ECLI:NL:RBNHO:2025:342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
358741 KG ZA 24-651
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gebruik van percelen zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, eigenaresse van percelen, en gedaagden, die zonder toestemming bloembollen op deze percelen hebben geplant. Eiseres had de percelen in de periode 2022/2023 en 2023/2024 verpacht aan een derde partij, maar besloot om de percelen vanaf 2025 zelf te gebruiken voor de biologische teelt van bloembollen. Gedaagden negeerden herhaalde verzoeken van eiseres om de werkzaamheden te staken en de percelen in de oorspronkelijke staat terug te brengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden onrechtmatig handelden door zonder recht of titel gebruik te maken van de percelen van eiseres. De rechter stelde vast dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor het handelen van gedaagden en dat zij aansprakelijk waren voor de schade die eiseres leed door het onrechtmatige gedrag. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagden de percelen zouden ontdoen van de geplante bloembollen en deze in de oorspronkelijke staat terug zouden brengen. De rechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, inclusief een dwangsom voor het geval gedaagden niet aan de veroordelingen zouden voldoen. Tevens werden gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/358741 / KG ZA 24-651
Vonnis in kort geding van 23 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J.G. Stork,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] .

2.De uitgangspunten

2.1.
[eiser] is eigenaresse van een aantal percelen aan [straat] te [plaats 3] , waaronder de percelen die kadastraal bekend zijn als [plaats 4] , [sectieletter 1] [sectienummer 1] , [sectienummer 2] en [sectienummer 3] (hierna: de percelen).
2.2.
De percelen zijn in de periode 2022/2023 en 2023/2024 door [eiser] verpacht aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Dit gebeurde op basis van kortlopende pachtovereenkomsten, waarvan de laatste is geëindigd op 30 juni 2024.
2.3.
[eiser] heeft besloten om de percelen niet opnieuw te verpachten, omdat zij voornemens is om de percelen vanaf 2025 te gebruiken voor het biologisch telen van bloembollen. [naam 1] heeft de percelen om die reden bij oplevering ingezaaid met Japanse Haver (groenbemester).
2.4.
Op 11 oktober 2024 heeft de rentmeester van [eiser] , [naam 2] , geconstateerd dat [gedaagden] bollen heeft geplant op de percelen. De rentmeester heeft [gedaagden] gesommeerd om de werkzaamheden te staken en ongedaan te maken, maar [gedaagden] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.5.
Op 17 oktober 2024 heeft [eiser] [gedaagde 1] een brief gestuurd, waarin zij [gedaagden] heeft verzocht om de werkzaamheden te staken en verrichte werkzaamheden ongedaan te maken. Daarnaast heeft [eiser] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Bij brief van 28 oktober 2024 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd om de aansprakelijkheid te erkennen en de percelen in oude toestand terug te brengen.
2.6.
[gedaagden] heeft op 28 oktober 2024 laten weten dat hij al gedurende zeven jaar -op basis van contracten met [eiser] - bloembollen op de percelen plant en dat hij de percelen voor [eiser] onderhoudt.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagden] laten weten dat zij de afgelopen jaren geen contracten met [gedaagden] heeft gesloten over de percelen en dat zij de aansprakelijkheidstelling in stand houdt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – [gedaagden] op straffe van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen:
I. om de percelen onmiddellijk na betekening van dit vonnis, te ontdoen van de geplante bloembollen en in te zaaien met Japanse Haver (groenbemesting), zodoende dat deze werkzaamheden uiterlijk binnen een termijn van vijf dagen na betekening van het vonnis zijn afgerond,
II. om de percelen, na voltooiing van de onder I genoemde werkzaamheden, binnen een termijn van twee dagen te hebben ontruimd en verlaten, en ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te hebben gesteld,
III. tot betaling van een bedrag van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV. in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Door zonder toestemming van [eiser] bloembollen op de percelen te planten, maakt [gedaagden] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . Hierdoor handelt [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser] . Bovendien is het zonder recht of titel gebruik maken van de percelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. [gedaagden] is in een vroeg stadium gewezen op het onrechtmatige gedrag, maar heeft desondanks nagelaten om de werkzaamheden te staken en de bloembollen te verwijderen. Hierdoor is het voor [eiser] onmogelijk om op dit moment te starten met de voorgenomen biologische teelt, waardoor [eiser] schade leidt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.2.
[eiser] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hen handelt door inbreuk te maken op hun eigendomsrecht. Deze vorderingen zijn naar hun aard spoedeisend.
onrechtmatige daad
4.3.
De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of er sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagden] jegens [eiser] . Als onrechtmatige daad wordt onder meer aangemerkt een inbreuk op een recht, tenzij daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Van een inbreuk op een recht is onder meer sprake indien een inbreuk wordt gemaakt op eigendom van een ander. Bovendien dient de onrechtmatige gedraging aan [gedaagden] te kunnen worden toegerekend en dient er te worden voldaan aan het relativiteitsvereiste.
4.4.
Gebleken is dat [gedaagden] , zonder toestemming van [eiser] , bloembollen op percelen heeft geplant waarvan [eiser] eigenaar is. [gedaagden] geeft aan dat hij erop mocht vertrouwen dat [eiser] , net zoals de voorgaande jaren, achteraf een contract met hem zou sluiten op basis waarvan [gedaagden] bloembollen op de percelen mocht planten. De afgelopen jaren had echter niet [gedaagden] , maar [naam 1] contracten gesloten met [eiser] met betrekking tot de percelen, waarvan het laatste contract door [eiser] in juni 2024 aan [naam 1] is opgezegd. Het vertrouwen van [gedaagden] vindt om die reden geen steun in de overgelegde stukken. Bovendien is [gedaagden] meermaals door de rentmeester en [eiser] gesommeerd om zijn werkzaamheden te staken en de bloembollen te verwijderen. Desondanks heeft [gedaagden] de werkzaamheden voortgezet. [gedaagden] handelt dan ook onrechtmatig jegens [eiser] door zonder recht of titel gebruik te maken van de percelen van [eiser] . Van een rechtvaardigingsgrond is niet gebleken.
Verder kan ten aanzien van deze daad aan [gedaagden] een verwijt worden gemaakt, omdat hij ondanks meerdere waarschuwingen, de werkzaamheden niet heeft gestaakt. Tevens is voldaan aan het relativiteitsvereiste, nu ten gevolge van de inbreuk op het eigendomsrecht sprake is van een schending van het belang ter bescherming waarvan het eigendomsrecht strekt.
schade
4.5.
De schade die [eiser] ten gevolge van het onrechtmatige gedragingen van [gedaagden] leidt, dient door [gedaagden] te worden vergoed.
[eiser] was voornemens om in 2025 te starten met de biologische teelt van bloembollen. Door de onrechtmatige gedragingen van [gedaagden] is het voor [eiser] onmogelijk om op dit moment te starten met biologische teelt, waardoor de plannen moeten worden uitgesteld en [eiser] schade leidt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient [gedaagden] de percelen dan ook terug te brengen in de staat waarin deze zich op 30 juni 2024 bevonden door de percelen te ontdoen van bloembollen, de percelen in te zaaien met Japanse Haver en de percelen daarna te ontruimen en te verlaten. Als prikkel tot nakoming zal de voorzieningenrechter de veroordeling versterken met een dwangsom.
buitengerechtelijke kosten
4.6.
De gevorderde vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar, nu [eiser] heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:96 BW en
het gevorderde bedrag is berekend op basis van de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
proceskosten
4.7.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
143,17
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.724,17

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk de percelen met kadastrale nummers [plaats 4] [sectieletter 1] [sectienummer 1] , [sectienummer 2] en (gedeeltelijk) [sectienummer 3] , onmiddellijk na betekening van dit vonnis, te ontdoen van de geplante bloembollen en in te zaaien met Japanse Haver (groenbemesting), zodoende dat deze werkzaamheden uiterlijk binnen een termijn van vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn afgerond,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk om de percelen met kadastrale nummers [plaats 4] [sectieletter 1] [sectienummer 1] , [sectienummer 2] en (gedeeltelijk) [sectienummer 3] , na voltooiing van de werkzaamheden als genoemd onder overweging 5.1., binnen een termijn van twee dagen na voltooiing van de werkzaamheden, te hebben ontruimd en verlaten en ter algehele en ter vrije beschikking van [eiser] te hebben gesteld,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder overwegingen 5.1. en 5.2. voldoen, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.724,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.
MKI/MF