ECLI:NL:RBNHO:2025:3446

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/15/329411 / HA ZA 22-385
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige wateroverlast door ophoging perceel tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, is de vraag aan de orde of de ophoging van het perceel van de gedaagden leidt tot onrechtmatige wateroverlast op het perceel van de eiser. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die een rapport heeft uitgebracht. De deskundige concludeert dat er theoretisch gezien gevolgen zijn voor de waterhuishouding en de grondwaterstand op het perceel van de eiser, maar dat deze gevolgen niet te kwantificeren zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van onrechtmatige hinder. De rechtbank gaat er wel van uit dat de gedaagden hun toezegging nakomen om hun drainagesysteem 'open' te maken. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, aangezien de eiser in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329411 / HA ZA 22-385
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden]
advocaat: mr. R. Boer.
De zaak in het kort
Partijen zijn (achter)buren van elkaar en verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de ophoging van het perceel van [gedaagden] zorgt voor onrechtmatige wateroverlast op het perceel van [eiser] . De door de rechtbank benoemde deskundige heeft een deskundigenbericht uitgebracht en op basis daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van onrechtmatige wateroverlast. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, met dien verstande dat de rechtbank er wel van uit gaat dat [gedaagden] zijn toezegging nakomt om zijn drainagesysteem ‘open’ te maken.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024 (hierna: het derde tussenvonnis),
- het concept deskundigenbericht van 6 mei 2024,
- het tweede concept deskundigenbericht van 15 juli 2024,
- het definitieve deskundigenbericht van 18 september 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht tevens vermindering eis van [eiser] ,
- de antwoordconclusie van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is eindvonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Antwoorden op de vragen van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 8 maart 2023 geoordeeld dat nog niet is komen vast te staan of de wateroverlast op het perceel van [eiser] het gevolg is van de ophoging van het perceel van [gedaagden] Vervolgens heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op, kort gezegd, het voornemen een deskundigenbericht in te winnen en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2.2.
In het tussenvonnis van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank het deskundigenbericht bevolen en de rechtbank heeft vervolgens in het derde tussenvonnis Prommenz B.V. als deskundige benoemd (hierna: de deskundige). Nadat er bij het deskundigenrapport van 15 juli 2024 alsnog een locatiebezoek is bevolen door de deskundige, heeft hij op 18 september 2024 een definitief deskundigenrapport uitgebracht (hierna: het definitieve deskundigenrapport). De deskundige heeft in het definitieve deskundigenrapport de vragen van de rechtbank als volgt beantwoord:

1. Heeft het ophogen van de percelen van [gedaagden] en [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] gevolgen voor de waterhuishouding op het daarachter gelegen perceel in eigendom bij [eiser] ?
Ja, theoretisch gezien wel.
Onder de definitie waterhuishouding beschouwen we in dit geval alleen de bovengrondse afvoer. Hemelwater dat valt op het maaiveld infiltreert voor een gedeelte (afhankelijk van de k-waarde/doorlatendheid en het afschot van de aanwezige grond) in de ondergrond en de rest zoekt oppervlakkig zijn weg naar het laagste punt. Dit betreft uiteindelijk een watergang die het hemelwater verder afvoert naar een gemaal. Met het verhogen van kavel 5173 ( [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] ) en 5174 ( [gedaagden] ) kan er theoretisch “meer” regenwater afstromen richting kavel 1880 ( [eiser] ). Deze toename is echter niet te kwantificeren omdat deze afhankelijk is van diverse factoren waaronder het aangebrachte afschot, de doorlatendheid van de aangebrachte grond en de reeds getroffen maatregelen. Feit is dat voor de ophoging van kavel 5173 en 5174 de afstroom van het hemelwater richting kavel 1880 ook al in een bepaalde mate aanwezig was. In onderstaande figuur is te zien dat kavels 5173 en 5174 vanaf de Koorndijk afwateren richting kavel 1880. Kavel 1880 zelf ligt na de aanpassingen in 2023 nagenoeg vlak en is voorzien van drainage die afwatert in een nieuw gegraven greppel die een afvoer heeft naar de bestaande watergang langs het Kalverdijkerlaantje.
2. Heeft het ophogen van de percelen van [gedaagden] en [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] gevolgen voor de grondwaterstand (wordt deze anders dan oorspronkelijk als gevolg van de ophoging van het perceel)?
Ja, theoretisch gezien wel. In de Omgevingswet is voor de definitie van grondwater aangesloten bij de definitie uit de Europese waterrichtlijnen: ‘water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat’ (bron: Infomil). Met het verhogen van kavel 5173 en 5174 gaat de aanwezige grondwaterstand ter plaatse van deze kavels “iets” opbollen (omhoog komen) ten opzichte van de oorspronkelijke situatie (waarbij kavel 5174 al iets hoger lag dan kavel 1880). De exacte mate van opbollen is niet te kwantificeren omdat er geen 0-meting is verricht en de grondwaterstand verder niet is gemeten/gemonitord. Los van de kwantificatie is het eventuele effect hiervan alleen gesitueerd op en nabij de erfgrens tussen de kavels 5173, 5174 en 1880. Een opbolling is altijd lokaal (binnen 1-3 meter ter plaatse van de ophoging) en neemt lineair af zodra het maaiveld weer terugloopt naar het oorspronkelijke niveau (kavel 1880).
3. Indien u vraag 2 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aanduiden of dit gevolgen heeft voor de achtergelegen percelen van [eiser] ?
Zoals aangegeven is de exacte opbolling niet te kwantificeren. Het effect van de opbolling is altijd lokaal, in dit geval ter hoogte van de erfgrens, en werkt niet door op de rest van het perceel 1880.
4. Heeft de aanpassing aan de achterzijde van het perceel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] gevolgen voor de grondwaterstand van het perceel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] ?
Als met de aanpassing hier wordt bedoeld dat de laatste ca. 3 meter van kavel 5173 weer is ontgraven tot de oorspronkelijke hoogte dan is het antwoord: ja. Zoals hierboven aangegeven is een optredende opbolling altijd lokaal. Met het eerder laten verlopen van het maaiveld op kavel 5173 naar het oorspronkelijke niveau verloopt de aanwezige opbolling eerder terug naar het “oorspronkelijke” niveau.
Uit de opmerkingen op het conceptadvies blijkt dat met de aanpassing ook de gegraven greppel op kavel 5173 wordt bedoeld. Deze greppel heeft ook een positief effect op de eventueel aanwezige opbolling. Doordat de greppel geen afvoermogelijkheid heeft naar het oppervlaktewater of het riool is deze maatregel effectief voor een bepaalde mate van neerslag. Bij langdurige neerslag komt de greppel vol te staan en heeft deze geen positief effect meer op de opbolling.
5. Zorgen de aanpassingen op het perceel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] voor minder aflopend water of wateroverlast op het perceel van [eiser] ?
Ja en nee, de aangebracht drainage (niet actief bemalen) zelf in principe niet, de hoeveelheid afstromend hemelwater blijft gelijk (uitgaande van hetzelfde afschot van het maaiveld). Wel kan een bepaalde mate van overlast, veroorzaakt door het grondwater (opbolling), worden verminderd doordat het grondwaterniveau binnen de genoemde 3 meter weer naar oorspronkelijk niveau verloopt (zie ook punt 4).
De gegraven greppel op kavel 5173 zorgt wel voor het afvangen van eventueel afstromend hemelwater richting kavel 1880. Kanttekening is dat deze greppel nog niet in verbinding staat met het watersysteem (watergangen of met de greppel op kavel 1880) of met een riool en dus bij aanhoudende neerslag niet kan afvoeren en overstort op de groensingel op kavel 1880.
6. Zou een vergelijkbare aanpassing op het perceel van [gedaagden] het (mogelijk) afstromend water naar of de (mogelijke) wateroverlast van het perceel van [eiser] verminderen of wegnemen?
Kavel 5174 ( [gedaagden] ) is voorzien van een drainage die actief wordt bemalen en loost op het gemeentelijk riool. Hiermee wordt actief het water van deze kavel afgevoerd naar het riool. Het graven van een greppel net als op kavel 5173 zou er alleen voor zorgen dat deze bestaande greppel van 5173 wordt aangesloten op de greppel van kavel 1880 en hiermee dus kan afvoeren naar het oppervlaktewater. Doordat op kavel 5174 op de erfgrens met kavel 1880 een drain is aangelegd is hier geen ruimte aanwezig om een greppel te graven.
7. Kan de door [gedaagden] aangebrachte drainage als deugdelijke beheersmaatregel worden gezien om een eventuele wijziging in afstromend grond- en/of regenwater, als gevolg van de ophoging, op het perceel van [eiser] tegen te gaan? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Er van uitgaande dat de drainage op een deugdelijke wijze is aangebracht heeft dit zeker een positief effect. Enerzijds op het afvlakken (verminderen) van de optredende opbolling (zie eerder) en hiernaast neemt hierdoor ook de over het maaiveld afstromende hoeveelheid hemelwater iets (minimaal) af (omdat de hoeveelheid hemelwater dat infiltreert iets groter is). Om ook het afstromend water achter op de kavel (nabij de erfgrens met kavel 1880) af te vangen is ook een drain op de erfafscheiding aangebracht. Doordat de drains zijn aangesloten op ene pomp welke het water verpompt naar het gemeentelijk riool is dit een effectieve oplossing.
kanttekening
Bij drainage is het, om de toekomstige werking te garanderen, wel van belang dat deze goed en regelmatig wordt onderhouden. Hiernaast is de afstroom van hemelwater over het maaiveld (bij hevige neerslag) nooit voor 100% af te vangen met een drainage.
8. Zijn er alternatieve voorzieningen waarmee het (mogelijk) afstromende water of de (mogelijke) wateroverlast vanaf het perceel van [gedaagden] kan worden verminderd en/of weggenomen?
Ja.

9.Indien u vraag 8 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aanduiden:

- welke alternatieve voorzieningen er mogelijk zijn?
- op welk(e) perceel of percelen deze alternatieve voorzieningen getroffen dienen te worden?

Ondanks de reeds getroffen maatregelen geeft [eiser] (kavel 1880) aan dat er nog steeds (zij het in mindere mate na de getroffen maatregelen) wateroverlast wordt ervaren die het gebruik van de kavel (als paardenweide) belemmert.

Mogelijkheden om de situatie te verbeteren zijn:
  • Aansluiten van de reeds getroffen maatregelen (drainage en greppel) op kavel 5173 ( [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] ) op het watersysteem of gemeentelijk riool;
  • Aanbrengen van een minimale verlaging (geen greppel) in het maaiveld van kavel 5174, of een lichte opsluiting van de kavel, ter hoogte van de kavelgrens met kavel 1880. Op deze manier wordt ook eventueel oppervlakkig afstromend hemelwater afgevangen en krijgt het de kans om via de aanwezige drainage te worden afgevoerd naar het gemeentelijk riool.

10. Heeft u gelet op de standpunten van partijen en de stukken in het dossier nog andere opmerkingen die voor verdere beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?

Nee.”

Juridisch kader voor het beoordelen van een deskundigenbericht
2.3.
Uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van een deskundigenbericht van een door de rechtbank benoemde deskundige, tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen (de wijze van totstandkoming van) het deskundigenbericht zijn.
2.3.1.
Van zwaarwegende bezwaren kan sprake zijn als een uitgebrachte deskundigenbericht niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid of als een deskundigenbericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, (interne) consistentie, inzichtelijkheid en logica, daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd of dat daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen. De enkele omstandigheid dat een deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd, is een onvoldoende grond om het deskundigenbericht terzijde te schuiven.
2.3.2.
Voor de rechter geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een door hem benoemde deskundige al dan niet te volgen. De rechter hoeft zijn beslissing om de zienswijze van een door hem benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van een door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. [1]
2.3.3.
Bij dit laatste moet het volgende in aanmerking worden genomen. Bezwaren tegen (een deel van) de conclusie van een deskundige die worden onderbouwd met de eigen visie van een partij, die geen bijzondere deskundigheid bezit op het vakgebied waarop het deskundigenadvies is uitgebracht, en die erop neer komen dat die partij het niet eens is met een deskundigenadvies, vormen in het algemeen een kale betwisting van het deskundigenadvies. Dat soort bezwaren kan de rechtbank naast zich neerleggen. Dit geldt te meer als die bezwaren al reeds in de fase van het concept-deskundigenbericht zijn aangevoerd en niet tot enige wijziging in het standpunt van deskundigen hebben geleid.
Standpunten van partijen
2.4.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het deskundigenbericht te reageren.
2.5.
[eiser] heeft allereerst bij zijn conclusie na deskundigenbericht zijn vordering gedeeltelijk verminderd, in die zin dat hij zijn vordering onder III. (het graven van een greppel over een breedte van 5 meter op het perceel van [gedaagden] ) intrekt.
2.6.
[eiser] kan zich daarnaast vinden in het oordeel van de deskundige voor zover hij concludeert dat de ophoging van de percelen van [gedaagden] en [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] (plaatselijke) gevolgen heeft voor de waterhuishouding en grondwaterstand op het perceel van [eiser] . Dat de exacte opbolling van het grondwater niet te kwantificeren is, betekent volgens [eiser] niet dat er geen opbolling plaatsvindt. Verder kan [eiser] zich vinden in het oordeel van de deskundige dat de greppel op het perceel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] effect heeft en [eiser] stelt dan ook dat deze greppel een positief effect heeft op de eventueel aanwezige opbolling van grondwater.
2.6.1.
[eiser] heeft verder een aantal bezwaren ingebracht tegen de conclusie van de deskundige. Samengevat heeft [eiser] het volgende aangevoerd:
  • de deskundige heeft geconcludeerd dat er door de aanwezigheid van een drain op de erfgrens op het perceel van [gedaagden] geen ruimte is voor een greppel op het perceel van [gedaagden] [eiser] heeft een nieuwe partijdeskundige (J. Louwe Grondverzet) benaderd en deze concludeert dat er wel een mogelijkheid is om een greppel langs de erfgrens op het perceel van [gedaagden] te realiseren;
  • in het conceptrapport heeft de deskundige geconcludeerd dat het effect op het perceel van [gedaagden] al deels bereikt zou kunnen worden met de aangelegde drainage. Dat is gelet op het rapport van [eiser] ’s nieuwe partijdeskundige niet juist;
  • uit het conceptrapport (van voor het locatiebezoek) volgt dat de deskundige van mening was dat het graven van een greppel op het perceel van [gedaagden] , de afstroom van hemelwater richting [eiser] wordt ondervangen. In het definitieve deskundigenrapport heeft de deskundige dit advies geschrapt, zonder dat de deskundige heeft uitgelegd waarom;
  • in het definitieve deskundigenrapport heeft de deskundige zonder nadere toelichting toegevoegd aan zijn antwoord op vraag 7) dat de afstromende hoeveelheid hemelwater iets afneemt en de deskundige stelt vervolgens dat er ook een drain op de erfafscheiding is aangebracht om het afstromend water achter de kavel van [gedaagden] af te vangen. Op geen enkele wijze heeft de deskundige vastgesteld dat er zich een drain op de erfgrens bevindt, laat staan dat deze is aangebracht om hemelwater af te voeren dat anders zou uitstromen over het perceel van [eiser] ;
  • de deskundige heeft de mogelijkheid om de drainage van [gedaagden] zo aan te passen dat deze via een open systeem afwatert via de greppel van [eiser] niet onderzocht, en de deskundige heeft niet in zijn oordeelsvorming meegenomen dat het drainagesysteem van [gedaagden] gesloten is en daardoor niet onderhouden kan worden;
  • in het deskundigenrapport van 15 juli 2024 heeft de deskundige geconcludeerd dat het voor het volledig tegengaan van afstromend (of uitstromend uit ophoging) hemelwater, alleen een greppel effectief is. Het uitstromend water heeft de deskundige zonder motivering in het definitieve deskundigenrapport echter weer weggelaten;
  • in het deskundigenrapport van 15 juli 2024 stelt de deskundige dat er twee maatregelen mogelijk zijn die de (mogelijke) wateroverlast vanaf het perceel van [gedaagden] kunnen wegnemen (het graven van een greppel/geul met afvoer richting het oppervlaktewater of riool en aanleg van drainage met afvoer richting oppervlaktewater of riool). In het definitieve deskundigenrapport komen deze maatregelen niet meer terug. Het meest voor de hand liggende en meest effectieve alternatief, namelijk het aanbrengen van een greppel in het verlengde van de greppel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] en deze aansluiten op de voorzieningen die [eiser] heeft aangebracht op eigen perceel, wordt ten onrechte niet door de deskundige bij de uiteindelijke advisering betrokken.
2.7.
[gedaagden] voert - kort weergegeven - het volgende aan. [gedaagden] is van mening dat de totstandkoming van de deskundigenrapporten op verschillende punten te wensen over heeft gelaten, maar voert aan dat de conclusies in het definitieve deskundigenrapport inzichtelijk en duidelijk zijn. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat indien de deskundige direct een locatiebezoek had gehouden en daarna een conceptrapport had opgesteld, de deskundige niet tot de conclusies was gekomen die hij in zijn rapport van 15 juli 2024 heeft opgenomen. De bevindingen in het deskundigenrapport van 15 juli 2024 zijn volgens hem dan ook ingehaald door de bevindingen in het definitieve deskundigenrapport.
2.7.1.
[gedaagden] stelt zich daarnaast - samengevat - op het standpunt dat:
  • de deskundige met zijn advies bevestigt dat het perceel van [eiser] al van nature lager was gelegen dan het perceel van [gedaagden] en is van mening dat [eiser] reeds hierom enig afstromend water heeft te dulden;
  • vaststaat dat de deskundige na het locatiebezoek heeft vastgesteld dat [gedaagden] voldoende maatregelen heeft getroffen op zijn perceel om de gevolgen voor de waterhuishouding op het perceel van [eiser] in te perken;
  • hij zich kan vinden in de conclusie van de deskundige dat de opbolling van het grondwater altijd lokaal optreedt, op 1-3 meter van de ophoging en dat de opbolling lineair afneemt naarmate het maaiveld terugloopt;
  • het antwoord op vraag 6) zo begrepen moet worden dat een greppel op het perceel van [gedaagden]
  • de deskundige terecht concludeert dat de aanpassingen van [gedaagden] een effectieve oplossing is voor de gestelde wateroverlast. Dat het drainagesysteem van [gedaagden] geen doorspuitmogelijkheid heeft, doet aan de werking daarvan niet af. [gedaagden] is wel bereid om een doorspuitmogelijkheid te creëren ter geruststelling van [eiser] ;
  • hij de deskundige niet volgt voor zover deze heeft geconcludeerd dat de greppel van [oorspronkelijke gedaagden sub 3 en 4] enkel positief effect zou hebben als deze kan worden aangesloten op de door [eiser] getroffen voorziening. Aangezien [gedaagden] wel een afdoende beheersmaatregel heeft getroffen, kan dit volgens [gedaagden] niet bij hem worden afgedwongen;
  • de rechtbank geen acht dient te slaan op de ingebrachte verklaring van de partijdeskundige (J. Louwe Grondverzet) door [eiser] .
2.8.
Voor zover de rechtbank toch van oordeel is dat de door [gedaagden] getroffen beheersmaatregelen onvoldoende zijn, verzoekt [gedaagden] conform het advies van de deskundige te oordelen dat een lichte opsluiting aan de achterzijde van het perceel van [gedaagden] moet worden aangebracht. Het aanleggen van een greppel zou voor [gedaagden] betekenen dat er ingrijpende maatregelen getroffen moeten worden en dat hij voor hoge kosten zou komen te staan, en zouden de getroffen investeringen in het huidige drainagesysteem en zijn tuin volledig teniet doen.
De beoordeling van het deskundigenbericht en de standpunten van partijen
2.9.
Daar waar partijen klagen over de totstandkoming van het definitieve deskundigenrapport in relatie tot de memo van de deskundige van 15 juli 2024, is de rechtbank van oordeel dat de laatste conclusies van de deskundige inzichtelijk en duidelijk zijn. De deskundige heeft zijn conclusies na het locatiebezoek (welke plaatsvond na de memo van 15 juli 2024 en voor het definitieve deskundigenbericht) aangescherpt en aangepast, zodat daarmee het definitieve deskundigenbericht leidend is in dit vonnis. Voor zover de bezwaren van [eiser] zien op het verschil tussen de conclusies in de memo van 15 juli 2024 en het definitieve deskundigenbericht, gaat de rechtbank daar dus aan voorbij.
2.10.
Het definitieve deskundigenbericht is naar het oordeel van de rechtbank op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen en het bevat, wat betreft de inhoud, duidelijke en onderbouwde antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen. De rechtbank zal het deskundigenbericht daarom als uitgangspunt nemen bij de verdere beoordeling van de zaak.
2.11.
Aan het standpunt van [eiser] dat de deskundige zonder nadere toelichting vraag 7) heeft aangepast, gaat de rechtbank voorbij door te verwijzen op wat zij onder 2.10 heeft overwogen over de totstandkoming van het deskundigenbericht. Daarnaast geldt voor wat betreft het standpunt van [eiser] dat de deskundige niet in zijn oordeelsvorming heeft meegenomen dat het drainagesysteem van [gedaagden] gesloten is, dat [gedaagden] inmiddels zelf heeft aangeboden van zijn drainagesysteem een open systeem te maken met doorspuitmogelijkheden. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagden] dit ook daadwerkelijk zal gaan doen. Het standpunt van [eiser] behoeft om die reden dan ook geen verdere bespreking.
Geen onrechtmatige wateroverlast
2.12.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is dat op grond van het bepaalde in artikel 5:38 Burgerlijk Wetboek (BW) de eigenaar van een lager gelegen erf het water moet ontvangen dat van hoger gelegen ervan van nature afloopt. Volgens artikel 5:39 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan een ander erf hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf afstromend water. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden.
2.13.
[eiser] stelt dat [gedaagden] hem onrechtmatige hinder toebrengt door afstromend water. [gedaagden] heeft dat gemotiveerd betwist. Het is aan [eiser] om zijn stelling te bewijzen. Daartoe is in deze zaak een deskundige benoemd.
2.14.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt die de hare. De deskundige heeft - kort weergegeven - geconcludeerd dat de ophoging van het perceel van [gedaagden] in theorie gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de grondwaterstand op het perceel van [eiser] , maar dat deze gevolgen niet (meer) te kwantificeren zijn. De gevolgen voor de grondwaterstand (opbolling) zijn volgens de deskundige bovendien altijd lokaal - in dit geval uitsluitend op 1-3 meter van de ophoging/erfgrens - en het hemelwater stroomde vóór de ophoging van het perceel van [gedaagden] al in bepaalde af richting het perceel van [eiser] . Deze conclusies betekenen voor de beoordeling van de zaak het volgende.
2.15.
Mogelijk ervaart [eiser] enige wateroverlast als gevolg van de ophoging van het perceel van [gedaagden] Daarmee staat echter nog niet vast dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:39 BW en artikel 6:162 BW.
Op basis van de conclusies van de deskundige zoals hiervoor onder 2.14 genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de wateroverlast ook zodanig is, dat deze daadwerkelijk onrechtmatig is. Er is na het deskundigenonderzoek niet gebleken dat de wateroverlast dusdanig ernstig en structureel is en bovendien schade oplevert aan het perceel van [eiser] , dat dit onrechtmatig te noemen is.
2.16.
Het voorgaande betekent dat [eiser] er niet in is geslaagd om aan te tonen dat er sprake is van onrechtmatige wateroverlast en dat zijn vorderingen afgewezen moeten worden. De partijdeskundige Louwe van [eiser] heeft aangegeven dat er voor [gedaagden] mogelijkheden zijn om de situatie zodanig te veranderen dat [eiser] helemaal geen last meer van afstromend water zal hebben. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank is het geen verplichting van [gedaagden] om daartoe over te gaan.
2.17.
Zoals hiervoor onder 2.11 overwogen, is de rechtbank daarbij wel van oordeel dat [gedaagden] zijn toezegging dient na te komen dat hij zijn drainagesysteem ‘open’ kan maken zodat het doorspuiten het systeem in de toekomst mogelijk wordt. Zoals de deskundige als kanttekening heeft opgemerkt, is het voor de toekomstige werkzaamheid van het drainagesysteem namelijk van belang dat deze regelmatig onderhouden wordt.
Proceskosten en kosten deskundigenonderzoek
2.18.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De deskundigenkosten dienen bovendien voor rekening te blijven van [eiser] .
De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.763,00
(4,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.242,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.242,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en door mr. M. Flipse in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468.