ECLI:NL:RBNHO:2025:348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
15/057794-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring onttrekking (kwetsbare) minderjarige aan het wettig gezag en het meermalen seksueel binnendringen van haar lichaam

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen seksueel binnendringen van een minderjarige en het onttrekken van deze minderjarige aan het wettig gezag. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op openbare terechtzittingen op 19 december 2024 en 6 januari 2025. De verdachte, die de minderjarige [slachtoffer] ontmoette op het treinstation in Breda, heeft haar meegenomen naar zijn woning in Assendelft, waar hij haar seksueel heeft misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ten tijde van de feiten elf jaar oud was en dat de verdachte zich bewust was van haar minderjarigheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057794-24 (P)
Uitspraakdatum: 20 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 december 2024 en 6 januari 2025 (sluiting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.T. Wezel, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te Krommenie, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft verdachte een of meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
Feit 2
hij in de periode van 23 september 2023 tot en 24 september 2023 te Breda en/of Krommenie en/of op het trein traject van Breda naar Krommenie-Assendelft, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd gezag over haar uitoefent, immers heeft verdachte:
-op het treinstation in Breda gevraagd aan die [slachtoffer] of zij met hem, verdachte mee wilde gaan en/of
-die [slachtoffer] mee genomen naar zijn huis en/of
-aldus voornoemde [slachtoffer] weggehouden van degene die het ouderlijke gezag over haar had.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte van het eerste gedachtestreepje vrij te spreken omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aan [slachtoffer] heeft gevraagd om met hem mee te gaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 omdat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring. De verklaring van [slachtoffer] en daarmee het de auditu-deel uit de aangifte is onbetrouwbaar en kan daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Bovendien bevat het dossier geen forensisch bewijs voor het seksueel binnendringen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat [slachtoffer] zichzelf heeft onttrokken aan het wettig gezag. Zij is zelf weggelopen en de verdachte heeft geen beslissende invloed gehad op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer] en degene die over haar het wettig gezag of opzicht uitoefent. Het enkele feit dat de verdachte haar onderdak heeft verleend, is onvoldoende om te kunnen spreken van een opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het wettelijk gezag.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen het lichaam van de destijds elfjarige [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele gedragingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak, kan dat ertoe leiden dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel beschikbaar zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De beoordeling
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of haar verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door ander (steun)bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank voorop dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer], naast het feit dat zij erg jong is, een achterstand heeft in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Dat maakt dat extra behoedzaamheid is geboden bij de beoordeling van haar verklaring. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende gedetailleerd is en vanaf het moment van
‘disclosure’op hoofdpunten consistent is. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring en overweegt daartoe als volgt.
Op 24 september 2023 rond 08:20 uur treft getuige [naam 1] [slachtoffer] op het station Zaandam aan. De getuige heeft verklaard dat [slachtoffer] huilde en dat zij vertelde dat ze op vrijdagavond in Breda een man tegen was gekomen. Zij was met deze man mee haar huis gegaan, waar zij had gedronken. Ze zou twee nachten bij hem zijn geweest en de hele nacht met deze man seks hebben gehad zonder condoom. [slachtoffer] vertelde aan de getuige dat ze pijn had bij haar vagina en dat zij elf jaar oud was. Ook tegen de politie die vervolgens ter plaatse kwam, heeft [slachtoffer] verteld dat ze met een man mee naar zijn huis was gegaan, daar wodka had gedronken en dat die man het deed zonder condoom. De politie heeft opgemerkt dat [slachtoffer] met opvallende wijde passen richting de politieauto liep. Uit de aangifte die namens [slachtoffer] is gedaan blijkt dat [slachtoffer] tegen een medewerker van de spoedeisende hulp van de jeugdbescherming heeft verteld dat zij op 23 september 2023 rond 05:00 uur is weggelopen en onderweg een man tegenkwam met wie ze zwart is gaan rijden met de trein. Uiteindelijk is ze bij deze man thuis beland, waar ze wodka heeft gedronken en onveilige seks heeft gehad met deze man. Op 4 oktober 2023 is [slachtoffer] door de politie in een kindvriendelijke studio verhoord. Zij heeft daar ook verklaard dat zij was weggelopen en op het treinstation met een man is meegegaan naar zijn huis. Daar zou ze wodka hebben gedronken en twee keer hebben gesekst met deze man, waarbij hij met zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel is geweest. De man had daarbij geen condoom gebruikt en het deed pijn in haar geslachtsdeel.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] vanaf het moment dat zij werd aangetroffen op het station consistent heeft verklaard over waar de seksuele handelingen uit bestonden, dat daarbij geen condoom werd gebruikt en dat het pijnlijk was. [slachtoffer] verklaart weliswaar niet heel gedetailleerd over deze seksuele handelingen, maar dat is gelet op haar jonge leeftijd en ontwikkelingsachterstand niet onbegrijpelijk. Bovendien verklaart zij op andere punten wel gedetailleerd, zoals over de ontmoeting met de verdachte op het station, hoe de treinreis is verlopen, over het drinken van alcohol en het roken van een joint door de verdachte, de indeling van de woning van de verdachte en dat de verdachte Chinees eten had besteld.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van [slachtoffer] ook enkele tegenstrijdigheden of inconsistenties bevat, bijvoorbeeld over het merk van de auto van de verdachte en het aantal nachten dat zij bij hem is gebleven, maar is van oordeel dat deze niet van zodanige aard zijn dat deze de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] op het punt van de door haar herhaaldelijk en consistent beschreven seksuele handelingen aantasten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en gaat de rechtbank bij het beoordelen van het bewijs daarom uit van haar verklaring.
Steunbewijs
De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte haar lichaam meermalen seksueel is binnengedrongen en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst vinden de verklaringen van [slachtoffer] steun in de verklaringen van de verdachte zelf, namelijk dat [slachtoffer] met hem mee naar zijn huis is gegaan. Zij verklaren grotendeels hetzelfde over de wijze waarop zij elkaar op het treinstation hebben ontmoet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] minderjarig was.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer] wat betreft het seksueel misbruik steun in de verklaring van de getuige [naam 1] die [slachtoffer] in de ochtend van 24 september 2023 op het station aantreft en tegen wie [slachtoffer] huilend vertelt over het seksueel misbruik, alsmede in de waarnemingen van de politie die zien dat zij met opvallende wijde pas loopt. Ook vindt haar verklaring dat het seksueel contact pijn deed, steun in het forensisch onderzoek aan haar lichaam. Bij [slachtoffer] is een bloeduitstorting onder het slijmvlies in de voorhof van haar vagina geconstateerd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het dossier geen forensisch bewijs bevat voor het seksueel binnendringen. In dat kader merkt de rechtbank op dat uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat aan de binnenzijde van de onderbroek die [slachtoffer] droeg ter hoogte van het kruis geen DNA-materiaal is gevonden dat afkomstig kan zijn van een ander persoon dan [slachtoffer]. Datzelfde geldt voor de bemonsteringen aan onder meer de schaamlippen en de clitoris. De verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat [slachtoffer] in zijn woning is gaan douchen. Het staat vast dat door het douchen na seksueel contact biologische sporen kunnen verdwijnen. Dat [slachtoffer] is gaan douchen in de woning van de verdachte kan daarom een verklaring zijn voor het ontbreken van DNA-materiaal van een ander dan [slachtoffer] in het kruis van haar onderbroek en op haar lichaam.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met de verdachte, zoals ten laste is gelegd.
Conclusie
Nu de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en dat deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van de elfjarige [slachtoffer].
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] zelf is weggelopen van haar woonplek en de verdachte is tegengekomen op het treinstation te Breda. Vervolgens is zij met de verdachte meegegaan naar zijn woning in Assendelft. Daar heeft zij verbleven totdat de verdachte haar op een treinstation heeft afgezet. Voor een bewezenverklaring van het onttrekken aan het gezag als een minderjarige zelf is weggelopen, is niet van belang of degene die de minderjarige opvangt, het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van de minderjarige om weg te lopen. Het is dan wel vereist dat degene die de minderjarige opvangt een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat een voogd het gezag over [slachtoffer] uitoefent. Dit was ook het geval gedurende de ten laste gelegde periode. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij tijdens de treinreis van Breda naar Krommenie-Assendelft aan de verdachte heeft verteld dat zij vanwege ruzie van huis was weggelopen en dat zij elf jaar oud was. De verdachte heeft bovendien in zijn verhoor bij de politie over [slachtoffer] verklaard dat ze wel jong was en dat hij dacht dat ze ongeveer zestien jaar oud was. De verdachte was zich er dus van bewust dat [slachtoffer] minderjarig was. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de minderjarigheid in het kader van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht een geobjectiveerd bestanddeel is. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige jonger dan twaalf jaar oud was. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] ten tijde van de ontmoeting met de verdachte elf jaar oud was.
Ook heeft de rechtbank reeds overwogen dat [slachtoffer] in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 bijna een etmaal bij de verdachte thuis heeft verbleven. Door [slachtoffer] in zijn woning te laten verblijven zonder ook maar op enig moment (te proberen) contact op te nemen met haar ouders, voogd of de politie heeft de verdachte [slachtoffer] geholpen bij het wegblijven en hiermee een beslissende invloed gehad op de voortdurende scheiding tussen [slachtoffer] en haar voogd. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de verdachte in een voor [slachtoffer] onbekende streek woont, ver weg van haar eigen woonplek. Dat [slachtoffer] vrijwillig met de verdachte is meegegaan naar zijn woning doet daar, gelet op haar minderjarigheid en de wetenschap van de verdachte daarvan, niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig gezag door haar in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 in zijn woning te laten verblijven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te Krommenie, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
Feit 2
hij in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te Krommenie en op het treintraject van Breda naar Krommenie-Assendelft, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd gezag over haar uitoefent, immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer] meegenomen naar zijn huis en
- aldus voornoemde [slachtoffer] weggehouden van degene die het ouderlijke gezag over haar had.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Feit 2:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw geheel subsidiair verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de schuldenproblematiek van de verdachte en zijn sociaal-maatschappelijke situatie. Hij heeft zelf hulp gezocht voor zijn verslaving en zijn schulden en is gemotiveerd te werken aan de onderliggende problematiek. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou grote gevolgen hebben voor de verdachte. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht te kiezen voor een strafmodaliteit die gericht is op herstel en begeleiding en de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel met bijzondere voorwaarden zoals ook opgelegd door de politierechter op 12 november 2024 in andere zaken van de verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is in de vroege ochtend van 23 september 2023 op het treinstation Breda in contact gekomen met de destijds elfjarige [slachtoffer]. Zij was van haar woonplek weggelopen en is met de verdachte meegegaan naar zijn woning in Assendelft. Daar heeft de verdachte [slachtoffer], ver van haar woonplaats, ongeveer een etmaal laten verblijven. De verdachte heeft zich vervolgens in die woning meermalen schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]. De verdachte wist dat [slachtoffer] (vanwege ruzie) was weggelopen van haar woonplek en hij wist ook dat zij minderjarig was. De verdachte heeft desondanks geen hulp ingeschakeld voor [slachtoffer] maar misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie. [slachtoffer] heeft sterke drank gedronken in zijn woning en hij heeft haar op 24 september 2023 ’s ochtends vroeg op een voor haar onbekend treinstation achtergelaten.
Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer]. Door de wetgever is de lichamelijke en geestelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar uitdrukkelijk beschermd. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten op seksueel gebied beschermd worden, ook tegen zichzelf. De verdachte heeft met zijn handelen zijn eigen gevoelens boven de belangen van [slachtoffer] gesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan, al dan niet op latere leeftijd, langdurig nadelige, psychische gevolgen (kunnen) ondervinden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank betrekt in haar oordeel de jonge leeftijd van [slachtoffer] en het feit dat het om een zeer kwetsbare minderjarige gaat. Ook heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de retourzending van de opdracht tot het opstellen van een advies door GGZ Reclassering Fivoor. Het is de reclassering niet mogelijk gebleken om met de verdachte in contact te komen.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. I.D. Degenaar-Kuijpers, advocaat te Haarlem, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer], vertegenwoordigd door haar voogd
[naam 2], een vordering tot schadevergoeding van € 12.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, de vordering sterk te matigen, dan wel deze af te wijzen wegens een disproportionele omvang en een gebrek aan deugdelijke onderbouwing. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de gevorderde wettelijke rente af te wijzen dan wel pas toe te wijzen indien en voor zover de hoofdsom onherroepelijk is vastgesteld. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de startdatum van de wettelijke rente expliciet vast te stellen op een redelijke en billijke datum.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw verzocht deze in het geheel niet op te leggen, dan wel geen of maximaal een dag vervangende hechtenis op te leggen. De verdachte heeft een gebrek aan draagkracht en een eventuele gijzeling zal als gevolg hebben dat de verdachte opnieuw niet in staat zal zijn om de vordering te voldoen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezen verklaarde, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden. Daarmee is sprake van aantasting in de persoon en dus van een grondslag voor vergoeding van immateriële schade. Tijdens het forensisch onderzoek is bij [slachtoffer] een bloeduitstorting onder het slijmvlies in de voorhof van de vagina geconstateerd. Verder is komen vast te staan dat zij, na de onderhavige feiten, gesloten is geplaatst in een jeugdzorginstelling ver weg van haar eerdere woonplek. Haar al beperkte sociale netwerk is zij hierdoor (tijdelijk) kwijtgeraakt. Het is nog onbekend hoe groot de nadelige psychische gevolgen zullen zijn die [slachtoffer] aan het handelen van de verdachte zal overhouden. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik tot psychische schade kan leiden. Gelet op het voorgaande en op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 billijk voor.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het meermalen seksueel binnendringen van een minderjarige onder de twaalf jaar en het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule (Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen). Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen dan slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot het moment waarop zij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 63, 244 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
BEM-rekening
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], te openen rekening met een BEM-clausule.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)