ECLI:NL:RBNHO:2025:3496

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/15/362916 / KG ZA 25-129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in kort geding na beëindiging van een affectieve relatie zonder samenlevingscontract

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2025, zijn voorlopige voorzieningen gevorderd in een kort geding na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw vorderde onder andere dat de man de gezamenlijke woning zou verlaten en dat hij de autosleutel aan haar zou afgeven. De man voerde verweer en vorderde in reconventie onder andere medewerking van de vrouw aan de taxatie van de woning en een regeling voor het gebruik van de woning en de zorg voor hun minderjarige dochter. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw geen recht had op exclusief gebruik van de woning, aangezien beide partijen gezamenlijk eigenaar zijn. De man kreeg het recht om de woning gedurende de helft van de maand te gebruiken, en beide partijen werden verplicht om de kosten van de woning en de gemeenschappelijke schulden te delen. De verdere behandeling van de zaak werd pro forma aangehouden tot 1 oktober 2025, in afwachting van de taxatie van de woning en de voortgang van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/362916 / KG ZA 25-129
Vonnis in kort geding van 8 april 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5 van de vrouw
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 8van de man
  • de aanvullende producties van de vrouw
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 25 maart 2025 zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Chylinska voornoemd en de man, bijgestaan door mr. Westerveld voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende bijna 16 jaar een affectieve relatie gehad en samengewoond als waren zij gehuwd. Partijen hadden geen samenlevingscontract. De relatie is zeer recent tot een einde gekomen.
2.2.
Uit de relatie tussen partijen is één thans nog minderjarige dochter geboren, [minderjarige 1]. Zij is bijna 15 jaar oud.
Daarnaast heeft de vrouw nog een zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 2]. [minderjarige 2] wordt in juni 18 jaar.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] (hierna: de woning).
2.4.
Op 8 januari 2025 heeft zich tussen partijen een incident voorgedaan, waarna de man naar zijn moeder is vertrokken. De man is twee weken bij zijn moeder gebleven en op 24 januari 2025 teruggekeerd in de woning.
2.5.
Op 12 februari 2025 heeft zich opnieuw een incident voorgedaan tussen partijen. Na een heftige ruzie ’s middags is de man opnieuw naar zijn moeder gegaan om af te koelen. ’s Avonds wilde de man de woning weer in, maar de vrouw wilde hem niet binnen laten. De man heeft daarop de voordeur van de woning ingetrapt. Vervolgens is sprake geweest van duwen en trekken over en weer tussen partijen. Een buurman heeft de man meegenomen uit de woning naar zijn huis en de politie gebeld. De politie heeft de man weggestuurd.
2.6.
De vrouw heeft op 22 februari 2025 aangifte gedaan bij de politie ter zake van huiselijk geweld.
2.7.
Op 21 maart 2025 heeft de vrouw opnieuw aangifte gedaan bij de politie van de eerdere mishandeling op 12 februari 2025, van vernieling van de deur en van het onklaar maken van haar auto.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de woning
te verlaten en verlaten te houden, met al zijn eigendommen, tot het moment dat in een bodemprocedure over de verdeling van de woning is beslist, waarbij de man de sleutels aan
de vrouw ter beschikking moet stellen en voorts zal bepalen dat de man de woning niet mag
betreden met ingang van de datum van het vonnis,
II. zal bepalen dat de man, als hij niet vrijwillig aan de uitvoering van dit vonnis meewerkt, door de sterke arm van de politie uit de woning kan worden verwijderd,
III. zal bepalen dat de man de reservesleutel van de auto, Dacia Sandero, met kenteken
[kenteken] aan de vrouw moet afgeven binnen 24 uur na het vonnis, op straffe van een dwangsom,
IV. de kosten zal compenseren.
3.2.
De man voert verweer. Primair concludeert hij tot afwijzing van de vordering. Daarnaast verzoekt hij om als de vorderingen van de vrouw over de woning worden toegewezen, de vrouw op te dragen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis een bodemprocedure omtrent de verdeling van de eenvoudige gemeenschap aanhangig te maken. Verder verzoekt hij om als de vordering van de vrouw over de autosleutel wordt toegewezen daaraan de voorwaarde te verbinden dat de vrouw het gedeelte van de lening bij Santander gelijk aan de aankoopprijs van de auto volledig zal dragen of zal terugbetalen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. de vrouw veroordeelt om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis de door haar genoemde bodemprocedure betreffende de verdeling van de eenvoudige gemeenschap te starten,
2. zal bepalen dat ieder der partijen voor de duur van die bodemprocedure per periode van 14 dagen om en om van dinsdag 9.00 uur tot en met de daarop volgende dinsdag 9.00 uur met uitsluiting van de ander het voorlopig gebruik van de echtelijke woning krijgt toegewezen,
3. zal bepalen dat de partij die conform het onder 2 bepaalde het gebruik van de woning heeft de voorlopige zorg voor de kinderen zal dragen (voor [minderjarige 2] indien en zover hij er voor kiest om in de woning te verblijven als de man het gebruik van de woning heeft),
4. ieder der partijen ingeval van toewijzing van de vordering sub 2 zal veroordelen om ingaande 1 maart 2025 de helft van de vaste lasten en gemeenschappelijke schulden te dragen/betalen, waaronder in elk geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, de
verzekeringen betreffende de woning, de schuld(en) van partijen (in elk geval de schuld bij
Santander), de gemeentelijke belastingen betreffende de woning en daaraan gerelateerd
rechten, water- en waterschaplasten, een en ander zonder verdere verrekening met de ander;
5. de vrouw veroordeelt om alle kosten betreffende de bij haar in gebruik zijnde auto zelf en
zonder verrekening met de man te dragen;
6. de vrouw verbiedt om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die van partijen gemeenschappelijk zijn te koop aan te bieden, op straffe van een dwangsom,
7. de vrouw zal veroordelen om harerzijds binnen 10 dagen na de datum van het vonnis makelaarskantoor [bedrijf] o/g te [plaats 1] opdracht te verstrekken tot taxatie van de gemeenschappelijke woning van partijen,
8. de vrouw zal veroordelen om na verrichting van de taxatie en na het rondkrijgen van de financiering door de man voor de uitkoop van de vrouw voor haar aandeel in de gemeenschappelijke woning binnen 10 dagen na het eerste verzoek van de man haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de gemeenschappelijke woning waarbij het door de man aan de vrouw te betalen uitkoopbedrag dient te worden bepaald volgens de volgende rekensom:
* (het door [bedrijf] o/g te [plaats 1] bepaalde taxatiebedrag minus het nominaal door de man vanuit privé vermogen ingelegde bedrag van € 45.000,- minus de resterende bedragen van de 3 hypothecaire geldleningen) * 50% zulks onder voorwaarde dat de vrouw ter gelegenheid van die levering door de hypotheekbank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldleningen,
9. de vrouw zal veroordelen om de thans nog gemeenschappelijke woning op de dag van de levering van haar aandeel in de woning te ontruimen en ontruimd te houden,
10. de vrouw zal veroordelen tot betaling van een dwangsom aan de man voor iedere dag, en gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat zij met de voldoening aan enig onderdeel van de veroordelingen sub 7 tot en met 10 van het vonnis in gebreke blijft,
Subsidiair- in het geval de voorzieningenrechter het voorlopig gebruik van de gemeenschappelijke woning voor de duur van de nog te starten bodemprocedure volledig aan de vrouw zou toewijzen:
1. de vrouw veroordeelt om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis de door haar benoemde bodemprocedure betreffende de verdeling van de eenvoudige gemeenschap te starten;
2. tussen de minderjarige dochter van partijen en de man een voorlopige zorgregeling zal bepalen waarbij het kind bij de man zal verblijven eenmaal per 14 dagen van 13.00 uur tot 19.00 uur (de man heeft geen slaapplaats) op de dag in het weekend dat het kind geen handbalwedstrijd heeft en verder zo vaak zij zelf bij haar vader wil en kan zijn;
3. de vrouw zal veroordelen om ingaande 1 maart 2025 zonder verrekening met de man te betalen:
* alle vaste- en gebruikerslasten betreffende gemeenschappelijke woning, waaronder in elk geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, de verzekeringen betreffende de woning, de gemeentelijke belastingen betreffende de woning en daaraan gerelateerd rechten, water- en waterschaplasten;
* de helft van de schuld(en) van partijen, waaronder in elk geval hun schuld bij Santander,
4. de vrouw veroordeelt om alle kosten betreffende de bij haar in gebruik zijn auto zelf en
zonder verrekening met de man te dragen;
5. de vrouw verbiedt om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die van partijen gemeenschappelijk zijn te koop aan te bieden, op straffe van een dwangsom,
6. de vrouw zal veroordelen om harerzijds binnen 10 dagen na datum vonnis makelaarskantoor [bedrijf] o/g te [plaats 1] opdracht te verstrekken tot taxatie van de gemeenschappelijke woning van partijen;
7. de vrouw zal veroordelen om na verrichting van de taxatie en na het rondkrijgen van de
financiering door de man voor de uitkoop van de vrouw voor haar aandeel in de gemeenschappelijke woning binnen 10 dagen na het eerste verzoek van de man haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de gemeenschappelijke woning waarbij het door de man aan de vrouw te betalen uitkoopbedrag dient te worden bepaald volgens de volgende rekensom:
* (het door [bedrijf] o/g te [plaats 1] bepaald taxatiebedrag minus het nominaal door de man vanuit privé vermogen ingelegde bedrag van € 45.000,- minus de resterende bedragen van de 3 hypothecaire geldleningen) * 50%
zulks onder voorwaarde dat de vrouw ter gelegenheid van die levering door de hypotheek-
bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldleningen;
8. de vrouw zal veroordelen om de thans nog gemeenschappelijke woning op de dag van de
levering van haar aandeel in de woning te ontruimen en ontruimd te houden;
9. de vrouw zal veroordelen tot betaling van een dwangsom aan de man voor iedere dag dat zij met de voldoening aan enig onderdeel van de veroordelingen sub 6 tot en met 8 van het
vonnis in gebreke blijft.
3.5.
De vrouw voert verweer. Zij voert aan dat de vorderingen van de man zich niet lenen voor behandeling in kort geding en concludeert tot afwijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Voor zover de vorderingen in conventie en in reconventie betrekking hebben op de woning en de kosten zullen deze vorderingen, gelet op de samenhang, gezamenlijk worden beoordeeld en beslist.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Afwikkeling via een bodemprocedure?
4.3.
Door partijen is gehint op een nog aanhangig te maken bodemprocedure om de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen af te wikkelen en de zorgregeling voor [minderjarige 1] te bepalen.
De relatie van partijen is pas zeer recent tot een einde gekomen. Dit betekent dat partijen afspraken zullen moeten gaan maken over de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschappen die tussen hen bestaan. Begrijpelijk is dat zij daar nog geen eerste stappen voor hebben gezet. Duidelijk is dat er nog veel emoties spelen.
Partijen wordt geadviseerd eerst zelf, al dan niet met bijstand van hun advocaten, te proberen tot afspraken te komen voordat zij een (meestal langdurige) bodemprocedure aanhangig gaan maken. Als afspraken maken in onderling overleg op dit moment (zelfs met bijstand van hun advocaten) nog niet lukt kunnen partijen ook mediation nog in overweging nemen. Hoe eerder partijen met elkaar tot afspraken komen, hoe eerder zij duidelijkheid hebben en zij verder kunnen gaan met hun leven.
De woning
4.4.
De vrouw vordert in conventie feitelijk om de man de toegang tot de woning te ontzeggen totdat in een (nog aanhangig te maken) bodemprocedure over de verdeling van de woning zal zijn beslist. Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de voorzieningenrechter een bodemprocedure in dit geval niet de meest aangewezen weg.
Bovendien gaat de vrouw er met haar vordering aan voorbij dat partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar zijn van de woning en dus in beginsel allebei evenveel recht hebben op voortgezet gebruik van de woning. De omstandigheid dat er ook minderjarigen (van bijna 15 en bijna 18 jaar) in de woning wonen maakt nog niet dat de vrouw daaraan meer rechten op voortgezet gebruik van de woning kan ontlenen dan de man.
4.5.
De man vordert in reconventie een zogenoemde ‘birdnesting’-regeling, waarbij partijen afwisselend om de 14 dagen in de woning verblijven en afwisselend de zorg voor de kinderen dragen.
De vrouw heeft dit voorstel van de hand gewezen, waarbij zij heeft aangevoerd dat haar kinderen dat niet willen, dat zij, anders dan de man, nergens anders tijdelijk kan verblijven en dat het huren van een tijdelijk alternatief onderkomen financieel ook niet haalbaar is.
4.6.
In dit betoog van de vrouw gaat de voorzieningenrechter niet mee. De kinderen zijn inmiddels op een leeftijd (bijna 15 en bijna 18 jaar) dat zij nog wel zorg nodig hebben, maar veel minder zorg dan jongere kinderen die vaak grotendeels op de zorg van een van de ouders zijn aangewezen. Aan kinderen van deze leeftijd kan door partijen heel goed worden uitgelegd dat een regeling waarbij de kinderen in de woning hun vaste verblijfplaats hebben en alleen de man en de vrouw afwisselend in de woning verblijven, voorlopig de beste en voor de kinderen minst ingrijpende oplossing is totdat een (meer) definitieve oplossing gevonden wordt voor de woonsituatie, zeker als partijen dat gesprek met de kinderen gezamenlijk aan zullen gaan en als een gezamenlijk besluit aan hen zullen presenteren.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in ieder geval onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat een tijdelijke regeling voor de duur van de afwikkeling van de samenleving er in moet uitmonden dat één van partijen voorlopig het uitsluitend recht van bewoning krijgt van de woning. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.7.
In de dagvaarding heeft de vrouw vermeld dat zij op 22 februari 2025 (dus na het incident op 12 februari 2025, waarover hierna meer) aangifte heeft gedaan tegen de man van huiselijk geweld. Die aangifte is niet overgelegd, zodat niet duidelijk is geworden wat die aangifte precies inhoudt. Wel is overgelegd een aangifte die de vrouw op 21 maart jl. heeft gedaan waarin onder meer melding wordt gemaakt van het incident op 12 februari 2025 en van het onklaar maken van de auto. De vrouw is ervan overtuigd dat de man de auto onklaar heeft gemaakt, maar de man heeft dit betwist, zodat daarvan in dit kort geding niet uitgegaan kan worden. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de intensiteit van de ruzies tussen partijen al langere tijd toenam en dat partijen steeds verder van elkaar vervreemd raakten. Ook blijkt uit de dagvaarding dat tijdens die ruzies voornamelijk sprake was van schreeuwen en schelden over en weer, niet zozeer van fysiek geweld, en dat de vrouw vanaf december 2024 wilde dat bepaalde dingen in de relatie zouden veranderen. Toen hebben partijen ook afgesproken dat als er weer sprake was van een grote ruzie de man tijdelijk naar zijn moeder zou gaan om af te koelen. Na een ruzie op 8 januari 2025 heeft de vrouw de man meegedeeld dat hij aan zichzelf moest gaan werken. De man heeft toen tweeënhalve week bij zijn moeder verbleven.
De vrouw heeft in de dagvaarding vermeld dat de man zijn dokter om psychische hulp heeft gevraagd, op zijn werk is gaan vragen om een opleiding en heeft geprobeerd om wat extra te verdienen door bij te klussen. De man is dus niet geheel onwillig geweest om in te gaan op de verlangens van de vrouw. Nadat de man op 24 januari 2025 in de woning was teruggekeerd zijn de spanningen weer toegenomen.
4.8.
Tijdens het ernstige incident op 12 februari 2025 heeft de man de voordeur vernield omdat de vrouw hem, na een eerdere ruzie die dag, niet binnen wilde laten in de woning. De man heeft ter zitting verklaard dat zijn reactie voortkwam uit woede en verdriet. Ook heeft hij erkend dat dit niet had mogen gebeuren en hij heeft verklaard dat hij hierover ook met de kinderen gesproken heeft en ook tegen hen heeft gezegd dat het niet had mogen gebeuren. Hoewel de reactie van de man absoluut niet goed te praten valt, kan niet worden uitgesloten dat de woede van de man werd getriggerd doordat de vrouw de man feitelijk had buitengesloten en hem geen toegang tot de woning wilde verlenen, terwijl de relatie tussen partijen op dat moment formeel nog niet beëindigd was. Het zonder meer buitensluiten van een partner is in ieder geval niet de aangewezen manier om aan een relatie van bijna 16 jaar een einde te maken. Bovendien blijkt dat partijen zich allebei bij dit incident niet onbetuigd gelaten hebben en dat zij allebei niet geheel ongeschonden uit die strijd zijn gekomen.
4.9.
Partijen willen inmiddels allebei een streep zetten onder de relatie. Dat betekent dat zij met elkaar moeten praten over de afwikkeling van hun samenleving. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter onderschrijft de heftigheid van voornoemd incident juist het belang dat partijen zo spoedig mogelijk dat gesprek met elkaar aangaan. Hoe eerder daarover duidelijkheid bestaat, hoe eerder ieder van hen verder kan met zijn/haar leven en er weer enige rust kan ontstaan en frustraties zullen afnemen, hetgeen ook in het belang is van de kinderen. Daarbij geldt dat het gesprek over de afwikkeling van de samenleving beter en sneller zal verlopen als partijen in een gelijkwaardige situatie verkeren, dan wanneer sprake is van een situatie waarin één van partijen, zeker vanuit het perspectief van de ander, alle touwtjes in handen heeft, zoals het recht om met uitsluiting van de ander de woning te bewonen. Juist ook met het oog op het belang van de kinderen acht de voorzieningenrechter het redelijk dat partijen de komende tijd het gebruik van de woning delen in die zin dat de man vanaf 1 mei tot en met 30 september 2025 telkens gedurende de helft van de maand gebruik mag maken van de woning. Over de wijze waarop partijen hieraan invulling willen geven (bijvoorbeeld door birdnesting of op een andere manier) moeten zij in onderling overleg afspraken maken. Aan partijen wordt geadviseerd daarbij het belang van de kinderen in het oog te houden, maar ervoor te waken teveel aan de kinderen te gaan trekken waardoor het gevaar bestaat dat zij in een loyaliteitsconflict terecht komen. Zoals hiervoor in randnummer 4.6 al is overwogen kunnen beslissingen die partijen over de (tijdelijke) woonsituatie nemen, zeker als het gezamenlijke afspraken zijn, door hen samen zeer goed uitgelegd worden aan de kinderen.
4.10.
In de stelling van de vrouw dat zij nergens anders heen kan, maar dat de man bij zijn moeder kan verblijven, wordt zij niet gevolgd. De man heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de afgelopen periode telkens van hot naar her is gegaan en soms zelfs buiten heeft verbleven en dat als hij bij zijn moeder kan blijven hij op de bank slaapt omdat er geen extra kamer beschikbaar is. Op grond van die verklaring, die niet, althans onvoldoende, is weersproken is voldoende aannemelijk geworden dat het ook voor de man niet zo simpel ligt als de vrouw wil doen voorkomen. De omstandigheid dat de man tot het begin van de relatie van partijen volgens de vrouw nog bij zijn moeder woonde maakt dat niet anders. Van beide partijen kan gevergd worden dat zij een oplossing zoeken voor de komende periode tot in ieder geval 1 oktober a.s.
4.11.
De man heeft verklaard dat hij de woning aan zich wil laten toedelen, dat hij de hypotheekaanvraag samen met zijn zus zal doen, die een goede baan heeft en dat hij er na een gesprek met een hypotheekadviseur alle vertrouwen in heeft dat hij de woning aan zich kan laten toedelen, maar dat het van belang is dat de woning getaxeerd wordt zodat hij weet hoeveel financiering er moet worden aangevraagd. Het is met het oog op de afwikkeling van de relatie hoe dan ook van belang dat op niet al te lange termijn duidelijk wordt of een van partijen de woning aan zich kan laten toedelen. De man kan de komende periode tot 1 oktober 2025 gebruiken om dit verder te onderzoeken. Daarbij is het wel van belang dat de taxatie op korte termijn zal plaatsvinden. De vordering van de man die daartoe strekt zal daarom worden toegewezen. Omdat feitelijk beide partijen er belang bij hebben om te weten voor welke waarde zij de woning in de verdeling moeten meenemen, zal worden bepaald dat zij een gezamenlijke opdracht tot taxatie zullen geven en ieder de helft van de kosten van de taxatie moeten betalen.
4.12.
Verder speelt een rol dat de man heeft verklaard dat hij een bedrag van circa € 45.000,00 aan eigen geld heeft ingebracht bij de aankoop van de woning, met welk bedrag hij indertijd het overbruggingskrediet heeft afgelost. Door de vrouw is niet de extra inbreng door de man betwist, alleen de hoogte van het bedrag. Volgens haar was dat ongeveer € 30.000,-. Tussen partijen is dus niet in geschil dàt de man meer dan de vrouw heeft ingebracht bij de aankoop van de woning, alleen hoeveel dat is geweest. Het moet voor de man mogelijk zijn om aan te tonen hoeveel hij heeft betaald. Voor het bedrag van zijn inbreng heeft de man een nominale aanspraak op de eenvoudige gemeenschap tussen partijen, zodat met die inbreng rekening gehouden moet worden bij het berekenen van de in aanmerking komende verdeling van de overwaarde in de woning.
4.13.
De man heeft – kort weergegeven - nog medewerking gevorderd van de vrouw aan levering van haar aandeel in de woning op eerste verzoek als hij de financiering rond heeft alsmede tot ontruiming van de woning. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 1 oktober 2025, in afwachting van nader bericht van de advocaten over de vastgestelde waarde van de woning en het gewenste verdere verloop van de zaak. Indien zich de komende maanden onverwachte ontwikkelingen voordoen, kunnen partijen zich desgewenst opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden.
Verkoop goederen door de vrouw
4.14.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw eigendommen van hem en goederen waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn, zonder zijn toestemming, via Marktplaats te koop heeft aangeboden en vordert een verbod terzake.
4.15.
De vrouw heeft verklaard dat de goederen (scooter en jacuzzi) niet zijn verkocht en inmiddels van Marktplaats afgehaald zijn.
4.16.
Uit de mededeling van de vrouw blijkt dat zij wel geprobeerd heeft goederen zonder toestemming van de man te verkopen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de vordering van de man dan ook toe te wijzen, zij het dat de gevorderde dwangsom prematuur voorkomt en zal worden afgewezen.
Kostendeling vaste lasten en woonlasten
4.17.
De man heeft onder meer gevorderd dat wordt bepaald dat vanaf 1 maart 2025 ieder van partijen de helft van de vaste lasten, zoals hypothecaire lasten, energiekosten, verzekeringen voor de woning, gemeentelijke belastingen en gemeenschappelijke schulden zal betalen, zonder verrekening met de ander.
4.18.
De vrouw heeft verklaard dat zij bereid is de helft van de woon- en gebruikerslasten te betalen.
4.19.
Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning en zij zijn om die reden ook ieder voor de helft aansprakelijk voor de aan die woning verbonden lasten zoals in randnummer 4.17 genoemd. Tussen partijen is nog gediscussieerd over de gebruikerslasten verbonden aan de woning. Omdat op grond van hetgeen hiervoor in randnummer 4.9 is overwogen en beslist partijen de komende tijd ieder voor de helft van de tijd gebruik mogen maken van de woning wordt geoordeeld dat het redelijk is als zij ook de gebruikerslasten voor de periode dat die regeling voortduurt gezamenlijk dragen, ieder voor de helft.
Auto
4.20.
De vrouw heeft afgifte gevorderd van de autosleutel. Die sleutel is ter zitting door de man afgegeven, zodat de vrouw bij deze vordering geen belang meer heeft. Omdat de vrouw haar eis op dit punt niet heeft verminderd zal deze worden afgewezen.
4.21.
De man heeft gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld de kosten van de bij haar in gebruik zijnde auto te dragen zonder nadere verrekening met hem. De vrouw heeft verklaard dat zij alle kosten van de auto al draagt. Daarom wordt geoordeeld dat de man bij toewijzing van dit deel van zijn vordering onvoldoende belang heeft. Deze vordering zal worden afgewezen.
Conclusie
4.22.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de vorderingen van de vrouw in conventie worden afgewezen en dat de vorderingen in reconventie zoals primair gevorderd deels zullen worden toegewezen en de verdere behandeling van de zaak voor het overige pro forma wordt aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten over de gewenste voortgang.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
bepaalt bij wijze van ordemaatregel dat de man in de periode van 1 mei tot en met 30 september 2025 telkens gedurende de helft van de maand gebruik mag maken van de woning, waarbij partijen de nadere invulling van die regeling in onderling overleg moeten afstemmen,
5.4.
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de vaste lasten, gebruikerslasten en gemeenschappelijke schulden moet betalen, waaronder in elk geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, verzekeringen betreffende de woning, de gemeentelijke belastingen en de daaraan gerelateerde rechten, water- en waterschapslasten, zonder nadere verrekening,
5.5.
veroordeelt de vrouw om binnen tien dagen na heden mee te werken aan het verstrekken van een gezamenlijke opdracht aan makelaarskantoor [bedrijf] o/g te [plaats 1] om de woning te taxeren en bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van die taxatie voor zijn/haar rekening zal nemen,
5.6.
verbiedt de vrouw om zonder voorafgaande toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die gemeenschappelijk eigendom zijn van partijen te koop aan te bieden,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing
pro forma aan tot 1 oktober 2025in afwachting van bericht van de advocaten over de gewenste voortgang.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 8 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155