ECLI:NL:RBNHO:2025:350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
10939824
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers compensatie verzocht van de vervoerder, EasyJet Europe Airline GmbH, vanwege een geannuleerde vlucht van Prague-Ruzyne Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 11 april 2022. De vervoerder stelde dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de luchtverkeersleiding in Italië. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. De passagiers waren omgeboekt naar een alternatieve vlucht meer dan 24 uur later, zonder dat de vervoerder had aangetoond dat er geen andere mogelijkheden waren.

De kantonrechter stelde vast dat, ongeacht of de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder in beginsel verplicht was om te compenseren. De passagiers hadden recht op een vergoeding van € 750,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder had niet voldoende gemotiveerd dat de alternatieve vlucht een redelijke maatregel was, waardoor de passagiers in hun verzoek werden toegewezen.

De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 862,50 aan de passagiers, inclusief proceskosten. De beslissing werd genomen door kantonrechter M.W. Koenis en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open, conform de relevante artikelen van de Verordening (EG) nr. 261/2004 en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10939824 \ CV FORM 24-1217
Uitspraakdatum: 15 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1],

2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
allen wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. L.G.M. van Kuilenburg (ProBe-ASP B.V., handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
EasyJet Europe Airline GmbH,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J. Kumar
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) compensatie verzocht vanwege een geannuleerde vlucht. De vervoerder stelt dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de luchtverkeersleiding in Italië. De kantonrechter overweegt dat, ongeacht of de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Hij heeft de passagiers namelijk omgeboekt naar een alternatieve vlucht van meer dan 24 uur later en niet onderbouwd dat er geen andere mogelijkheid was. Het verzoek van de passagiers wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 12 februari 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 11 april 2022 moest vervoeren van Prague-Ruzyne Airport (Tsjechië) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht EC7908 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 112,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren hun verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 250,00 per passagier. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Daarom moet de vervoerder in beginsel compenseren. Dit is anders als hij kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [2]
4.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweegt dat, ongeacht of de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen of te beperken. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het in beginsel geen redelijke maatregel is als passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Het is in dat geval aan de vervoerder om te onderbouwen dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam. [3]
4.4.
Als onbetwist staat vast dat de passagiers zijn omgeboekt naar vlucht EC9908 op 15 april 2022, waarmee zij uiteindelijk met een vertraging van ruim 96 uur op de eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft niet gesteld en toegelicht dat er geen eerdere alternatieve vluchten van hemzelf of van andere luchtvaartmaatschappijen beschikbaar waren. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat de alternatieve vlucht een redelijke maatregel was.
4.5.
Dit betekent dat ook als de annulering het gevolg zou zijn geweest van buitengewone omstandigheden, de vervoerder de passagiers moet compenseren. Daarom zal de door de passagiers verzochte hoofdsom worden toegewezen. De over de hoofdsom verzochte wettelijke rente is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.8.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 862,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 11 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 218,00 aan griffierecht en € 135,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.