ECLI:NL:RBNHO:2025:3335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11461533 AO VERZ 24-160
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van een penitentiair inrichtingswerker

In deze zaak verzoekt de werkgever, De Staat der Nederlanden, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], die werkzaam is als penitentiair inrichtingswerker. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer heeft zich niet gehouden aan de integriteitsregels die gelden voor ambtenaren in de detentieomgeving, door contact te onderhouden met een gedetineerde die zijn neef is, zonder dit te melden aan zijn leidinggevende. Dit contact omvatte onder andere telefonische gesprekken en het overmaken van geld. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet de vereiste professionele afstand heeft gehouden en dat zijn handelen in strijd is met de Gedragscode DJI. Hierdoor is er sprake van ernstige verwijtbaarheid, wat leidt tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder recht op transitievergoeding. De kantonrechter concludeert dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is en dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2025 wordt ontbonden. De proceskosten komen voor rekening van de werknemer, die ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: 11461533 \ AO VERZ 24-160
Beschikking van 17 maart 2025
in de zaak van
De Staat der Nederlanden,namens deze de Minister van Justitie en Veiligheid, in deze vertegenwoordigd door de vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad de heer [betrokkene 1],
te [plaats 1],
verzoekende partij,
hierna te noemen: De Staat,
gemachtigde: mr. S.[betrokkene 2]M. Wolters,
tegen
[verweerder],
te [plaats 2],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. drs. J.S. Siemensma (Stichting Achmea Rechtsbijstand).
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, werkzaam als penitentiair inrichtingswerker. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten verwijtbaar handelen. De lat van
ernstigeverwijtbaarheid wordt naar het oordeel van de kantonrechter ook gehaald. Daarom heeft de werknemer geen recht op de transitievergoeding.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 23 december 2024 met 19 producties;
- het verweerschrift, met voorwaardelijk tegenverzoeken, van 28 januari 2025 met 2 producties;
- de zitting van 17 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij namens De Staat pleitaantekeningen zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verweerder], geboren [geboortedatum] 1981, is sinds 1 december 2017 in dienst bij De Staat. De functie van [verweerder] is Medior Penitentiair Inrichtingswerker met een loon van € 3.246,16 bruto per maand. [verweerder] verricht zijn werkzaamheden in Justitieel Complex Zaanstad in Westzaan. De bepalingen van de Cao Rijk, de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de Gedragscode DJI) zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.2.
In de Gedragscode DJI staat onder meer:
‘(…)Kernwaarde: Betrouwbaarheid
(…)
Verboden contacten
Het hebben van een andere relatie dan een werkrelatie met een justitiabele is niet toegestaan. Een relatie met een ex-justitiabele is ook niet toegestaan als de justitiabele kort geleden ingesloten is geweest of als uit de aard en de duur van de relatie blijkt dat de veiligheid van de medewerker en de collega’s in gevaar wordt gebracht. Een liefdes- of vriendschapsrelatie zijn duidelijke vormen van een relatie, maar ook het helpen van iemand kan een relatie zijn. Mocht een relatie ontstaan dan bent u verplicht dit te melden. Als de relatie voor aanvang van de detentie is ontstaan, moet u dit melden bij uw leidinggevende. Dit geldt ook voor een relatie met iemand uit de privékring van een (ex-)justitiabele. Het is niet toegestaan dat u werk verricht voor een (ex-)justitiabele of met hem of haar anderszins zaken gaat doen. Dergelijke relaties kunnen de veiligheid van u en uw collega’s in gevaar brengen.
Daarnaast is het niet gewenst dat u in privétijd met personen omgaat, die regelmatig normen en wetten overtreden.
(…)
Het opzettelijk verstrekken van onjuiste of gemanipuleerde informatie wordt niet getolereerd, evenals het opzettelijk verzwijgen van informatie waarvan u redelijkerwijs kunt aannemen dat die voor een collega of de dienst belangrijk is.
(…)
Kernwaarde: Openheid
(…) Meldplicht
De GIR geeft aan in welke situaties u verplicht bent uw leidinggevende op de hoogte te stellen. Daarnaast heeft u bij DJI een meldplicht in de volgende situaties:
(…)
Als er iemand uit uw privékring in aanraking komt met de politie of het Openbaar Ministerie.’
2.3.
[verweerder] is op 16 april 2024 uitgevallen wegens ziekte.
2.4.
Op 3 september 2024 heeft De Staat een melding ontvangen van een medewerker op de afdeling PPC (Penitentiair Psychiatrisch Centrum binnen JC Zaanstad) die [verweerder] in burgerkleding op die afdeling was tegengekomen en met een gedetineerde ([betrokkene 2]) had zien praten. De Staat heeft deze melding door middel van camerabeelden geverifieerd.
2.5.
Gedetineerde [betrokkene 2] is de neef van [verweerder]. [betrokkene 2] heeft diverse periodes vastgezeten binnen JC Zaanstad en in tussengelegen periodes ook in PI Vught.
2.6.
Op 26 september 2024 is [verweerder] door De Staat geschorst in verband met een onderzoek naar het vermoeden van integriteitschending.
2.7.
Uit (vervolg)onderzoek door De Staat is het volgende gebleken:
- in de periode van 31 juli 2024 tot en met 16 september 2024 is 15 keer gebeld door gedetineerde [betrokkene 2] met [verweerder]. Deze telefoongesprekken, die deels in het Nederlands en deels in het Berbers gevoerd werden, heeft De Staat laten vertalen;
- op 3 mei 2024 heeft [verweerder] € 50,- overgemaakt naar gedetineerde [betrokkene 2] (die toen in PI Vught verbleef) en op 16 september 2024 nogmaals € 50,- toen [betrokkene 2] weer in JC Zaanstad verbleef;
- op 24 april 2024 heeft [verweerder] een toestemmingsformulier getekend dat gedetineerde [betrokkene 2] (die toen in P.I. Vught verbleef) bij hem zijn verlof mocht doorbrengen;
- rond 22 oktober 2024 heeft [verweerder] een telefoongesprek gevoerd en via e-mail en whatsapp gecommuniceerd met de casemanager van gedetineerde [betrokkene 2] over een mogelijk verlofadres bij [verweerder].
2.8.
Op 11 november 2024 heeft een (hoor- en wederhoor)gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder], bijgestaan door mr. Siemensma, en [betrokkene 3] (vestigingsdirecteur) en [betrokkene 4] (HR-adviseur) namens De Staat, bijgestaan door mr. Wolters.
Tijdens dit gesprek heeft [verweerder] onder meer verklaard dat hij niet wist dat hij geen contact mocht hebben met gedetineerde familieleden. Hij heeft niet gemeld dat [betrokkene 2] zijn neef was, omdat hij niet op de afdeling van [verweerder] geplaatst was. Daarnaast ging [verweerder] ervan uit dat de ambtelijke verplichtingen en integriteitsregels niet gelden tijdens ziekte. [verweerder] was zich van geen kwaad bewust.
2.9.
Op 28 november 2024 heeft De Staat aan [verweerder] meegedeeld dat er een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zal worden ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
De Staat verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege (ernstig) verwijtbaar handelen. Daaraan legt De Staat ten grondslag – kort weergegeven – dat [verweerder] de Gedragscode DJI niet heeft nageleefd door niet te melden dat zijn neef ([betrokkene 2]) gedetineerd is binnen JC Zaanstad en door over een langere periode onvoldoende professioneel afstand tot [betrokkene 2] te houden.
3.2.
Subsidiair verzoekt De Staat de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Door de houding en het bedrag van [verweerder] heeft De Staat geen enkel vertrouwen meer in voortzetting van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft geen idee wat het inhoudt om een integere ambtenaar te zijn, aldus De Staat.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerder] erkent achteraf gezien dat hij beter anders had kunnen handelen, maar volgens hem is geen sprake van (ernstige) verwijtbaarheid en ook niet van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
4.2.
Subsidiair, als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] de kantonrechter om De Staat te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een vergoeding ex artikel 7:641 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

5.De beoordeling

Het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als er geen opzegverbod aan de ontbinding in de weg staat en als er een redelijke grond voor ontbinding bestaat. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
Het opzegverbod staat niet in de weg aan ontbinding
5.3.
Vooropgesteld wordt dat het opzegverbod wegens ziekte ex artikel 7:670 BW in dit geval niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Weliswaar is niet in geschil dat [verweerder] op het moment dat het ontbindingsverzoek door De Staat is ingediend ongeschikt was tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte, maar het ontbindingsverzoek houdt geen verband met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. [3]
De bijzondere (integriteits)regels voor ambtenaren in overheidsdienst
5.4.
[verweerder] is in 2017 aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Deze aanstelling is met ingang van 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. [verweerder] valt daarom onder de werkingssfeer van Titel 7, Boek 10 BW. Uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met een overheidswerkgever is [verweerder] echter ook na 1 januari 2020 ambtenaar gebleven.
5.5.
Aan een ambtenaar in overheidsdienst worden hoge eisen gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid. Een overheidswerkgever heeft een groot belang bij nakoming van de integriteitseisen door haar medewerkers. Door integriteitskwesties kan de motivatie van de burger om zich te conformeren aan de door de overheid opgelegde regelgeving immers in het gedrang komen. Niet integer handelen kan daarnaast veiligheidsrisico’s met zich brengen en de overheid in het algemeen schaden. Ten aanzien van een detentieomgeving geldt daarnaast meer specifiek dat de gedetineerden volledig afhankelijk zijn van degenen die hen bewaken en dat de ambtenaren juist het goede voorbeeld dienen te geven aan de gedetineerden.
5.6.
[verweerder] heeft diverse op hem rustende integriteitsregels overtreden. Zo heeft hij zich meerdere keren niet gehouden aan de meldplicht uit de Gedragscode DJI en hij heeft het contactverbod uit de Gedragscode DJI grovelijk overtreden en onvoldoende professionele afstand gehouden. Hiermee is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Dat wordt als volgt toegelicht.
[verweerder] heeft verwijtbaar gehandeld
5.7.
[verweerder] heeft zich diverse keren niet gehouden aan de op het rustende meldplicht uit de Gedragscode DJI; niet alleen heeft hij in de laatste periode van de detentie van [betrokkene 2] in Westzaan daarvan geen melding gemaakt, maar hij heeft dit ook niet gedaan toen [betrokkene 2] eerder in Westzaan gedetineerd was. Verder heeft [verweerder] eerder het verblijf van bekenden van hem op de afdeling waar hij werkt in Westzaan ook niet gemeld. Dat [verweerder], zoals hij aanvoert, eerder wel meldingen zou hebben gedaan conform de meldplicht en dat met die meldingen niets is gedaan, heeft hij – ondanks de gemotiveerde betwisting door De Staat – niet onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden.
5.8.
Dat [verweerder] dacht dat hij in dit geval niet hoefde te melden dat zijn neef gedetineerd was, omdat [betrokkene 2] op een andere afdeling zat dan waar [verweerder] werkzaam is en omdat [verweerder] op het moment van de overplaatsing van [betrokkene 2] ziek thuis zat, volgt de kantonrechter niet. De Staat heeft toegelicht dat er, anders dan [verweerder] aanvoert, wel degelijk ‘verkeersroutes’ binnen de inrichting zijn (onder meer als gedetineerden naar de medische dienst gaan) waarbij [verweerder] bij het verrichten van zijn werkzaamheden zijn neef [betrokkene 2] zou kunnen tegenkomen. Belangrijker is echter dat het niet aan [verweerder] is om zelf te bepalen wanneer hij zich wel of niet aan de meldplicht moet houden. De regels hierover staan duidelijk omschreven in de Gedragscode DJI. Als [verweerder] hierover gelet op de omstandigheden van het geval twijfels had, lag het op zijn weg om dit met zijn leidinggevende te bespreken. Dat heeft hij echter nagelaten..
5.9.
Daarnaast heeft [verweerder] het contactverbod uit de Gedragscode DJI grovelijk overtreden en onvoldoende professionele afstand gehouden. Zo heeft [verweerder] tijdens de detentie van [betrokkene 2] onder meer (i) veelvuldig telefonisch contact met [betrokkene 2] gehad, (ii) twee keer geld naar [betrokkene 2] overgemaakt en (iii) zijn adres als verlofadres aangeboden aan [betrokkene 2] Dat [verweerder] in de veronderstelling verkeerde dat het contactverbod uit de Gedragscode DJI niet geldt voor gedetineerde familieleden, zoals hij aanvoert, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Uit de bij [verweerder] bekende Gedragscode DJI blijkt duidelijk dat de integriteitsregels over ‘verboden contacten’ ook zien op familieleden (zie onder r.o. 2.2). Bovendien blijkt uit het door De Staat overgelegde transcript van de vertaalde telefoongesprekken tussen [verweerder] en [betrokkene 2] dat [verweerder] onder meer tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij moest doen alsof hij [verweerder] niet kende en dat [verweerder] [betrokkene 2] eigenlijk niet mag bezoeken. Aan het door [verweerder] in dit kader ingenomen standpunt dat de telefoongesprekken niet juist zijn vertaald, gaat de kantonrechter voorbij. [verweerder] heeft namelijk niet gesteld op welke punten het transcript afwijkt van wat er is gezegd in de door hem met [betrokkene 2] gevoerde telefoongesprekken. [verweerder] heeft ook geen geluidsopname opgevraagd om zelf vertalingen te laten maken. De kantonrechter volgt daarom het standpunt van De Staat dat deze telefonische opmerkingen van [verweerder] aan [betrokkene 2] niet anders kunnen worden opgevat dan dat [verweerder] zich er wel degelijk van bewust was dat hij door contact te onderhouden met [betrokkene 2] in strijd handelde met de toepasselijke (integriteits)regels en dat hij bewust geprobeerd heeft zijn contact met [betrokkene 2] ‘onder de pet te houden’.
5.10.
Met het beschikbaar stellen van zijn huisadres als verlofadres voor [betrokkene 2] heeft [verweerder] laten zien dat hij onvoldoende professionele afstand van [betrokkene 2] houdt. Uit het dossier blijkt niet dat [verweerder] op een later moment heeft ingezien en aangegeven dat hij niet als verlofadres voor [betrokkene 2] kon fungeren omdat hij (alsnog) tot het besef was gekomen dat dit niet verenigbaar is met zijn werk als penitentiair inrichtingswerker. Dat het verlof uiteindelijk niet is doorgegaan had andere redenen. Ook uit het tweemaal overmaken van een geldbedrag door [verweerder] van zijn privérekening naar de rekening-courant van [betrokkene 2] blijkt dat [verweerder] niet de vereiste professionele afstand heeft gehouden van [betrokkene 2]
5.11.
[verweerder] voert aan dat zijn persoonlijke, cultuur- en geloofsovertuiging eraan in de weg staat om hulp te weigeren aan een familielid, zo ook aan [betrokkene 2] De kantonrechter is echter – met De Staat – van oordeel dat de integriteit- en loyaliteitseisen die verbonden zijn aan de aard van de functie van [verweerder] te allen tijde voorrang behoren te verkrijgen boven de door [verweerder] genoemde overtuigingen. Dit gelet op de risico’s zoals genoemd onder r.o. 5.5 en de hoge eisen die daarom mogen worden gesteld aan de integriteit van werknemers van DJI. [verweerder] heeft hierin de verkeerde afweging gemaakt, terwijl hij beter had moeten weten. Dat [verweerder] bij [betrokkene 2] slechts de indruk heeft willen wekken dat hij behulpzaam wilde zijn, maar dat hij hem in werkelijkheid alleen aan het lijntje hield om hem een goed gevoel te geven en een luisterend oor te bieden, zoals [verweerder] aanvoert, acht de kantonrechter – gelet op de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht – ongeloofwaardig en dit kan het handelen van [verweerder] alleen al daarom niet rechtvaardigen. Uit de transcripten van de vertaalde telefoongesprekken blijkt deze bedoeling van [verweerder] ook niet. In dit kader acht de kantonrechter ook relevant dat uit het overgelegde transcript van de vertaalde telefoongesprekken blijkt dat [verweerder] aan [betrokkene 2] tips heeft gegeven hoe hij de na zijn vrijlating regels van de reclassering en de overheid kan ontwijken. Ook hieruit blijkt dat [verweerder] de belangen van zijn gedetineerde familielid voorrang heeft gegeven boven de zwaarwegende belangen die zijn werkgever heeft bij nakoming van de integriteitseisen door haar medewerkers
5.12.
Dat [verweerder], zoals hij ook nog aanvoert, geen kwade intenties heeft gehad en dat het contact tussen [verweerder] en [betrokkene 2] geen schadelijke of negatieve gevolgen heeft gehad voor De Staat, doet aan de verwijtbaarheid van zijn handelen niet af. Het valt (vooralsnog) niet vast te stellen dat De Staat door de gedragingen van [verweerder] geen (imago)schade lijdt of zal lijden, of dat het handelen van [verweerder] geen andere negatieve gevolgen heeft gehad. Maar daar gaat het ook niet om. [verweerder] heeft met zijn handelen een situatie gecreëerd waarbij (andere medewerkers van) De Staat (veiligheids)risico’s konden lopen. Dit terwijl de regels waaraan [verweerder] zich niet heeft gehouden juist bedoeld zijn om deze risico’s en andere schade te voorkomen.
5.13.
De gedragingen van [verweerder] en de omstandigheden waaronder deze zijn uitgevoerd, maken dat [verweerder] zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat van de werkgever in redelijk niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is daarmee sprake van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, op grond waarvan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. Herplaatsing van [verweerder] ligt gelet op de ontbindingsgrond niet in de rede. [4]
Ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder]
5.14.
De kantonrechter is met De Staat van oordeel dat de gedragingen van [verweerder] ook als
ernstigverwijtbaar kwalificeren. [verweerder] voert weliswaar aan dat hij geen kwade intenties heeft gehad, maar uit de context waarbinnen de gedragingen zijn verricht (zoals hiervoor besproken) blijkt dat [verweerder] wíst dat hij in strijd met de op hem rustende (integriteit)regels handelde. De omstandigheid dat [verweerder] – nadat hij door De Staat was aangesproken op zijn gedrag – niet open en eerlijk is geweest en (ook ter zitting) verklaringen heeft gegeven die niet in lijn zijn met het door De Staat overgelegde bewijsmateriaal, ondersteunen het oordeel dat de mate van verwijtbaarheid ernstig is.
Daarbij betrekt de kantonrechter dat [verweerder], nadat hij al geschorst was, in zijn contacten met de casemanager van [betrokkene 2] er geen blijk van heeft gegeven dat hij had begrepen dat hij afstand moest nemen en houden van [betrokkene 2] In dit contact over een mogelijk verlofadres van [betrokkene 2] bij [verweerder], heeft [verweerder] immers niet gezegd dat hij niet alleen de neef van [betrokkene 2] was, maar ook een collega van de casemanager. Ook rekent De Staat [verweerder] terecht zwaar aan dat hij in de telefoongesprekken met [betrokkene 2] (met naam en toenaam) over collega’s heeft gesproken. Collega’s in een gevangenissetting moeten er immers op kunnen vertrouwen dat geen informatie over hen besproken wordt met of terechtkomt bij gedetineerden, gezien de ernstige veiligheidsrisico’s die dit met zich kan brengen.
5.15.
Dat [verweerder] nooit eerder is aangesproken op zijn functioneren of handelen en verder een prima staat van dienst heeft, zoals [verweerder] aanvoert, doet – wat daar overigens ook van zij - aan de ernstige verwijtbaarheid niet af. Hetzelfde geldt voor de door [verweerder] aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
Conclusie en proceskosten
5.16.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Gezien de ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder] zal het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald op 1 april 2025. [5]
5.17.
De Staat verzoekt de kantonrechter ten slotte om voor recht te verklaren dat [verweerder] geen aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn inkomen bij arbeidsongeschiktheid na afloop van het dienstverband op grond van artikel 8.3 van de Cao Rijk. In genoemd artikel is bepaald dat het recht op doorbetaling in specifieke situaties niet geldt bij ontslag om een dringende reden en volgens de begripsbepaling valt hieronder (uitsluitend) een ontslag op grond van artikel 7:677 BW (ontslag op staande voet). Daarvan is in dit geval geen sprake. De kantonrechter wijst daarom de gevraagde verklaring voor recht af.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder], omdat hij ongelijk krijgt en sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder]. De proceskosten aan de zijde van De Staat worden begroot op € 1.079,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
De voorwaardelijke tegenverzoeken
5.19.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, is de voorwaarde waaronder [verweerder] zijn tegenverzoeken heeft ingediend, vervuld. Daarom zal de kantonrechter deze beoordelen.
Transitievergoeding
5.20.
[verweerder] verzoekt om aan hem de transitievergoeding toe te kennen. Dit verzoek wijst de kantonrechter af, omdat hiervoor is geoordeeld dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [6]
5.21.
[verweerder] heeft aangevoerd dat een ontslag voor hem grote gevolgen zal hebben en heeft daarbij gewezen op zijn dure huurwoning, dreigende echtscheiding en twee kleine kinderen. Voor zover [verweerder] hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat het op grond hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om aan hem geen (gedeeltelijke) de transitievergoeding toe te kennen [7] , volgt de kantonrechter [verweerder] daarin niet. De kantonrechter acht de geschetste gevolgen van een ontslag op zichzelf onvoldoende om – ondanks de ernstige verwijtbaarheid van [verweerder] – alsnog een (gedeeltelijke) transitievergoeding toe te wijzen. Andere, bijkomende omstandigheden zijn door hem niet aangevoerd. De verzochte transitievergoeding wordt dus afgewezen.
Vergoeding ex artikel 7:641 BW
5.22.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter verder om De Staat te veroordelen tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:641 BW. [verweerder] heeft geen toelichting op dit verzoek gegeven en daarmee niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht. De kantonrechter wijst daarom ook dit verzoek af.
Conclusie en proceskosten
5.23.
De conclusie is dat de tegenverzoeken van [verweerder] worden afgewezen.
5.24.
De proceskosten komen in beginsel voor rekening van [verweerder], omdat hij ongelijk krijgt. Omdat door de gemachtigde in het tegenverzoek geen andere werkzaamheden zijn verricht dan de werkzaamheden waarvoor in de beslissing op het verzoek al een proceskostenvergoeding wordt toegekend, begroot de kantonrechter de proceskosten aan de zijde van De Staat op nihil. Een proceskostenveroordeling blijft daarom achterwege.
5.25.
Omdat de overige stellingen van partijen (in zowel het verzoek als het tegenverzoek) niet tot een ander oordeel leiden, behoeven deze geen bespreking.

6.De beslissing

De kantonrechter
het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2025, zonder toekenning van een (transitie)vergoeding aan [verweerder],
6.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.079,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [8] .
6.4.
wijst het verzoek voor het overige af.
het tegenverzoek
6.5.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 6 aanhef en onder a BW.
4.Artikel 7:669 lid 1 BW.
5.Artikel 7:671b lid 9 sub b BW.
6.Artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
7.Artikel 7:673 lid 8 BW.
8.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.