ECLI:NL:RBNHO:2025:3395

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
C/15/356152
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en rectificatie in samenwerkingsovereenkomst tussen schaatsproducent en slijper

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1], een eenmanszaak die schaatsmessen slijpt, en [gedaagde] B.V., een schaatsproducent. [bedrijf 1] vorderde rectificatie en schadevergoeding van [gedaagde] omdat deze op haar website had vermeld dat haar schaatsen waren voorzien van door [bedrijf 1] geslepen messen, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door deze misleidende informatie te verstrekken, maar dat [bedrijf 1] onvoldoende bewijs had geleverd voor de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot rectificatie op haar website, maar heeft de vorderingen tot schadevergoeding en andere eisen van [bedrijf 1] afgewezen. In reconventie vorderde [gedaagde] de teruggave van een vlakslijpmachine en schaatsmessen, maar de rechtbank oordeelde dat [bedrijf 1] zich op een opschortingsrecht kon beroepen, waardoor de teruggave werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/356152 / HA ZA 24-475
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser]handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf 1],
advocaat: mr. J.R. Feitsma,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.P. van Vroonhoven.
De zaak in het kort
In opdracht van schaatsproducent [gedaagde] sleep [bedrijf 1] schaatsmessen. De samenwerking tussen [bedrijf 1] en [gedaagde] is inmiddels geëindigd, maar twee facturen van [bedrijf 1] zijn niet betaald. In deze zaak stelt [bedrijf 1] dat [gedaagde] zijn goede naam heeft misbruikt door op haar website te vermelden dat al haar schaatsen zijn voorzien van door [bedrijf 1] geslepen schaatsen, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. Hij vordert onder meer schadevergoeding en rectificatie.
[gedaagde] vordert op haar beurt onder meer dat [bedrijf 1] door haar aangeleverd staal voor schaatsmessen en een vlakslijpmachine teruggeeft. [bedrijf 1] houdt het staal onder zich totdat zijn facturen zijn betaald en stelt eigenaar te zijn van de machine.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] inderdaad fout gehandeld door op haar website de naam van [bedrijf 1] te gebruiken en moet dat worden rechtgezet, maar heeft [bedrijf 1] onvoldoende gesteld voor het toewijzen van een schadevergoeding. Het beroep op opschorting door [bedrijf 1] slaagt wel; tot voor zijn werk is betaald hoeft hij de schaatsmessen niet terug te geven. De vlakslijpmachine hoeft hij ook niet terug te geven omdat aangenomen moet worden dat hij daarvan eigenaar is geworden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 november 2024 en de daarin genoemde stukken
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025, waarbij mr. Feitsma een pleitnota heeft overgelegd en de griffier voor het overige aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die onder meer schaatsen produceert en verkoopt onder het merk EHS. De vennootschap is opgericht door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en in de zomer van 2022 verkocht aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
2.2.
[bedrijf 1] exploiteert een eenmanszaak op het gebied van sportartikelen. Eén van zijn werkzaamheden is het slijpen van de stalen messen die onder een schaats worden bevestigd.
2.3.
Vanaf 2018 heeft [bedrijf 1] messen geslepen voor door [gedaagde] geproduceerde schaatsen. [gedaagde] betaalde [bedrijf 1] voor zijn werkzaamheden € 26,- per geslepen mes.
2.4.
Op 7 oktober 2022 heeft [gedaagde] aan [bedrijf 1] een bedrag van € 387,82 in rekening gebracht voor een aan hem geleverd paar Superior schaatsen waarbij de messen waren gegraveerd met “[bedrijf 1] steel”.
2.5.
Op 30 augustus 2023 heeft [bedrijf 1] aan [betrokkene 3], de zoon van de voormalig eigenaar van [gedaagde] en nog altijd in dienst van [gedaagde] gevraagd of hij nog Superior Langebaan schaatsen in de maten 38-39 en 40-41 op voorraad had en daarbij vermeld:
Graag eigen geslepen staal. Niet van dat schuurband geslepen staal.Daarop heeft [betrokkene 3] laten weten:
Ik heb geen [bedrijf 1] staal meer in superior dan kwamen we niet uit in prijs. Ik zou als ik jou was de Cosmic nemen daar zit wel [bedrijf 1] in.
2.6.
Bij e-mail van 5 januari 2024 heeft [bedrijf 1] aan [betrokkene 2] onder meer het volgende bericht:
End next week i get the S590[type schaatsmes, toevoeging rechtbank]
back from
special treatment, after that I can do my job with the runners to make them ready for hardening. So in about 2 weeks from now i ship them to hardening company.[…]
Daarop heeft [betrokkene 2] diezelfde dag als volgt gereageerd:
Please stop proceeding steel for now. As its not hardened already there was a very little done till now.[…]
waarop [bedrijf 1] hem het volgende heeft laten weten:
I.m already did put effort in the steel
The timeline i did give, is a rough timeline
Possibilitie is that its ready sooner, and still in time for worldcups
[betrokkene 2] heeft [bedrijf 1] daarop laten weten dat hij zijn werkzaamheden moest staken omdat hij niet tijdig kon leveren.
2.7.
Bij factuur van 6 januari 2024 heeft [bedrijf 1] een bedrag van € 4.988,23 (incl. btw) aan [gedaagde] in rekening gebracht voor leveringen op 20 en 21 december 2023.
Bij factuur van 8 februari 2024 heeft [bedrijf 1] een bedrag van € 17.408,27 (incl. btw) aan [gedaagde] in rekening gebracht voor volledig afgeronde werkzaamheden aan 160 messen en voor niet-afgeronde werkzaamheden aan 576 messen. Voor die laatste werkzaamheden is [bedrijf 1] uitgegaan van de helft van het normale tarief. Voor de facturen gold een betalingstermijn van 14 dagen.
2.8.
Bij brief van 8 januari 2024 heeft [gedaagde] aan [bedrijf 1] bericht dat hij een Sunny Freeport vlakslijpmachine die eigendom was van [gedaagde] maar zich sinds 2019 bij [bedrijf 1] bevindt, moest retourneren. Ook moest [bedrijf 1] een in de brief gespecificeerde hoeveelheid messen aan [gedaagde] teruggeven. In de brief staat:
[
]
Ik verzoek u om binnen een termijn van vijf (5) dagen na dagtekening van dit schrijven aan mij te bevestigen dat de eigendom aan [gedaagde] B.V. zal worden geretourneerd, met daarbij een plan van aanpak waarin u uiteenzet op welke wijze door u voor een retournering van de machine aan [gedaagde] zal worden zorggedragen. De machine zal binnen een termijn van veertien (14) dagen na toezending van het plan van aanpak moeten zijn geretourneerd.[…]
2.9.
In zijn reactie van 11 januari 2024 heeft [bedrijf 1] bericht dat hij de machine gekregen had van [betrokkene 1] en deze dus geen eigendom van [gedaagde] was. Verder heeft [bedrijf 1] aangegeven dat hij de aantallen messen zou moeten natellen omdat bij een levering aangebroken dozen zaten. Daarbij heeft hij geschreven:
[…]
Tevens zijn er op een deel van deze messen reeds werkzaamheden uitgevoerd, dit wordt uiteraard gefactureerd.[…]
Voorstel: Het lijkt mij verstandig om de werkzaamheden aan deze schaatsmessen, die al in gang waren gezet in uw opdracht voort te zetten. Voor een nette afhandeling en beëindiging van deze samenwerking. Wanneer deze schaatsmessen klaar zijn, zullen deze tezamen met de resterende messen uw kant op komen, na betaling van de bijbehorende factuur.[…]
2.10.
Bij e-mail van 15 januari 2024 heeft de raadsvrouw van [gedaagde] aan [bedrijf 1] geschreven:
[…]
Cliënte wenst de door haar geleverde materialen op de wijze zoals door haar aan u toegezonden, retour te ontvangen. Daarvoor hoeven geen kosten door u te worden gemaakt. Deze zullen dan ook niet door cliënte worden voldaan.[…]
Cliënte persisteert dan ook in haar standpunt als weergegeven in het e-mailbericht van 8 januari 2024. Ik verneem graag alsnog binnen vijf (5) dagen na vandaag van u dat de eigendom van cliënte aan haar zal worden geretourneerd, met daarbij het verzochte plan van aanpak inhoudende op welke wijze de machine, alsook de materialen, binnen een termijn van veertien (14) dagen na vandaag aan haar zal worden geretourneerd.
2.11.
Bij e-mail van 9 februari 2024 heeft de raadsman van [bedrijf 1] aan de raadsvrouw van [gedaagde] onder meer geschreven:
Voor wat betreft de steelrunners die uw cliënte opeist, wijst cliënt erop dat hij zich beroept op zijn opschortingsrecht. Feit is immers dat uw cliënte tot op heden geweigerd heeft een opeisbare factuur te voldoen die betrekking heeft op werkzaamheden die cliënt in opdracht van uw cliënte heeft verricht.[…]
Bovendien heeft cliënt eveneens in opdracht van uw cliënte werkzaamheden verricht aan een gedeelte van de steelrunners die thans door uw cliënte worden opgeëist.[…]
Nadat uw cliënte beide facturen heeft voldaan, zal cliënte de onbewerkte en de bewerkte steelrunners die hij onder zich heeft aan uw cliënte overdragen.
2.12.
[gedaagde] heeft een website waarop de schaatsen die zijn levert zijn beschreven. In ieder geval in februari 2024 stond bij de beschrijvingen van de Superior schaats en de Synergy schaats (beide langebaan schaatsen) dat alle messen waren vervaardigd door [eiser].
2.13.
Op 12 maart 2024 heeft [bedrijf 1] aan [gedaagde] geschreven:
[…]
Sinds 2019 hebben jullie onze ijzers gebruikt voor deze schaats, jullie blijken echter al anderhalf jaar niet meer mijn staal, maar ander staal te gebruiken. Dat is op zich prima. Mijn probleem is echter dat jullie nog steeds bij de EHS superior vermelden dat de ijzers bij mij vandaan komen. Dit staat ook zo op jullie site (bijlage).Omdat jullie i.p.v. mijn staal een veel mindere kwaliteit gebruiken, terwijl jullie de zelfde of misschien wel een hogere prijs ervoor blijven vragen, misleiden jullie niet alleen je klanten, maar word al langere tijd de reputatie van ons product en bedrijf beschadigd.Na verder onderzoek blijkt dat jullie mijn naam ook gebruiken bij het promoten van de “synergy” langebaanschaats. Ook dit is onjuist en misleidend. Mijn staal heeft nooit in deze schaats gezeten.Ik verzoek jullie per direct te stoppen met het verwijzen naar mijn schaatsijzers in jullie aanprijzingen van de EHS superior en synergy en mij schriftelijkbinnen 5 werkdagente laten weten dat e.e.a. is gecorrigeerd op jullie site en in andere documentatie, zoals aan jullie dealers. Zo niet, dan neem ik juridische stappen. Dit geld ook voor de schade die wij al gelden hebben. Wij komen hier nog op terug.
2.14.
In haar reactie van 15 maart 2024 heeft [gedaagde] bevestigd dat haar website zou worden aangepast en de verwijzing naar [bedrijf 1] messen zou worden verwijderd. Dit is rond 18 maart 2024 gebeurd.
2.15.
Bij e-mail van 27 maart 2024 heeft [bedrijf 1] aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 64.400,-. Daarbij heeft hij aangegeven:
[…]
Als we kijken naar de periode waarin dit is gebeurd en jullie verkoopcijfers uit de tijd dat wij nog samen werkten, dan hebben jullie circa 450 paar EHS superior en 750 paar EHS synergie verkocht met de vermelding van onze naam, terwijl er (veel) goedkopere ijzers van (veel) mindere kwaliteit zijn gebruikt. Wij maken aanspraak op € 52 euro per schaatspaar en dat komt dan neer op € 64.400 euro in totaal.[…]
2.16.
[gedaagde] heeft niet betaald.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[bedrijf 1] vordert - samengevat en na vermindering van eis op zitting - bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, waarbij de rechtbank de vorderingen heeft genummerd:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door op haar website schaatsen aan te bieden met de vermelding dat daarin [bedrijf 1]-staal is verwerkt, terwijl dit niet zo is,
2. te verklaren voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van dit onrechtmatig handelen schadeplichtig is jegens [bedrijf 1],
3. [gedaagde] te veroordelen tot het binnen een week na datum van dit vonnis, een rectificatie te plaatsen op de homepage van de website(s) van [gedaagde], waarin wordt vermeld dat, anders dan eerdere vermeldingen, reeds vanaf (datum vanaf wanneer ten onrechte (nog) gebruik van [bedrijf 1]-staal werd vermeld) geen [bedrijf 1]-staal meer werd verwerkt in de Superior-schaatsen, op straffe van een dwangsom,
4. [gedaagde] te veroordelen tot het binnen een week na datum van dit vonnis, een rectificatie te plaatsen op de homepage van de website(s) van [gedaagde], waarin wordt vermeld dat, anders dan eerdere vermeldingen, nimmer [bedrijf 1]-staal werd gebruikt in de Synergy-schaatsen, op straffe van een dwangsom,
5. [gedaagde] te veroordelen binnen een week na datum van dit vonnis, aan alle dealers van EHS-schaatsen aantoonbaar te kennen te geven dat ten onrechte werd aangegeven dat de EHS Superior- en Synergy-schaatsen [bedrijf 1]-staal bevatten onder gelijktijdig verzoek om de op de websites van die dealers vermelde aanprijzingen aan te passen in die zin dat ook die dealers niet langer bevoegd zijn om de naam ‘[bedrijf 1]’ te gebruiken bij de (online) verkoop van door [gedaagde] vervaardigde Superior- en Synergy-schaatsen, op straffe van een dwangsom,
6. [gedaagde] te veroordelen dat de naam ‘[bedrijf 1]’ op geen enkele wijze meer wordt geassocieerd met door [gedaagde] vervaardigde producten, op straffe van een dwangsom,
7. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 62.400,-, althans een bedrag nader op te maken bij staat, terzake het door [gedaagde] onrechtmatige handelen, in welk kader [gedaagde] dient te worden veroordeeld, op straffe een dwangsom, tot afgifte aan [bedrijf 1] van:
a. een gespecificeerd overzicht van de periode waarin de naam ‘[bedrijf 1]’ ten onrechte werd geassocieerd met de door [gedaagde] vervaardigde schaatsen, uitgesplitst naar Superior- en Synergy-schaatsen,
b. een overzicht van het aantal schaatsen dat ten onrechte werd verkocht als zijnde schaatsen waarin het [bedrijf 1]-staal werd verwerkt, uitgesplitst naar Superior- en Synergy-schaatsen,
8. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, vanwege de aantasting van de goede naam van [bedrijf 1],
9. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.399,- voor buitengerechtelijke incassokosten,
10. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat – bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] eigenaar is van:
a. de Sunny Freeport vlakslijpmachine type SGS-2040 SD;
b. de middels twee leveringen aan [bedrijf 1] geleverde schaatsmessen, zijnde:
 144 stuks staal S601 in de maat 16,25 inch
 16 stuks staal S601 in de maat 17,25 inch
 233 stuks staal S590 in de maat 17,5 inch
 200 stuks staal S590 in de maat 17,25 inch
 200 stuks staal S590 in de maat 17,0 inch
 200 stuks staal S590 in de maat 16,5 inch
 100 stuks staal S601 in de maat 19,0 inch
 100 stuks staal S601 in de maat 18,5 inch
 200 stuks staal S601 in de maat 18,25 inch
 400 stuks staal S601 in de maat 17,75 inch
 200 stuks staal S601 in de maat 17,25 inch
II. [bedrijf 1] te veroordelen om binnen zeven dagen na datum van dit vonnis over te gaan tot teruggave van de in vordering I sub a en b genoemde zaken, op straffe van een dwangsom,
III. [bedrijf 1] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[bedrijf 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De eerste vraag die voorligt is of [gedaagde] jegens [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld door op haar website te vermelden dat de Superior en Synergy schaatsen waren voorzien van [bedrijf 1] messen terwijl dat in werkelijk niet (altijd) het geval was. Daarbij geldt als uitgangspunt dat [bedrijf 1] een geregistreerd merkrecht heeft, maar zijn vordering niet op schending van dat merk (in het kader van het merkenrecht) heeft gebaseerd, althans een inbreuk op dat merkrecht niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom alleen het beroep op onrechtmatige daad behandelen.
4.2.
Verder is niet komen vast te staan gedurende welke periode sprake was van een verwijzing naar [bedrijf 1] op de website van [gedaagde]: [bedrijf 1] heeft alleen een screenshot van 24 februari 2024 overgelegd en niet betwist dat rond 18 maart 2024 de website is aangepast. Evenmin is in het licht van het verweer van [gedaagde] dat zij ook wel Superior en Synergy schaatsen met door [bedrijf 1] geslepen messen heeft verkocht, duidelijk geworden hoeveel schaatsen met door andere leveranciers geslepen messen [gedaagde] heeft verkocht.
Onrechtmatige daad
4.3.
Het op de website vermelden dat de Superior en Synergy schaatsen zijn voorzien van [bedrijf 1] messen terwijl dat in werkelijkheid niet steeds het geval is, is misleiding in de zin van artikel 6:194 BW, is geen eerlijk gebruik op het gebied van handel en nijverheid en is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hierdoor worden klanten van [gedaagde] of andere gebruikers van haar website immers misleid althans onjuist geïnformeerd. Gelet daarop is sprake van onrechtmatig handelen jegens [bedrijf 1]. Zijn naam en reputatie werden immers standaard gebruikt om een product aan te prijzen terwijl hij niet steeds een relatie met dat product heeft. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, kan worden toegewezen.
Schadevergoeding
4.4.
Dat [bedrijf 1] door dit onrechtmatig handelen enige schade heeft geleden, is echter niet komen vast te staan. [bedrijf 1] heeft in dit verband aangevoerd dat hij reputatieschade heeft geleden doordat in de betreffende schaatsen messen van mindere kwaliteit zijn verwerkt en hij daarover klachten heeft gekregen. Dit betoog slaagt niet, omdat [bedrijf 1] in het licht van de betwisting door [gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd dat de door [gedaagde] verwerkte messen van andere leveranciers van mindere kwaliteit zijn dan de door hem zelf bewerkte messen. Tijdens de zitting heeft [bedrijf 1] toegelicht dat hij tijdens een toevallige ontmoeting met een koper van een Superior of Synergy schaats te horen kreeg dat die koper niet tevreden was over de kwaliteit van de messen.
Verdere onderbouwing op dit punt heeft [bedrijf 1] niet gegeven. De (toevallige) opmerking/klacht van één koper is onvoldoende om te concluderen dat de reputatie van [bedrijf 1] is aangetast. Dat [bedrijf 1] reputatieschade heeft geleden is dus niet komen vast te staan.
4.5.
Ook het betoog van [bedrijf 1] dat [gedaagde] van het gebruiken van zijn naam heeft geprofiteerd, is onvoldoende uit de verf gekomen. [bedrijf 1] heeft niet onderbouwd dat [gedaagde] haar Superior en Synergy schaatsen goed of beter heeft kunnen verkopen door de verwijzing naar de messen van [bedrijf 1] op haar website.
In dat verband is ook van belang dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat haar merknaam EHS ook de nodige naamsbekendheid heeft, dat de [bedrijf 1] messen slechts één van de acht kenmerken van de betreffende schaatsen op de website vormen en dat [gedaagde] de verwijzing naar [bedrijf 1] op haar website op zijn eerste verzoek heeft verwijderd.
4.6.
Ten slotte kan het betoog van [bedrijf 1] dat zijn schade moet worden begroot op de door hem gemiste omzet ook niet slagen. Die gestelde gemiste omzet is immers niet het gevolg van de gestelde onrechtmatige daad, te weten de onjuiste vermelding op de website van [gedaagde]. Als het onrechtmatig handelen wordt weggedacht (en op de website van [gedaagde] dus geen vermelding had gestaan dat alle messen door [bedrijf 1] waren vervaardigd), dan zou [bedrijf 1] die omzet immers ook niet hebben gehad. Het causaal verband ontbreekt daarom. Verder verliest [bedrijf 1] uit het oog dat tegenover de gestelde gemiste omzet ook werkzaamheden staan die hij niet heeft hoeven uitvoeren en kosten die hij niet heeft hoeven maken, zodat de schade hoe dan ook niet kan worden gelijkgesteld aan gemiste omzet.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens [bedrijf 1] aansprakelijk is voor schade en de vorderingen tot vergoeding van schade zullen worden afgewezen. Dat geldt ook voor het in het kader van de schadebegroting gevorderde afgifte van administratieve gegevens en de vordering tot vergoeding van de schade ter zake de aantasting van de goede naam van [bedrijf 1]. Toewijzing van die vorderingen zou alleen aan de orde kunnen komen als vast zou staan dat [bedrijf 1] enige schade had geleden. Dat is gelet op het voorgaande niet het geval.
Rectificatie
4.8.
Een rectificatie om de onjuiste mededeling op de website van [betrokkene 1] Techniek recht te zetten is op grond van artikel 6:167 BW op zich toewijsbaar. De verwijzing naar [bedrijf 1] op de website van [betrokkene 1] Techniek terwijl diens messen niet in alle betreffende schaatsen zijn verwerkt, is immers onrechtmatig (zie r.o. 4.3.). De in vordering onder 3. opgenomen tekst zal echter niet worden gevolgd, in het bijzonder omdat de datum vanaf wanneer ten onrechte melding is gemaakt van het gebruik van [bedrijf 1]-staal onduidelijk is gebleven. Daarom is door de rechtbank de volgende tekst geformuleerd:
RECTIFICATIE
Op deze website was eerder bij de Superior-schaatsen vermeld “All runners are manufactured to world class standards by [eiser]”. Dit is onjuist. Ook schaatsmessen van andere leveranciers zijn gebruikt voor deze schaatsen.
Deze rectificatie moet gedurende een periode van één jaar na plaatsing zichtbaar zijn op de internetpagina(’s) van [gedaagde] waarop de Superior schaatsen worden aangeboden en in tenminste 11 punts lettergrootte. De daarbij gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat [gedaagde] heeft aangegeven een veroordeling te zullen nakomen en zij ook op eerste verzoek van [bedrijf 1] de verwijzing naar hem op haar website heeft verwijderd. In dat licht beschouwd is de enkele stelling van [bedrijf 1] dat de veroordeling tot rectificatie zonder dwangsom krachteloos zou zijn, onvoldoende om deze toe te wijzen.
4.9.
De vordering onder 4. ziet op het plaatsen van een rectificatie inhoudende dat [bedrijf 1]-staal
nooitin Synergy-schaatsen is verwerkt. [gedaagde] heeft erkend dat ook schaatsmessen van andere leveranciers in de Synergy-schaatsen zijn verwerkt, maar heeft betwist dat [bedrijf 1]-staal nooit voor deze schaatsen zijn gebruikt. Door daarop slechts te stellen dat het ‘volstrekt logisch is dat nimmer schaatsmessen van [bedrijf 1] in Synergy-schaatsen zijn gebruikt, gelet op de lage verkoopprijs van die schaats’, heeft [bedrijf 1] zijn stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet - anders dan [bedrijf 1] lijkt te suggereren - ook geen aanleiding om de stelplicht en bewijslast die op [bedrijf 1] rusten om te draaien. Dat [bedrijf 1]-staal nooit onder Synergy-schaatsen heeft gezeten is dan ook niet komen vast te staan. Gezien deze stand van zaken ziet de rechtbank geen mogelijkheid de onder 4. gevorderde rectificatie aangepast toe te wijzen. Dit betekent dat deze vordering zal worden afgewezen.
Actie richting dealers
4.10.
De vordering tot het nemen van actie richting de dealers van [gedaagde] zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat de vordering op onderdelen te onbepaald is om te worden toegewezen, geldt dat hiervoor geen grondslag aanwezig is. Anders dan [bedrijf 1] betoogt, is door de aanpassing van de website op of omstreeks 18 maart 2024 de onrechtmatige toestand opgeheven. Door de hiervoor toegewezen rectificatie (zie r.o.
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) wordt aan de belangen van [bedrijf 1] voldoende recht gedaan. Als [bedrijf 1] de betreffende dealers zelf benadert, kunnen zij op de website van [gedaagde] zien dat hun verwijzing naar door [bedrijf 1] vervaardigde messen onjuist is.
Voorkoming associatie
4.11.
De vordering om ervoor zorg te dragen dat de naam [bedrijf 1] op geen enkele wijze meer wordt geassocieerd met de door [gedaagde] vervaardigde producten wordt evenmin toegewezen. Ook hiervoor geldt dat geen grondslag aanwezig is, nog daargelaten dat de vordering te ruim is geformuleerd om überhaupt te worden toegewezen.
Conclusie
4.12.
De conclusie in conventie is dat alleen de vordering tot het geven van een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en de vordering tot het plaatsen van een rectificatie zullen worden toegewezen, terwijl alle andere vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[bedrijf 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.109,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
4.15.
In reconventie heeft [gedaagde] afgifte van de Sunny Freeport vlakslijpmachine type SGS-2040SD (hierna: de vlakslijpmachine) gevorderd, alsmede afgifte van een in de eis in reconventie gespecificeerde hoeveelheid schaatsmessen (hierna: de schaatsmessen). Zij heeft daartoe aangevoerd dat de betreffende goederen haar eigendom zijn. [bedrijf 1] heeft betwist dat [gedaagde] eigenaar is van de vlakslijpmachine omdat [betrokkene 1] deze machine in 2018 of 2019 aan hem heeft geschonken aangezien deze veel ruimte in beslag nam en [betrokkene 1] zelf geen slijpwerkzaamheden uitvoerde. De messen zijn weliswaar eigendom van [gedaagde], maar [bedrijf 1] beroept zich op een retentierecht althans opschorting. De rechtbank zal eerst de aanspraak op de vlakslijpmachine beoordelen. Daarna volgt de beoordeling van de vordering ten aanzien van de schaatsmessen.
Vlakslijpmachine
4.16.
Voor wat betreft de vraag wie eigenaar is van de vlakslijpmachine geldt dat de houder van de zaak wordt vermoed de bezitter daarvan te zijn (zie artikel 3:109 BW) en dat de bezitter vervolgens wordt vermoed de rechthebbende te zijn (zie artikel 3:119 BW). Het ligt daarom op de weg van [gedaagde] om aan te tonen dat zij eigenaar is van de machine.
4.17.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vlakslijpmachine aan [bedrijf 1] is uitgeleend en alleen door hem mag worden gebruikt voor werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde]. Nu dat laatste niet meer het geval is, moet de machine terug naar [gedaagde] als rechtmatig eigenaar. [gedaagde] heeft in dat verband verwezen naar een door haar overgelegde factuur, waaruit volgt dat de (toen tweedehands) machine in oktober 2014 aan [betrokkene 1] (de vennootschap [gedaagde] is pas in 2020 opgericht) is geleverd. Daarmee staat alleen vast dat [betrokkene 1] in 2014 eigenaar is geweest. Verder heeft [gedaagde] een e-mail van 16 februari 2024 van [betrokkene 1] in het geding gebracht waarin deze onder meer schrijft:
There is no evidence that I donated the machine. The machine was sent by us to [eiser], there should be an invoice of the freight charges in the account. I think we sent the machine with [bedrijf 2].It is only plausible that [gedaagde] will want the machine back if [eiser] no longer uses it for grinding work that is for [gedaagde].
Hieruit volgt niet onder welke titel de machine aan [bedrijf 1] is verschaft en evenmin volgt hieruit dat partijen waren overeengekomen dat [bedrijf 1] de machine uitsluitend voor werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] mocht gebruiken.
4.18.
Tegenover de e-mail van [betrokkene 1] staat een door [bedrijf 1] overgelegd transcript van een telefoongesprek op 6 februari 2024 tussen hem en [betrokkene 1] waarin laatstgenoemde bevestigt dat hij de machine in 2019 aan [bedrijf 1] heeft geschonken. Sindsdien heeft [bedrijf 1] de machine ook in gebruik. Verder heeft [bedrijf 1] onbetwist aangevoerd dat hij de machine heeft gereviseerd en onderdelen daarvan heeft vervangen. Hij heeft de machine ook verzekerd.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] er gelet op het voorgaande niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij eigenaar van de machine is. Uit de omstandigheid dat de machine (die inmiddels boekhoudkundig geheel is afgeschreven) zich al jaren bij [bedrijf 1] bevindt, hij deze heeft gereviseerd en heeft verzekerd, moet worden afgeleid dat hij de machine houdt voor zichzelf en dus bezitter is. Het wettelijk vermoeden dat hij ook eigenaar is door hetgeen [gedaagde] is aangevoerd (zie r.o. 4.16) niet weerlegd. Evenmin is aangetoond dat [bedrijf 1] de machine zou moeten teruggeven bij het einde van zijn werkzaamheden voor [gedaagde]. Dat betekent dat de vordering tot teruggave van de machine zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor de met betrekking tot de machine gevorderde verklaring voor recht.
Schaatsmessen
4.20.
Voor wat betreft de schaatsmessen die zich nog onder [bedrijf 1] bevinden, geldt dat hij heeft erkend dat deze aan [gedaagde] toebehoren. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] eigenaar is van die messen kan dus worden toegewezen.
Ten aanzien van het teruggeven van de messen heeft [bedrijf 1] zich echter beroepen op een retentierecht, algemeen opschortingsrecht (artikel 6:52 BW) dan wel op het bijzondere opschortingsrecht van artikel 6:263 lid 1 BW (onzekerheidsexceptie) waardoor hij afgifte van de messen aan [gedaagde] heeft kunnen opschorten, omdat [gedaagde] zijn facturen niet wil betalen. Volgens [gedaagde] kan dit verweer niet slagen omdat aan de kant van [bedrijf 1] sprake is van schuldeisersverzuim zoals bepaald in artikel 6:58 BW, want zij had de messen al voor het verstrijken van de betalingstermijn van de eerste factuur teruggevorderd aan welke sommatie [bedrijf 1] geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [bedrijf 1] slaagt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.21.
Eind 2023 heeft [gedaagde] [bedrijf 1] schaatsmessen aangeleverd om te laten slijpen en heeft [bedrijf 1] de messen deels bewerkt althans laten bewerken. Op 5 januari 2024 heeft [gedaagde] de opdracht voortijdig gestopt en op 8 januari 2024 heeft zij [bedrijf 1] gesommeerd de schaatsmessen te retourneren. [bedrijf 1] heeft op 11 januari 2024 geantwoord dat hij voor de schaatsmessen die al deels waren bewerkt, kosten in rekening zal brengen. Dit strookt met artikel 7:411 lid 1 BW dat bepaalt dat bij een voortijdig einde van de overeenkomst de opdrachtnemer recht heeft op een redelijk loon.
[bedrijf 1] heeft verder voorgesteld het werk aan de messen die al deels waren bewerkt af te ronden en heeft bericht dat hij na betaling van de bijbehorende factuur alle messen zal leveren. Hierop heeft [gedaagde] bij e-mail van 15 januari 2024 afwijzend gereageerd:
Cliënte wenst de door haar geleverde materialen op de wijze zoals door haar aan u toegezonden, retour te ontvangen. Daarvoor hoeven geen kosten door u te worden gemaakt. Deze zullen dan ook niet door cliënte worden voldaan.
Deze mededeling gaf [bedrijf 1] naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden goede grond te vrezen dat [gedaagde] voorlopig niet aan haar (tegenover de bewerking door (derden ingeschakeld door) [bedrijf 1] staande) verplichting een redelijk loon te betalen, zou voldoen. Dit brengt met zich dat [bedrijf 1] op grond van artikel 6:263 lid 1 BW al voordat betaling daarvan opeisbaar was, het recht had zijn verplichting de messen te retourneren op te schorten. Dat [gedaagde] al voor afloop van de betalingstermijn van de factuur van 6 januari 2024 de messen had teruggevorderd staat daaraan niet in de weg, omdat die factuur zag op de door [bedrijf 1] al geleverde schaatsmessen. Het opschortingsrecht van artikel 6:263 BW is juist bedoeld voor een geval als het onderhavige. Door dit terechte beroep op opschorting is [bedrijf 1] dan ook nog niet tekortgeschoten, waardoor er reeds daarom geen sprake is van schuldeisersverzuim.
4.22.
Verder heeft [bedrijf 1] zijn beroep op opschorting bij e-mail van 9 februari 2024 uitgebreid naar ook de factuur van 6 januari 2024 (“
Nadat uw cliënte beide facturen heeft voldaan, zal cliënte de onbewerkte en de bewerkte steelrunners die hij onder zich heeft aan uw cliënte overdragen.”). De verschuldigdheid van die factuur staat niet ter discussie, de betalingstermijn van 14 dagen was op dat moment al verstreken en er bestaat tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang. Aan de eisen van artikel 6:52 BW is dan ook voldaan, zodat ook die opschorting gerechtvaardigd is.
4.23.
Omdat de opschorting is gerechtvaardigd, zal de vordering tot het retourneren van de messen worden afgewezen.
4.24.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat gezien het voorgaande, [bedrijf 1] de schaatsmessen pas terug hoeft te geven nadat de factuur van 8 februari 2024 , voor zover deze factuur ziet op daadwerkelijk en in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden, en de factuur van 6 januari 2024 zijn betaald. Omdat betaling van de facturen in deze procedure echter niet is gevorderd, zal de rechtbank dat niet verder beoordelen. De rechtbank merkt wat betreft de factuur van 8 februari 2024 wel op dat het retourneren van de messen zonder dat voor de daaraan reeds verrichte werkzaamheden wordt betaald, ook niet van [bedrijf 1] kan worden verlangd omdat ter zitting is gebleken dat de bewerkte messen op de oude voet door [gedaagde] in haar schaatsen kunnen worden verwerkt.
Proceskosten
4.25.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [bedrijf 1] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.220,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, door op haar website schaatsen aan te bieden met de vermelding dat daarin [bedrijf 1]-staal is verwerkt, terwijl dit niet zo is,
5.2.
beveelt [gedaagde] binnen twee weken na betekening van dit vonnis op de internetpagina(’s) van haar website(s) waarop Superior-schaatsen worden aangeboden, de volgende rectificatie in tenminste 11-punts lettergrootte te plaatsen zodat het gedurende een periode van één jaar na plaatsing zichtbaar is:
RECTIFICATIE
Op deze website stond eerder bij de Superior-schaatsen vermeld “All runners are manufactured to world class standards by [eiser]”. Dit is onjuist. Ook schaatsmessen van andere leveranciers zijn gebruikt voor deze schaatsen.
5.3.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten van € 4.109,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [bedrijf 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [bedrijf 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagde] eigenaar is van de middels twee leveringen aan [bedrijf 1] geleverde schaatsmessen, zijnde:
- 144 stuks staal S601 in de maat 16,25 inch
- 16 stuks staal S601 in de maat 17,25 inch
- 233 stuks staal S590 in de maat 17,5 inch
- 200 stuks staal S590 in de maat 17,25 inch
- 200 stuks staal S590 in de maat 17,0 inch
- 200 stuks staal S590 in de maat 16,5 inch
- 100 stuks staal S601 in de maat 19,0 inch
- 100 stuks staal S601 in de maat 18,5 inch
- 200 stuks staal S601 in de maat 18,25 inch
- 400 stuks staal S601 in de maat 17,75 inch
- 200 stuks staal S601 in de maat 17,25 inch,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.220,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.8 en 5.9 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2025.