ECLI:NL:RBNHO:2025:3334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11422584 AO VERZ 24-143
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak verzoekt de werkneemster om vernietiging van een ontslag op staande voet, dat haar is opgelegd wegens het frauduleus inboeken van 368 extra uren in het werktijdensysteem van de werkgever. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld is gegeven en er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig is. De werkneemster heeft ernstig verwijtbaar gehandeld, wat leidt tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder recht op transitievergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkneemster tot vernietiging van het ontslag toe en veroordeelt de werkgever tot betaling van loon over de periode van het ontslag tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 april 2025, zonder toekenning van een vergoeding aan de werkneemster. De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat deze overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: 11422584 \ AO VERZ 24-143
Beschikking van 7 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker]
te [plaats 1]
verzoekende partij in het verzoek
verwerende partij in het tegenverzoek
hierna te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. M. Koolhoven (DAS)
tegen
[verweerder] B.V.
te [plaats 2]
verwerende partij in het verzoek
verzoekende partij in het tegenverzoek
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.A.M. Schellekens.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkneemster om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat het ontslag niet (rechts)geldig is.
Op tegenverzoek van de werkgeefster wordt de arbeidsovereenkomst wel ontbonden. De werkneemster heeft ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarom heeft zij geen recht op een transitievergoeding.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 25 november 2024 met 9 producties;
- het verweerschrift, met (voorwaardelijke) tegenverzoeken, van 28 januari 2025 met 15 producties;
- de aanvullende producties 10 t/m 12 van [verzoeker] van 3 februari 2025;
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij namens beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker], geboren [geboortedatum] 1984, is op 1 september 2020 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van tweede apotheker. Laatstelijk genoot [verzoeker] een salaris van € 3.541,16 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten tegen een arbeidsomvang van 24 uur per week.
2.2.
Op 23 augustus 2023 is [verzoeker] ziek uitgevallen. Na een aantal maanden is zij gestart met haar re-integratie bij [verweerder].
2.3.
Op 9 augustus 2024, toen [verzoeker] weer bijna volledig was gere-integreerd, heeft [verweerder] aan [verzoeker] gevraagd of zij open staat voor een gesprek om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.4.
Op 11 augustus 2024 heeft [verzoeker] hierop gereageerd verbaasd te zijn over het voorstel en benadrukt dat zij haar werk graag wil voortzetten, maar dat zij wel bereid is om hierover in gesprek te gaan.
2.5.
Op 16 september 2024 is [verzoeker] volledig hersteld gemeld.
2.6.
Op 18 september 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1], directeur en grootaandeelhouder van [verweerder] (hierna: [betrokkene 1]), [betrokkene 2], ad interim HR-medewerkster, [betrokkene 3], jurist, en [verzoeker]. Besproken is onder meer dat het niet mogelijk is gebleken om een concept vaststellingsovereenkomst op te stellen, omdat op 17 september 2024 in het urensysteem van [verweerder] een groot aantal vrije uren geconstateerd is voor [verzoeker] waarover [verweerder] vragen heeft. Afgesproken werd dat [verweerder] een overzicht van die uren naar [verzoeker] zou sturen, waarop zij vervolgens mocht reageren.
2.7.
Op 19 september 2024 heeft [verweerder] het betreffende urenoverzicht naar [verzoeker] gestuurd. Daaruit blijkt dat [verzoeker] (i) in augustus 2023 in één keer 144 uur in het werktijdensysteem heeft gezet met als omschrijving ‘alle zaterdagen en DMK diensten van 2020 en 2021’ en (ii) aanvankelijk correct ingevoerde, en door een collega reeds geaccordeerde uren over 2022 en 2023, achteraf eigenhandig heeft gecorrigeerd naar meer uren. [verweerder] heeft [verzoeker] verzocht om hier vóór 23 september 2024 om 12:00 uur een verklaring voor te geven.
2.8.
Op 23 september 2024 heeft [verzoeker] een reactie gegeven op het urenoverzicht. Zij heeft uitgelegd dat zij uren met terugwerkende kracht heeft gecorrigeerd in verband met de ‘grote’ en ‘kleine’ diensten [1] die zij in het verleden heeft gedraaid voor [bedrijf], omdat zij deze uren niet eerder of niet volledig heeft opgegeven. [verzoeker] heeft aangeboden de ingevoerde uren eventueel verder inhoudelijk toe te lichten.
2.9.
Twee uur na de gegeven verklaring, dus op 23 september 2024, is [verzoeker] op staande voet ontslagen, kort gezegd vanwege het frauduleus inboeken van (368) extra uren in het werktijdensysteem van [verweerder].

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot betaling van loon.
3.2.
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig, omdat dit niet onverwijld is gegeven en omdat een dringende reden ontbreekt.

4.Het verweer en het (deels voorwaardelijk) tegenverzoek

4.1.
[verweerder] voert verweer en stelt ‑ samengevat ‑
primairdat [verzoeker] het verzoek buiten de vervaltermijn heeft ingediend, zodat zij niet ontvankelijk is in haar verzoek.
Subsidiairvoert [verweerder] aan dat het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig is gegeven en het verzoek dus moet worden afgewezen, onder veroordeling van [verzoeker] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.541,16;
4.2.
Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [verweerder] de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), of meer subsidiair op grond van een combinatie van ontslaggronden (i-grond). Dit alles zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker] en zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn, omdat sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verzoeker].
4.3.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

Het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
5.2.
Beoordeeld moet worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
5.3.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het verzoek is tijdig ingediend
5.4.
[verweerder] heeft primair aangevoerd dat [verzoeker] het verzoek (mogelijk) niet tijdig heeft ingediend ex artikel 7:686a lid 4 sub a BW. Op de zitting is besproken dat het verzoek binnen de vervaltermijn op de rechtbank is ontvangen. Uit de reactie van [verweerder] op de zitting heeft de kantonrechter begrepen dat zij haar primaire verweer daarom intrekt.
De onverwijldheid
5.5.
Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven.
Volgens [verzoeker] is dat niet het geval, omdat zij vier dagen de tijd heeft gekregen om te reageren op de vragen die [verweerder] had over hetgeen zij had geconstateerd in het werktijdensysteem. Volgens [verweerder] voldoet het ontslag wel aan de onverwijldheidseisen. Zij heeft [verzoeker] in het kader van hoor en wederhoor de tijd gegeven om met een verklaring te komen. De verklaring van [verzoeker] op 23 september 2024 kwam [verweerder] onjuist en ongeloofwaardig voor en daarom is [verzoeker] diezelfde dag op staande voet ontslagen, aldus het standpunt van [verweerder].
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag niet onverwijld is verleend en overweegt daartoe als volgt.
5.7.
De onverwijldheidseis van artikel 7:677 lid 1 BW brengt niet mee dat de werkgever altijd direct na de ontdekking van de dringende reden tot het geven van het ontslag op staande voet dient over te gaan. De werkgever mag een redelijke periode in acht nemen voor bijvoorbeeld het verrichten van onderzoek naar de dringende reden of het inwinnen van juridisch advies. [2] Gelet op de verstrekkende gevolgen van het ontslag op staande voet voor de werknemer getuigt dit zelfs van zorgvuldigheid. Aan de onverwijldheidseis wordt voldaan als het onderzoek niet meer tijd in beslag neemt dan noodzakelijk is en de werkgever direct overgaat tot het ontslag op staande voet, nadat het onderzoek is afgerond.
5.8.
Dat [verweerder] [verzoeker] de tijd heeft gegeven om een verklaring te geven voor de door haar in het werktijdensysteem achteraf ingeboekte- en gecorrigeerde uren, getuigt naar het oordeel van de kantonrechter van de zorgvuldigheid die in een dergelijk geval van een werkgever mag worden verwacht. De periode van vier dagen komt de kantonrechter ook niet vreemd voor, zeker niet nu daar ook een weekend tussen zat. Echter, [betrokkene 1] heeft op de zitting verklaard dat op 18 september 2024 voor [verweerder] al duidelijk was dat voor de extra ingeboekte uren geen andere verklaring mogelijk was dan dat [verzoeker] frauduleus had gehandeld. [verweerder] was bereid hier overheen te stappen, en alsnog een vaststellingsovereenkomst met [verzoeker] te sluiten om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, als [verzoeker] de fraude zou hebben toegegeven. Omdat [verzoeker] echter is gaan ‘draaien’ door de verklaring te geven zoals zij heeft gedaan op 23 september 2024, is zij op staande voet ontslagen, aldus de verklaring van [betrokkene 1]. Deze verklaring sluit naadloos aan bij de weergave van het gesprek op 18 september 2024 in het verzoekschrift, waarin een deel van dit gesprek is geciteerd.
5.9.
Uit deze handelwijze volgt dat de aan [verzoeker] gegunde reactieperiode in feite dus niet bedoeld was voor hoor en wederhoor, maar slechts om [verzoeker] de mogelijkheid te geven om haar (vermeend) frauduleus handelen toe te geven. Want alleen als [verzoeker] dat had erkend, was zij niet op staande voet ontslagen, aldus [verweerder]. De aan het ontslag ten grondslag gelegde reden (het frauduleus inboeken van extra uren) stond echter op 19 september 2024 al vast voor [verweerder]. Daarom is met het verleende ontslag op 23 september 2024 niet voldaan aan de onverwijldheidseis van artikel 7:677 lid 1 BW.
Dringende reden
5.10.
Daarbij komt dat naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden ook geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.11.
Het werktijdensysteem van [verweerder] werkt in grote lijnen als volgt. Binnen het werktijdensysteem van [verweerder] bestaan twee ‘buttons’ waarmee bepaalde soort uren kunnen worden aangevraagd: 1) de button “verlof aanvragen” en
2) de button “compensaties”.
De “verlof aanvragen”-button wordt bijvoorbeeld gebruikt voor het aanvragen van tijd-voor-tijd uren voor apothekers ter compensatie van extra werkte uren tijdens een ‘grote’ of ‘kleine’ dienst. Deze aanvragen komen terecht in de kolom “aangevraagd”. Vervolgens krijgt een werknemer die is aangesteld als supervisor een melding van de invoer van deze uren met het verzoek deze uren goed te keuren. Het systeem is zo ingericht dat als een supervisor voor zichzelf tijd-voor-tijd uren aanvraagt via de button “verlof aanvragen” een andere supervisor een controlemelding krijgt. Ook [verzoeker] was aangesteld als supervisor.
De “compensaties”-button wordt alleen gebruikt door HR-medewerkers voor het invoeren van bepaalde soort uren waar apothekersassistentes recht op hebben. Omdat deze uren bij HR moeten worden aangevraagd, gaat er vanuit het systeem geen controlemelding naar een supervisor: na goedkeuring door HR worden de uren in het systeem doorgevoerd. [verzoeker] had toegang tot deze button uit hoofde van haar functie als supervisor.
5.12.
Vast staat dat [verzoeker] de extra uren niet conform de hiervoor omschreven regels heeft ingevoerd in het werktijdensysteem. Zij heeft de 144 uren waar zij recht op meende te hebben voor de gewerkte uren voor diensten uit 2020 en 2021 namelijk ingevoerd via de kolom ‘compensaties’. De reeds door een collega geaccordeerde uren over 2022 en 2023 heeft [verzoeker] achteraf zelf gecorrigeerd naar meer uren. Door de uren op deze manier in te voeren kwam daar geen controle door een daartoe bevoegde collega aan te pas. Het kan zo zijn dat [verzoeker] – door verkregen informatie van collega’s van andere apotheken – meende recht te hebben op extra uren, maar dan had het, zoals [verweerder] ook aanvoert, op de weg van [verzoeker] gelegen om daarover in gesprek te gaan met [verweerder]. In plaats daarvan heeft [verzoeker] een groot aantal uren op zodanige wijze ingevoerd dat deze niet zouden worden gecontroleerd door een collega.
5.13.
Daarbij komt dat binnen [verweerder] voor de ‘kleine’ en ‘grote’ diensten alleen de daadwerkelijk gemaakte uren worden geschreven. Voor het overige gedeelte van deze bereikbaarheidsdiensten ontvangen de medewerkers een vergoeding die is verdisconteerd in het salaris. Niet in geschil is dat deze vergoeding (ook) in het salaris van [verzoeker] was verdisconteerd en dat [verzoeker] de daadwerkelijk gemaakte uren voor deze betreffende diensten per dienst al had opgegeven.
5.14.
De kantonrechter is daarom met [verweerder] van oordeel dat [verzoeker] niet (voldoende) heeft onderbouwd dat zij recht had op de door haar ingevoerde extra uren. Daarnaast staat vast dat [verzoeker] de uren in strijd met de daartoe binnen [verweerder] geldende regels heeft ingevoerd en op zodanige wijze dat dit handelen kwalificeert als (tenminste een poging tot) frauduleus handelen.
5.15.
In beginsel is deze reden naar het oordeel van de kantonrechter van zodanige aard dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst onverwijld mocht opzeggen (artikel 7:677 lid 1 BW). Echter moeten bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben. Gelet op de omstandigheden van dit geval is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een dringende reden die het onmiddellijk beëindigen van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.16.
De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] schrok toen zij de grote hoeveelheid vrije uren in het systeem constateerde. In plaats van [verzoeker] echter in dat kader het voordeel van de twijfel te geven, heeft [verweerder] haar slechts de mogelijkheid geboden om te erkennen dat zij frauduleus had gehandeld en om haar excuses aan te bieden. [verzoeker] meende echter te goeder trouw te hebben gehandeld en heeft om die reden wel een verklaring afgegeven. Twee uur later is zij op staande voet ontslagen ómdat zij een verklaring heeft gegeven, aldus de verklaring van [betrokkene 1] ter zitting. Nog daargelaten dat deze reden niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, had [verweerder] in deze situatie naar het oordeel van de kantonrechter kunnen en moeten kiezen voor een minder vergaande maatregel dan ontslag op staande voet. Dit mede gelet op de volgende persoonlijke omstandigheden van [verzoeker].
5.17.
[verzoeker] heeft een zware tijd gehad. Zij is in augustus 2023 uitgevallen wegens burn-outklachten en is daardoor geruime tijd (ernstig) ziek geweest. Op het moment dat [verzoeker] weer bijna volledig was gere-integreerd, werd zij overvallen met de vraag van [verweerder] of zij wilde praten over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Vervolgens is [verzoeker] tijdens het gesprek op 18 september 2024 geconfronteerd met de door [verweerder] geconstateerde vrije uren in het werktijdensysteem. Op dat moment kon [verzoeker] daarvoor niet direct een verklaring geven. Anders dan [verweerder], vindt de kantonrechter dat niet zo vreemd. Het was op dat moment immers ruim een jaar geleden dat [verzoeker] deze uren in het systeem had ingevoerd. Voor zover het standpunt juist is dat [verzoeker] de ingevoerde uren nog had willen toelichten aan [verweerder], maar dat het daarvan niet meer was gekomen doordat zij vlak na het invoeren daarvan uitviel, begrijpt de kantonrechter ook dat dit bij terugkomst op de werkvloer niet bovenaan haar prioriteitenlijstje stond. Daarbij acht de kantonrechter ook van belang dat [verzoeker] pas net weer volledig hersteld was en partijen in onderhandeling waren over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
5.18.
Ook weegt de kantonrechter in dit kader mee dat [verzoeker] was gestart met een specialistische behandeling voor haar klachten, waarmee zij door de hele situatie rondom deze ontslagzaak noodgedwongen heeft moeten stoppen omdat zij daarvoor niet meer voldoende stabiel was. Het ontslag op staande voet heeft voor [verzoeker] dus veel grotere gevolgen gehad dan enkel het verliezen van haar baan. [verweerder], die wist van deze specialistische behandeling, had moeten meewegen dat [verzoeker] nog kwetsbaar was na haar ziekte en re-integratie. Mede gelet hierop had [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter moeten kiezen voor een minder verstrekkende maatregel dan ontslag op staande voet.
Conclusie
5.19.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag wordt daarom toegewezen.
5.20.
[verzoeker] heeft recht op loon, omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerder] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%, mede gelet op wat hierna onder de beoordeling van het tegenverzoek zal worden geoordeeld.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder], omdat zij overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.036,00 (€ 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
Het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.22.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:677 lid 2 BW. De kantonrechter beschouwt dit verzoek als voorwaardelijk, in die zin dat het alleen beoordeeld hoeft te worden indien het ontslag op staande voet in stand blijft en het primaire verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. Hiervoor is echter geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend omdat een dringende reden ontbreekt, zodat het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan dit verzoek.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.23.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet zal worden vernietigd, zal het verzoek van [verweerder] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden beoordeeld.
5.24.
[verweerder] voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen door [verzoeker]. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [verweerder] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.25.
[verweerder] legt aan het ontbindingsverzoek dezelfde feiten ten grondslag als die zij heeft aangevoerd in het kader van het verweer tegen het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet. Hiervoor is geoordeeld dat de gedragingen van [verzoeker] geen dringende reden opleveren die het onmiddellijk beëindigen van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, maar naar het oordeel van de kantonrechter zijn die gedragingen tezamen wel zodanig verwijtbaar dat de arbeidsovereenkomst op de e-grond moet worden ontbonden. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.26.
Hiervoor is al geoordeeld dat [verzoeker] niet (voldoende) heeft onderbouwd dat zij recht had op de door haar in het werktijdensysteem van [verweerder] ingevoerde extra uren. Daarbij komt dat [verzoeker] de uren in strijd met de daartoe binnen [verweerder] geldende regels heeft ingevoerd en op zodanige wijze dat dit handelen kwalificeert als (tenminste een poging tot) frauduleus handelen. Het kan zo zijn dat [verzoeker] in de veronderstelling verkeerde dat zij recht had op deze extra uren, maar van [verzoeker] had mogen worden verwacht dat zij dit eerst met [verweerder] zou hebben besproken in plaats van dit op zodanige wijze in het werktijdensysteem in te voeren dat daar in beginsel geen controle door een daartoe bevoegde collega aan te pas kwam. Door hierover niet op een fatsoenlijke manier met [verweerder] te communiceren, heeft [verweerder] het naar het oordeel van de kantonrechter zelf in de hand gewerkt dat [verweerder] vervolgens twijfelde aan de intenties van [verzoeker], waardoor het vertrouwen ernstig is geschaad. De gedragingen van [verzoeker] en de omstandigheden waaronder deze zijn uitgevoerd, maken dat sprake is van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW.
Ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verzoeker]
5.27.
De kantonrechter is met [verweerder] van oordeel dat de gedragingen van [verzoeker] ook als
ernstigverwijtbaar kwalificeren. Weliswaar heeft de (poging tot) fraude uiteindelijk niet geleid tot schade aan de kant van [verweerder], omdat zij dit heeft ontdekt in het werktijdensysteem voordat deze uren waren uitbetaald, maar dit doet aan de ernst van de gedragingen van [verzoeker] niet af. [verzoeker] wist, mede vanuit haar functie als supervisor, dat de ingevoerde extra uren niet door een collega gecontroleerd zouden worden. Alleen al het laten ontstaan van de kans dat [verweerder] deze uren (onterecht) aan [verzoeker] zou hebben uitbetaald, maakt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
5.28.
Gelet hierop zal het verzoek van [verzoeker] om aan haar – bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst – de transitievergoeding toe te kennen worden afgewezen. [3] Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 april 2025 [4] .
Geen ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder]
5.29.
[verzoeker] verzoekt verder nog om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, omdat de ontbinding volgens [verzoeker] te verwijten is aan ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder]. Volgens [verzoeker] bestaat dit handelen uit: (i) het aansturen op beëindiging van het dienstverband, terwijl [verzoeker] nog niet volledig hersteld was en (ii) het onterechte ontslag op staande voet. Hierdoor is een ernstige terugval in de gezondheid van [verzoeker] opgetreden, waardoor zij sinds het ontslag op staande voet tot op heden niet in staat is geweest om inkomen te verwerven. [verzoeker] beschikte daardoor niet meer over het benodigde inkomen voor het verkrijgen van de hypotheek voor twee aangekochte bouwkavels, waarvoor [verzoeker] en haar echtgenote al wel kosten hadden gemaakt en waarvoor zij nu een boete verschuldigd zijn aan de gemeente.
5.30.
Hiermee is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van [verweerder]. Nog daargelaten dat [verzoeker] voor het door [verzoeker] genoemde handelen naar het oordeel van de kantonrechter reeds is gecompenseerd door hetgeen hiervoor onder het verzoek is geoordeeld, is dit handelen op zichzelf ook niet zodanig verwijtbaar dat [verweerder] daarvoor een billijke vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Conclusie
5.31.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 april 2025, zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker].
5.32.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker], omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
5.33.
Omdat de overige stellingen van partijen (in zowel het verzoek als het tegenverzoek) niet tot een ander oordeel leiden, behoeven deze geen bespreking

6.De beslissing

De kantonrechter
het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het loon over de periode van 23 september 2024 tot 1 april 2025, te vermeerderen met (i) de wettelijke rente vanaf de datum van het opeisbaar worden van de betreffende loonbedragen tot aan de dag van de gehele betaling en (ii) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 10%;
6.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [5] ;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
het tegenverzoek
6.6.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2025, zonder toekenning van een (transitie)vergoeding aan [verzoeker];
6.7.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.

Voetnoten

1.De ‘grote’ en ‘kleine’ diensten worden door [verweerder] uitgevoerd in een samenwerkingsverband met andere apotheken. De zogenaamde ‘grote diensten’ vinden plaats op werkdagen, na sluitingstijd van de apotheek. De ‘kleine diensten’ vinden plaats op zaterdagen. Een medewerker hoeft voor dergelijke diensten niet in [bedrijf] aanwezig te zijn, maar moet bereikbaar zijn voor spoedvragen en online recepten nakijken.
2.Hoge Raad 4 november 1983, NJ 1984/187.
3.Artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
4.Artikel 7:671b lid 9 sub b BW.
5.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.