 juli 2023 van Floor Inspector);
  • € 6.897,00 aan herstelkosten (de factuur van Hoff Parket);
  • € 187,55 herstelkosten (de factuur van [naam 3] );
  • € 360,- gevolgschade (de huur van opslagcontainers in de periode van 11 augustus 2023 tot 13 oktober 2023);
  • € 1.272,98 derving woongenot vanwege het niet kunnen gebruiken van een deel van de woning.
4.4.
[eisers] hebben de immateriële schade begroot op € 4.500,-. [eisers] hebben langer dan op grond de overeenkomst mocht worden verwacht zonder bruikbare keuken en verwarming op de benedenverdieping gezeten. Hiervan hebben zij veel ongemak gehad, zo heeft de dochter van [eisers] haar verjaardag niet kunnen vieren en is zij haar zindelijkheid kwijtgeraakt. Dit levert een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in artikel 6:106 sub BW en dit geeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van € 4.500,-.
4.5.
Omdat [gedaagde] niet tijdig is overgegaan tot het vergoeden van de schade is [gedaagde] ook de wettelijke rente verschuldigd.
4.6.
[gedaagde] is ook een vergoeding van € 1.106,21 voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. [gedaagde] heeft namelijk geweigerd haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen, [eisers] waren daarom genoodzaakt een professionele rechtshulpverlener in te schakelen die buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht.
4.7.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen en wil dat [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld. Volgens [gedaagde] is de vloer goed gelegd met het oog op de verdere afwerking ten behoeve van een PVC vloer, waarbij nog 3 à 4 mm geëgaliseerd zou worden. Het is de keuze van [eisers] zelf geweest om van dat plan af te wijken. Verder hebben [eisers] onvoldoende tijd genomen om de vloer te laten drogen en is [gedaagde] voor een voldongen feit gesteld doordat [eisers] de vloer hebben laten schuren nog voordat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld iets aan het vermeende gebrek te doen. Tot slot zijn de herstelkosten te hoog begroot.
4.8.
[gedaagde] vordert in de zaak van de tegenvordering dat [eisers] veroordeeld wordt om de kosten van € 3.763,10 inclusief btw die zij heeft gemaakt om zich tegen de vordering van [eisers] te verweren, te vergoeden. Het gaat daarbij om kosten voor bezoek ter plaatse met een vertegenwoordiger van de fabrikant van de verwarminsleidingen, besprekingen ter plaatse met [eisers] en het reageren op de dagvaarding.
4.9.
[eisers] hebben verweer gevoerd tegen de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
Toewijzen herstelwerkzaamheden kozijnen eerste verdieping
5.1.
[eisers] vorderen, buiten de omzettingsverklaring om, nog herstel van een aantal opleverpunten. Op de zitting hebben [eisers] uiteengezet dat het alleen nog gaat om twee beschadigingen aan de kozijnen op de eerste verdieping en dat de overige punten reeds zijn opgelost. [gedaagde] heeft erkend dat zij verplicht is de beschadigingen aan de kozijnen te herstellen en aangeboden dit te doen zodra het warmer weer is. Gelet op deze erkenning zal de vordering van [eisers] zal op dit punt worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de gevorderde dwangsom van € 100,- per dag toe te wijzen, zij het dat deze ingaat op een termijn van zes weken na datum van dit vonnis en dat daaraan een maximum verbonden wordt van € 3.000,-.
5.2.
[gedaagde] heeft op de zitting ook toegezegd een aangepast rapport met de constructieberekening aan [eisers] te verstrekken.
Werkzaamheden niet deugdelijk uitgevoerd
5.3.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [gedaagde] een vervangende schadevergoeding en een vergoeding voor gevolgschade aan [eisers] moet betalen. Daarvoor moet beoordeeld worden of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] waardoor [eisers] schade lijden. In de kern gaat het er om of [gedaagde] de vloerverwarmingsbuizen deugdelijk heeft aangebracht in de zandcementvloer op de begane grond in de woning van [eisers] De kantonrechter is van oordeel dat dit niet zo is en dat [gedaagde] als gevolg daarvan een schadevergoeding aan [eisers] moet betalen, maar niet het hele gevorderde bedrag. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
5.4.
Volgens [eisers] heeft [gedaagde] de vloerverwarming niet goed aangelegd; het resultaat is namelijk dat de leidingen te hoog liggen (op sommige plaatsen tot enkele millimeters boven het vloeroppervlak) en dat er veel restantmateriaal van de aangebrachte mortel naast de leidingen op de vloer ligt. Bovendien droogde de zandcementvloer niet goed. [eisers] hebben dit onderbouwd met een rapport van de heer [naam 2] van Floor Inspector. De deskundige heeft in zijn rapport geconstateerd dat de leidingen op meerdere plekken te hoog liggen (gelijk met of zelfs boven het vloeroppervlak) en dat er door slordig aanbrengen veel mortel naast ligt. Volgens de deskundige is dat het gevolg van het niet goed dichtzetten van de leidingen in de sleuven en het gebruik van te dunne mortel bij het aansmeren, waardoor de leidingen zijn gaan ‘drijven’.
5.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de aanleg wel goed is gegaan. [gedaagde] heeft sleuven gefreesd in de zandcementvloer en hierin de leidingen van de vloerverwarming gelegd en deze vervolgens dichtgesmeerd met een speciale mortel waarna de vloer is afgedekt met stucloper. [gedaagde] erkent dat een of twee bochten in de vloerverwarming inderdaad omhoog zijn gekomen, maar dit kan hersteld worden en [gedaagde] was bereid dat op te lossen. Het leidingwerk was verder niet beschadigd en na het aanbrengen van een laag egaline van 3 à 4 mm ten behoeve van de afwerking met een PVC vloer zou het in gebruik genomen kunnen worden.
5.6.
Vaststaat dat het leidingwerk van de vloerverwarming op meerdere plaatsen hoger ligt dan de zandcementvloer zelf en de deskundige trekt op grond hiervan de conclusie dat het werk gebrekkig is uitgevoerd. De kantonrechter volgt de deskundige in die conclusie. [gedaagde] heeft de gebrekkigheid betwist, maar het enkel plaatsen van opmerkingen is niet voldoende om aan de conclusies van de deskundige te twijfelen. [gedaagde] heeft onvoldoende uitgelegd dat de manier waarop zij het leidingwerk heeft aangelegd correct zou zijn. Tegenover de conclusie van de deskundige dat te dunne (en de kantonrechter begrijpt: dus ongeschikte) mortel is gebruikt, heeft zij volstaan met de enkele stelling dat zij een dikke pasta heeft gebruikt. Dat is niet genoeg. [gedaagde] heeft namelijk niet gespecificeerd en onderbouwd welk materiaal precies is gebruikt en waarom dat, in weerwil van de conclusie van de deskundige, geschikt is voor deze wijze van dichtsmeren van de sleuven. [gedaagde] heeft ook geen tegenrapport overgelegd. De e-mail van Robot, de leverancier van de leidingen, kan niet aangemerkt worden als een deskundigenrapport.
5.7.
Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat zij heeft gekozen voor deze manier van het afdichten van de sleuven met het oog op de gekozen vloerafwerking (PVC vloer) waarbij nog een laag van 3 à 4 mm egaline zou worden aangebracht. [gedaagde] heeft echter niet voldoende onderbouwd dat dit een deugdelijke werkwijze is. Nergens blijkt uit dat het in die situatie (het afwerken met nog enkele millimeters egaline) wél aanvaardbaar zou zijn dat het leidingwerk boven de dekvloer uitkomt. Daarbij komt dat [gedaagde] [eisers] had moeten waarschuwen en informeren dat de keuze om de sleuven op deze manier dicht te smeren afhing van de gekozen vloerafwerking en dat een andere manier van afwerking mogelijk problemen zou geven. Ter zitting heeft [gedaagde] bevestigd dat zij niet met [eisers] heeft besproken dat de wijze van dichtsmeren afhankelijk is van de uiteindelijke vloerafwerking.
5.8.
[gedaagde] stelt ook dat het niet voldoende drogen van de vloer aan [eisers] zelf te wijten is omdat [eisers] onvoldoende de tijd hebben genomen de vloer te laten drogen en de vloer geruime tijd hebben afgedekt. Daarmee miskent [gedaagde] dat ook op dat punt een informatie- en waarschuwingsplicht voor de aannemer geldt. [gedaagde] had duidelijk moeten maken wat de gemiddelde droogtijd is en welke factoren daarop van invloed zijn, te meer omdat [gedaagde] zelf de vloer heeft afgedekt en zij er uitdrukkelijk op had moeten wijzen dat dat het droogproces vertraagt.
5.9.
De conclusie is dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting om de vloerverwarming deugdelijk aan te leggen en dat de gebreken hersteld moeten worden op de manier die in het rapport van Floor Inspector staat beschreven. [gedaagde] heeft te kennen gegeven niet tot herstel op die manier bereid te zijn, althans slechts gedeeltelijk. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte. Op 31 juli 2023 heeft [gedaagde] namelijk over het rapport van Floor Inspector gezegd ‘duidelijk’, maar er is geen overeenstemming gekomen over de oplossing. Op 31 juli 2023 heeft [gedaagde] geweigerd het (volledige) herstel uit te voeren en op 5 augustus 2023 heeft zij dat opnieuw geweigerd. Daarna, op 7 augustus 2023, heeft [gedaagde] na een bezoek aan de woning het standpunt ingenomen dat de vloer onherstelbaar is beschadigd doordat deze is geschuurd door een derde partij en dat haar daarmee de mogelijkheid is ontnomen zelf tot herstel over te gaan. Met dit standpunt gaat [gedaagde] er echter aan voorbij dat zij op dat moment al meermalen het gevraagde herstel had geweigerd en dat zij er niet alleen van op de hoogte was, maar ook mee had ingestemd, dat de vloer zou worden geschuurd. [gedaagde] heeft daarover weliswaar gesteld dat zij in de veronderstelling was dat alleen tussen de leidingen geschuurd zou worden met een kleine schuurmachine, maar die veronderstelling moet voor haar rekening blijven. Dit is niet uitdrukkelijk tussen partijen afgesproken. Integendeel, het rapport van de deskundige vermeldt het schuren van de ‘gehele dekvloer’ en daarin is niet het voorbehoud gemaakt dat alleen tussen de leidingen geschuurd zou mogen of moeten worden.
Omzettingsverklaring
5.10.
[gedaagde] is voldoende in de gelegenheid gesteld om de gebreken aan het werk te herstellen, maar daarvan heeft zij geen gebruik gemaakt. [gedaagde] is daardoor in verzuim geraakt. In de brief van 28 september 2024 hebben [eisers] aan [gedaagde] laten weten dat zij niet langer nakoming wensen, maar vervangende schadevergoeding. Hiermee is de verbintenis tot nakoming rechtsgeldig - [gedaagde] verkeerde immers in verzuim – omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
Vervangende schadevergoeding
5.11.
[eisers] vorderen als vervangende schadevergoeding een bedrag van in totaal € 7.084,55 inclusief btw (€ 6.897,- offerte Hoff Parket plus € 187,55 factuur [naam 3] ). [eisers] hebben de herstelkosten van € 6.897,- onderbouwd met een offerte en zij hebben ook een betalingsbewijs overgelegd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de herstelkosten te hoog zijn en zij heeft ter onderbouwing verwezen naar een offerte van [naam 4] . Maar uit die offerte volgt niet dat de gevorderde herstelkosten te hoog zijn, omdat in de offerte van [naam 4] andere en minder werkzaamheden staan opgenomen dan in de offerte van de door [eisers] ingeschakelde Hoff Parket. Uit de door [gedaagde] overgelegde offerte blijkt ook niet dat herstel zal plaatsvinden op de manier zoals voorgeschreven door de deskundige. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer dat de herstelkosten te hoog zijn, waarbij nog wordt opgemerkt dat [gedaagde] hoge herstelkosten had kunnen voorkomen door zelf tijdig en volledig tot herstel over te gaan. Dit betekent dat de herstelkosten van € 6.897,- inclusief btw toewijsbaar zijn. Ook zal aan vervangende schadevergoeding een bedrag van € 187,55 inclusief btw (de factuur van [naam 3] ) worden toegewezen. Deze factuur betreft het leegmaken van de leidingen en dit is een van de door de deskundige voorgeschreven maatregelen. [gedaagde] heeft hier ook geen verweer tegen gevoerd. De conclusie is dat aan vervangende schadevergoeding een bedrag van € 7.084,55 inclusief btw zal worden toegewezen.
Gevolgschade
5.12.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde schade van € 360,- vanwege de huur van containers in de periode 11 augustus 2023 tot 13 oktober 2023. Deze kosten zijn naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als schade als gevolg van de tekortkoming (de vertraging) en omdat [gedaagde] er geen verweer tegen voert zullen deze kosten worden toegewezen.
5.13.
[eisers] vorderen ook een vergoeding van € 1.272,98 vanwege gederfd woongenot, omdat zij gedurende een periode van vertraging van twee maanden, geen gebruik hebben kunnen maken van de benedenverdieping. [eisers] begroten dit gederfd woongenot op de helft van de kosten van de hypothecaire lening gedurende deze twee maanden. De kantonrechter overweegt hierover dat het niet ongebruikelijk is dat een verbouwing uitloopt, zodat [eisers] daarmee in beginsel rekening mee hadden kunnen en moeten houden, en om die reden de vertraging niet volledig voor rekening van [gedaagde] kan worden gebracht, nog daargelaten dat een vergoeding voor vermindering van woongenot niet begroot kan worden op de (helft van) de hypothecaire lasten. De hypothecaire lening houdt immers geen verband met het wel of niet kunnen gebruiken van de woning, de vertraging maakt niet dat de hypothecaire lasten twee maanden langer doorlopen. Dit laat onverlet dat [eisers] last en ongemak hebben ervaren en dat er sprake is van gederfd woongenot. De kantonrechter zal de hiermee gemoeide schade in redelijkheid waarderen op € 250,-. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schadevergoeding
5.14.
Caljouw stelt zich op het standpunt dat zij door de ondeugdelijke uitvoering van het werk en de vertraging veel last en hinder hebben ondervonden en dat ook dit immateriële nadeel vergoed moet worden. De kantonrechter acht het ongemak en de gevolgen voorstelbaar, maar aan de wettelijke vereisten om te komen tot een verplichting tot vergoeding van immateriële schade is niet voldaan. Er is immers geen sprake van lichamelijk letsel, een aantasting van de eer of goede naam van [eisers] of een andere wijze van aantasting in de persoon van [eisers] De gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
5.15.
[eisers] vorderen verder de kosten van het onderzoek dat Floor Inspector heeft uitgevoerd (€ 704,70 inclusief btw). Deze kosten zijn door [gedaagde] niet weersproken en de kantonrechter komt de hoogte van die kosten ook niet onredelijk voor. Het bedrag van € 704,70 inclusief btw zal worden toegewezen.
Rente
5.16.
Tegen de gevorderde rente is geen verweer gevoerd. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de hiervoor toegewezen bedragen zoals gevorderd, met ingang van de dag van verzuim, 22 september 2023.
Verklaring voor recht
5.17.
De gevorderde verklaring voor recht zal wegens een gebrek aan voldoende belang niet worden gegeven, [gedaagde] wordt immers veroordeeld tot het vergoeden van schade. Daarmee is de aansprakelijkheid gegeven.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eisers] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daartegen is ook geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 794,96, passend bij de toewijsbare hoofdsom en overeenkomstig het in het Besluit bepaalde tarief. De gevorderde rente is eveneens toewijsbaar.
Proceskosten
5.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Nu een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, kan [gedaagde] ten aanzien van het griffierecht slechts worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht dat verschuldigd is voor het toe te wijzen bedrag, te weten € 9.194,21. Het meerdere, dat op grond van de dagvaarding aan [eisers] in rekening is gebracht, dient voor rekening van [eisers] te blijven. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
  • explootkosten € 139,42
  • griffierecht € 248,00
  • salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten × tarief € 339,00)
  • nakosten €
  • Totaal € 1.200,42
5.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
de tegenvordering
5.21.
De vordering van [gedaagde] tot vergoeding van gemaakte kosten in verband met onderzoek aan de vloer en verweer voeren in deze zaak is er op gebaseerd dat de vordering van [eisers] onterecht is, omdat [gedaagde] deugdelijk werk heeft geleverd. Maar omdat hiervoor is geoordeeld dat het werk niet deugdelijk is uitgevoerd, zal de vordering van [gedaagde] worden afgewezen. [gedaagde] heeft de vordering overigens ook niet onderbouwd.
5.22.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld moet zij de proceskosten van [eisers] betalen, maar omdat niet is gebleken dat [eisers] kosten hebben gemaakt die naast de zaak van de vordering apart voor vergoeding in aanmerking komen, zullen de proceskosten worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zes weken na datum van dit vonnis de twee beschadigingen aan de kozijnen op de eerste verdieping van de woning van [eisers] te repareren, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 3.000,-;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 8.399,25 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 794,96 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.200,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.8.
wijst de vordering af;
6.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] die tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.