ECLI:NL:RBNHO:2025:3316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11356441 \ CV EXPL 24-3444
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting en gevolgen van niet-nakoming van betalingsregeling

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Vinçotte Nederland B.V. (hierna: Vinçotte) dat de besloten vennootschap Royal Coffee & Tea Innovations B.V. (hierna: RCTI) het restant van een factuur met bijkomende kosten betaalt. RCTI heeft een deel van de vordering betwist en stelt dat zij de bijkomende kosten niet verschuldigd is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten aan Vinçotte worden toegewezen, maar de gevorderde wettelijke handelsrente is afgewezen omdat deze niet voldoende gespecificeerd was.

De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 13 juni 2023 heeft Vinçotte een factuur van € 6.572,13 naar RCTI gestuurd. RCTI heeft op 21 december 2023 een deel van dit bedrag betaald, maar heeft later een betalingsregeling getroffen die niet tijdig is nagekomen. Vinçotte heeft RCTI meerdere keren aangemaand, maar RCTI heeft niet voldaan aan de betalingsverplichtingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat RCTI zich niet aan de betalingsregeling heeft gehouden en dat Vinçotte recht heeft op de gevorderde kosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat RCTI in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, en RCTI is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11356441 \ CV EXPL 24-3444 TB
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
VINÇOTTE NEDERLAND B.V.,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Vinçotte,
gemachtigde: mr. G. Bakker,
tegen
de besloten vennootschap
ROYAL COFFEE & TEA INNOVATIONS B.V.,
te Oudkarspel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: RCTI,
voor wie zijn verschenen: E. van As en J.A. Olierook
De zaak in het kort
Vinçotte vordert dat RCTI het restant van de factuur met bijkomende kosten moet betalen. RCTI betwist een deel van het gevorderde en voert aan dat zij de bijkomende kosten niet is verschuldigd. De kantonrechter gaat niet mee in het verweer van RCTI. De hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen omdat niet is gespecificeerd over welke periode en over welk bedrag de rente is berekend.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
Op 13 juni 2023 heeft Vinçotte aan RCTI een factuur gestuurd voor € 6.572,13 inclusief btw.
2.2.
RCTI heeft op 21 december 2023 € 2.190,71 betaald aan Vinçotte.
2.3.
Op 29 februari 2024 heeft Vinçotte een creditfactuur gestuurd aan RCTI voor € 500,00 inclusief btw.
2.4.
Op 15 maart 2024 zijn Vinçotte en RCTI een betalingsregeling overeengekomen.
2.5.
De gemachtigde van Vinçotte heeft op 2 mei 2024 een aanmaning gestuurd.
2.6.
RCTI heeft op 3 mei 2024 € 1.940,77 betaald aan Vinçotte.

3.Het geschil

3.1.
Vinçotte vordert RCTI te veroordelen tot betaling van € 3.146,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.940,65. Vinçotte vordert ook dat RCTI in de proceskosten wordt veroordeeld. Vinçotte wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Vinçotte wil betaling van haar factuur van € 6.072,13, maar RCTI is, ondanks daartoe te zijn aangemaand, niet overgegaan tot betaling van het gehele bedrag. Omdat RCTI deze grotendeels onbetaald liet, is zij rente en kosten verschuldigd geworden. Inmiddels is een bedrag van € 4.131,48 betaald, zodat een bedrag van € 1.940,65 resteert.
3.2.
RCTI voert verweer. RCTI erkent de hoofdsom, maar betwist de bijkomende kosten. RCTI heeft met Vinçotte een betalingsregeling getroffen. Zij heeft een betalingstermijn één à twee dagen te laat betaald omdat ze afwezig was vanwege vakantie. Vinçotte heeft direct de gemachtigde ingeschakeld. RCTI had meer coulance verwacht, omdat Vinçotte kennis had van de financiële situatie van RCTI. Het was dan ook onnodig om kosten te maken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat de hoofdsom zal worden toegewezen, omdat deze door RCTI wordt erkend. RCTI betwist de bijkomende kosten verschuldigd te zijn. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wel wordt toegewezen, maar de vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente niet. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat het voor RCTI voldoende duidelijk was wat de voorwaarden van de betalingsregeling waren en wat de gevolgen zouden zijn als zij zich daaraan niet zou houden zoals blijkt uit de brief van 15 maart 2024. Ook is het duidelijk dat RCTI zich niet aan de voorwaarden van de betalingsregeling heeft gehouden doordat RCTI de afgesproken termijn niet op 1 mei 2024 aan Vinçotte heeft betaald. Vinçotte heeft vervolgens - zonder dat zij daartoe verplicht was - eerst nog met RCTI telefonisch contact geprobeerd te zoeken op 2 mei 2024, maar contact bleef uit omdat RCTI niet bereikbaar was vanwege vakantie. Vinçotte heeft zich vervolgens diezelfde dag nog tot haar gemachtigde gewend en de vordering uit handen gegeven. Het is de verantwoordelijkheid van RCTI om de facturen volledig en tijdig te betalen en zich aan de overeengekomen betalingsregeling te houden. Bovendien had Vinçotte ook niet met een betalingsregeling of een te late betaling hoeven instemmen [1] . Bij deze stand van zaken kan niet gezegd worden dat Vinçotte zich ten onrechte tot haar gemachtigde heeft gewend. De gemachtigde van Vinçotte heeft RCTI vervolgens de gelegenheid gegeven om het restant van de verschuldigde hoofdsom en bijkomende kosten binnen de gestelde termijn te betalen, maar daartoe is zij niet overgegaan.
4.3.
RCTI heeft een groot deel van het verweer tegen de vordering pas bij conclusie van dupliek gevoerd. De conclusie van dupliek is bedoeld om te worden gebruikt als reactie op dat wat bij repliek door Vinçotte naar voren is gebracht en niet om nieuwe verweren naar voren te brengen, tenzij sprake is van zodanige feiten en/of omstandigheden die een redelijke verklaring kunnen vormen voor het pas bij dupliek naar voren brengen van een bepaald nieuw verweer. RCTI stelt niets over dergelijke feiten en/of omstandigheden. Niet valt in te zien waarom RCTI haar nieuwe betoog/verweer niet reeds bij antwoord naar voren had kunnen brengen. Als RCTI dit verweer/betoog bij antwoord had gevoerd, was Vinçotte in de gelegenheid geweest daarop bij repliek in te gaan zodat het debat daarover tussen partijen was gevoerd in de re- en dupliek. De wijze van procederen door RCTI op dit punt komt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook in strijd met een goede procesorde. Dit vormt de reden dat aan dit nieuwe betoog voorbij wordt gegaan.
4.4.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter het volgende. In onderhavig geval is sprake van een handelsovereenkomst tussen partijen. Dit brengt mee dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet relevant is welke incassohandelingen zijn verricht zodat in beginsel een enkele brief voldoende is [2] . RCTI heeft de ontvangst van de door Vinçotte overgelegde aanmaning van 2 mei 2024 niet weersproken, zodat vast staat dat Vinçotte incassohandelingen heeft verricht die aan te merken zijn als anders dan handelingen ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Dit betekent dat RCTI ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Op 2 mei 2024 stond er nog € 3.881,42 open van de factuur van Vinçotte. Het door Vinçotte gevorderde bedrag van € 513,14 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
Vinçotte heeft een bedrag aan vervallen wettelijke handelsrente gevorderd over de hoofdsom. Zij heeft echter niet gespecificeerd over welke periode en over welk bedrag deze rente is berekend, gelet op de deelbetalingen die zijn gedaan. De kantonrechter kan daardoor niet beoordelen of er een grondslag voor deze vordering bestaat. Daarom wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen. De verdere rente zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.6.
RCTI is grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Vinçotte worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
994,37‬
4.7.
Omdat een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, kan RCTI ten aanzien van het griffierecht slechts worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht dat verschuldigd is voor het toe te wijzen bedrag, te weten € 2.453,79. Het meerdere, dat op grond van de dagvaarding aan Vinçotte in rekening is gebracht, dient voor rekening van Vinçotte te blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt RCTI tot betaling aan Vinçotte van € 2.453,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.940,65 vanaf 26 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt RCTI in de proceskosten van € 994,37‬, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als RCTI niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.