ECLI:NL:RBNHO:2025:352

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11069156
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier compensatie geëist van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De passagier, vertegenwoordigd door B.W. Floris van Yource B.V., stelde dat hij recht had op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een beperking door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de passagier moest worden afgewezen, omdat de vervoerder voldoende had onderbouwd dat de vertraging niet inherent was aan de bedrijfsvoering en dat de passagier zijn aansluitende vlucht had kunnen halen zonder de buitengewone omstandigheden. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11069156 \ CV EXPL 24-2550
Uitspraakdatum: 8 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: B.W. Floris (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. J. Nooij (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder (onder meer) compensatie gevraagd voor een meer dan drie uur vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een beperking door de luchtverkeersleiding. Het beroep op buitengewone omstandigheden slaagt. Daarnaast heeft de vervoerder alle redelijke maatregelen genomen om de vertraging te beperken. De vordering van de passagier wordt daarom afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hem op 21 juni 2023 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Franz Josef Strauß Airport (München, Duitsland) naar Lawica Airport (Poznan, Polen), met de vluchtcombinatie LH2301 en LH1636.
2.2.
De vervoerder heeft vlucht LH2301 van Amsterdam naar München (hierna: de vlucht) vertraagd uitgevoerd. De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van het incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten,althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 250,00. [1]
3.3.
Ook verzoekt de passagier de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-Verordening 1215/2012 (hierna: de Brussel I bis-Verordening.
3.4.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [2]
4.3.
Volgens de vervoerder was de vertraging van de vlucht het gevolg van buitengewone omstandigheden. De vlucht is onder meer met 45 minuten vertraging uitgevoerd door een beperking door de luchtverkeersleiding. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 1 uur en 2 minuten aangekomen in München. Ten aanzien van de overige vertragingsoorzaken van de vlucht doet de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop, voldoende heeft onderbouwd dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van een beperking door de luchtverkeersleiding, namelijk een latere vertrektijd door capaciteitsproblemen. Een dergelijke vertraging is een omstandigheid die niet inherent is aan de uitoefening van de bedrijfsactiviteit van de vervoerder en deze heeft daar ook geen invloed op. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming voor de duur van 45 minuten het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De vertraging van de vlucht is deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden veroorzaakt. Er moet dan worden vastgesteld of de passagier zijn aansluitende vlucht wel zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheden. Vast staat dat de passagier met een vertraging van 1 uur en 2 minuten om 11:17 uur (lokale tijd) is aangekomen in München. Ook staat vast dat de aansluitende vlucht naar Poznan om 11:20 (lokale tijd) is vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheden van 45 minuten zou de vlucht om 10:32 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van 17 minuten, in München arriveren. De vervoerder stelt dat de minimumoverstaptijd in München 45 minuten bedraagt. De passagier heeft dit niet betwist. Als er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden had de passagier de aansluitende vlucht dus kunnen halen. Daarom is de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.6.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De vervoerder stelt in dit verband dat hij tijdens de uitvoering van de vlucht een aantal minuten vertraging heeft ingehaald en dat hij de passagier heeft omgeboekt op de eerstvolgende alternatieve vlucht naar de eindbestemming. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij gebruik maakt van een automatisch boekingssysteem. Dit systeem kiest altijd de eerst beschikbare vlucht. Op andere vluchten kwamen geen vrije plekken naar voren. Als er een eerdere vlucht beschikbaar was, dan was de passagier op die eerdere vlucht omgeboekt, aldus de vervoerder. De passagier betwist dit en voert aan dat hij met een vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming is aangekomen.
4.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat het in beginsel geen redelijke maatregel is als een passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Het is aan de vervoerder om in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam. [3]
4.8.
Als onbetwist staat vast dat de passagier in ieder geval 24 uur later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen. De vervoerder heeft echter voldoende onderbouwd dat er geen andere mogelijkheid bestond voor een alternatieve vlucht die eerder aankwam dan het aangeboden alternatief. De passagier heeft in dit verband ook niets anders aangevoerd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vordering van de passagier zal daarom worden afgewezen.
4.9.
Het verzoek van de passagier om de vervoerder vanwege zijn proceshouding hoe dan ook in de proceskosten te veroordelen wordt afgewezen omdat dit niet voldoende is onderbouwd. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover de vervoerder daadwerkelijk nakosten zal maken. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 15 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 164,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder
en veroordeelt de passagier tot betaling van € 41,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 15 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis – voor wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.