ECLI:NL:RBNHO:2025:351

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11178345
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek passagiers na annulering vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, [eiser 1] en [eiser 2], compensatie verzocht van de vervoerder, easyJet Europe Airline GmbH, vanwege een geannuleerde vlucht van Londen Gatwick naar Amsterdam-Schiphol op 29 mei 2022. De vervoerder heeft de annulering betwist en stelde dat de passagiers de vordering van hun minderjarige kind niet rechtsgeldig aan zichzelf hebben overgedragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers een vervoersovereenkomst hadden en dat de vlucht geannuleerd was, waardoor zij recht hadden op compensatie. De passagiers hebben hun verzoek gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004 en hebben een bedrag van € 750,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de passagiers. De rechter heeft vastgesteld dat de passagiers de vordering van hun minderjarige kind rechtsgeldig aan zichzelf hebben gecedeerd, en dat aan de vereisten voor een geldige cessie is voldaan. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 862,50 aan de passagiers, inclusief wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd. De beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis en is op 15 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11178345 \ CV FORM 24-4385
Uitspraakdatum: 15 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisende partij
verder gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V., handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
easyJet Europe Airline GmbH,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J. Kumar
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) compensatie verzocht vanwege een geannuleerde vlucht. De vervoerder betwist dat de passagiers de eventuele vordering van hun minderjarige kind rechtsgeldig aan zichzelf hebben overgedragen en heeft voor het overige geen verweer gevoerd. Het betoog van de vervoerder faalt. Het verzoek van de passagiers wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 28 mei 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen en hun minderjarige kind op 29 mei 2022 moest vervoeren van Londen Gatwick Airport (Verenigd Koninkrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht EJU8883 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 112,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren hun verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat zij de eventuele vordering van hun minderjarige kind aan zichzelf hebben gecedeerd en dat de vervoerder hen daarom en vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 750,00. [1]
3.3.
De vervoerder betwist het verzochte. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder betwist dat de passagiers de eventuele vordering van hun minderjarige kind geldig aan zichzelf hebben overgedragen. Hij voert hiertoe aan dat de vermeende akte van cessie door het minderjarige kind zelf is ondertekend.
4.3.
Dit verweer van de vervoerder slaagt niet. Voor een geldige overdracht (cessie) zijn twee vereisten: een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de schuldenaar. [2] De passagiers hebben bij het vorderingsformulier beiden een stuk getiteld akte van cessie overgelegd. Deze stukken zijn ondertekend door respectievelijk [eiser 1] en [eiser 2]. Aan het mededelingsvereiste is voldaan doordat de cessie in ieder geval in deze procedure aan de vervoerder is medegedeeld. Daarmee hebben de passagiers de vordering van hun minderjarige kind rechtsgeldig aan zichzelf overgedragen. De omstandigheid dat zij ook een stuk met inhoudelijk een vergelijkbare strekking hebben overgelegd dat door het minderjarige kind is ondertekend doet daar niet aan af.
4.4.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal de verzochte hoofdsom worden toegewezen. De over de hoofdsom verzochte wettelijke rente is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
4.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.7.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 862,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 29 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 218,00 aan griffierecht en € 135,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 3:94 BW.