3.3.2.Bewijsoverweging feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen het lichaam van de destijds elfjarige [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele gedragingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak, kan dat ertoe leiden dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel beschikbaar zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De beoordeling
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of haar verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door ander (steun)bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank voorop dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer], naast het feit dat zij erg jong is, een achterstand heeft in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Dat maakt dat extra behoedzaamheid is geboden bij de beoordeling van haar verklaring. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende gedetailleerd is en vanaf het moment van
‘disclosure’op hoofdpunten consistent is. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring en overweegt daartoe als volgt.
Op 24 september 2023 rond 08:20 uur treft getuige [naam 1] [slachtoffer] op het station Zaandam aan. De getuige heeft verklaard dat [slachtoffer] huilde en dat zij vertelde dat ze op vrijdagavond in Breda een man tegen was gekomen. Zij was met deze man mee haar huis gegaan, waar zij had gedronken. Ze zou twee nachten bij hem zijn geweest en de hele nacht met deze man seks hebben gehad zonder condoom. [slachtoffer] vertelde aan de getuige dat ze pijn had bij haar vagina en dat zij elf jaar oud was. Ook tegen de politie die vervolgens ter plaatse kwam, heeft [slachtoffer] verteld dat ze met een man mee naar zijn huis was gegaan, daar wodka had gedronken en dat die man het deed zonder condoom. De politie heeft opgemerkt dat [slachtoffer] met opvallende wijde passen richting de politieauto liep. Uit de aangifte die namens [slachtoffer] is gedaan blijkt dat [slachtoffer] tegen een medewerker van de spoedeisende hulp van de jeugdbescherming heeft verteld dat zij op 23 september 2023 rond 05:00 uur is weggelopen en onderweg een man tegenkwam met wie ze zwart is gaan rijden met de trein. Uiteindelijk is ze bij deze man thuis beland, waar ze wodka heeft gedronken en onveilige seks heeft gehad met deze man. Op 4 oktober 2023 is [slachtoffer] door de politie in een kindvriendelijke studio verhoord. Zij heeft daar ook verklaard dat zij was weggelopen en op het treinstation met een man is meegegaan naar zijn huis. Daar zou ze wodka hebben gedronken en twee keer hebben gesekst met deze man, waarbij hij met zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel is geweest. De man had daarbij geen condoom gebruikt en het deed pijn in haar geslachtsdeel.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] vanaf het moment dat zij werd aangetroffen op het station consistent heeft verklaard over waar de seksuele handelingen uit bestonden, dat daarbij geen condoom werd gebruikt en dat het pijnlijk was. [slachtoffer] verklaart weliswaar niet heel gedetailleerd over deze seksuele handelingen, maar dat is gelet op haar jonge leeftijd en ontwikkelingsachterstand niet onbegrijpelijk. Bovendien verklaart zij op andere punten wel gedetailleerd, zoals over de ontmoeting met de verdachte op het station, hoe de treinreis is verlopen, over het drinken van alcohol en het roken van een joint door de verdachte, de indeling van de woning van de verdachte en dat de verdachte Chinees eten had besteld.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van [slachtoffer] ook enkele tegenstrijdigheden of inconsistenties bevat, bijvoorbeeld over het merk van de auto van de verdachte en het aantal nachten dat zij bij hem is gebleven, maar is van oordeel dat deze niet van zodanige aard zijn dat deze de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] op het punt van de door haar herhaaldelijk en consistent beschreven seksuele handelingen aantasten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en gaat de rechtbank bij het beoordelen van het bewijs daarom uit van haar verklaring.
Steunbewijs
De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte haar lichaam meermalen seksueel is binnengedrongen en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst vinden de verklaringen van [slachtoffer] steun in de verklaringen van de verdachte zelf, namelijk dat [slachtoffer] met hem mee naar zijn huis is gegaan. Zij verklaren grotendeels hetzelfde over de wijze waarop zij elkaar op het treinstation hebben ontmoet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] minderjarig was.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer] wat betreft het seksueel misbruik steun in de verklaring van de getuige [naam 1] die [slachtoffer] in de ochtend van 24 september 2023 op het station aantreft en tegen wie [slachtoffer] huilend vertelt over het seksueel misbruik, alsmede in de waarnemingen van de politie die zien dat zij met opvallende wijde pas loopt. Ook vindt haar verklaring dat het seksueel contact pijn deed, steun in het forensisch onderzoek aan haar lichaam. Bij [slachtoffer] is een bloeduitstorting onder het slijmvlies in de voorhof van haar vagina geconstateerd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het dossier geen forensisch bewijs bevat voor het seksueel binnendringen. In dat kader merkt de rechtbank op dat uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat aan de binnenzijde van de onderbroek die [slachtoffer] droeg ter hoogte van het kruis geen DNA-materiaal is gevonden dat afkomstig kan zijn van een ander persoon dan [slachtoffer]. Datzelfde geldt voor de bemonsteringen aan onder meer de schaamlippen en de clitoris. De verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat [slachtoffer] in zijn woning is gaan douchen. Het staat vast dat door het douchen na seksueel contact biologische sporen kunnen verdwijnen. Dat [slachtoffer] is gaan douchen in de woning van de verdachte kan daarom een verklaring zijn voor het ontbreken van DNA-materiaal van een ander dan [slachtoffer] in het kruis van haar onderbroek en op haar lichaam.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met de verdachte, zoals ten laste is gelegd.
Conclusie
Nu de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en dat deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van de elfjarige [slachtoffer].
3.3.3.Bewijsoverweging feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] zelf is weggelopen van haar woonplek en de verdachte is tegengekomen op het treinstation te Breda. Vervolgens is zij met de verdachte meegegaan naar zijn woning in Assendelft. Daar heeft zij verbleven totdat de verdachte haar op een treinstation heeft afgezet. Voor een bewezenverklaring van het onttrekken aan het gezag als een minderjarige zelf is weggelopen, is niet van belang of degene die de minderjarige opvangt, het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van de minderjarige om weg te lopen. Het is dan wel vereist dat degene die de minderjarige opvangt een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat een voogd het gezag over [slachtoffer] uitoefent. Dit was ook het geval gedurende de ten laste gelegde periode. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij tijdens de treinreis van Breda naar Krommenie-Assendelft aan de verdachte heeft verteld dat zij vanwege ruzie van huis was weggelopen en dat zij elf jaar oud was. De verdachte heeft bovendien in zijn verhoor bij de politie over [slachtoffer] verklaard dat ze wel jong was en dat hij dacht dat ze ongeveer zestien jaar oud was. De verdachte was zich er dus van bewust dat [slachtoffer] minderjarig was. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de minderjarigheid in het kader van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht een geobjectiveerd bestanddeel is. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige jonger dan twaalf jaar oud was. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] ten tijde van de ontmoeting met de verdachte elf jaar oud was.
Ook heeft de rechtbank reeds overwogen dat [slachtoffer] in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 bijna een etmaal bij de verdachte thuis heeft verbleven. Door [slachtoffer] in zijn woning te laten verblijven zonder ook maar op enig moment (te proberen) contact op te nemen met haar ouders, voogd of de politie heeft de verdachte [slachtoffer] geholpen bij het wegblijven en hiermee een beslissende invloed gehad op de voortdurende scheiding tussen [slachtoffer] en haar voogd. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de verdachte in een voor [slachtoffer] onbekende streek woont, ver weg van haar eigen woonplek. Dat [slachtoffer] vrijwillig met de verdachte is meegegaan naar zijn woning doet daar, gelet op haar minderjarigheid en de wetenschap van de verdachte daarvan, niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig gezag door haar in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 in zijn woning te laten verblijven.