ECLI:NL:RBNHO:2025:3301

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
25/297 en 25/182
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Algemene plaatselijke verordening inzake elektriciteitskabels boven de openbare weg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Zwanenburg en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De eiser had een elektriciteitskabel over de openbare weg gespannen, wat in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente. De gemeente had de eiser op 1 augustus 2024 een last onder dwangsom opgelegd om de kabel te verwijderen, omdat deze in strijd was met de Apv. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de handhaving van de Apv gerechtvaardigd is. De rechter oordeelde dat er geen overgangsrecht van toepassing was en dat de wijziging van de Apv in 2017 niet onrechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten, met de verplichting voor eiser om de kabel binnen een week na de uitspraak te verwijderen om dwangsommen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/297 en HAA 25/182
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit Zwanenburg, eiser

gemachtigde: mr. D.W. Giltay Veth, advocaat te Nieuw Vennep,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
gemachtigde: mr. C. ten Veen, ambtenaar ten stadhuize.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of eiser een kabel, die hij bij zijn huis over de [straat] heeft gespannen, moet weghalen. Verweerder heeft hem op 1 augustus 2024 een last onder dwangsom opgelegd omdat hij vindt dat het spannen van de elektriciteitskabel boven de weg ter plaatse van het perceel [perceel] in Zwanenburg in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Volgens die last moest eiser de kabel 29 augustus 2024 (in de zogenaamde begunstigingstermijn) verwijderd hebben.
2. Met het bestreden besluit van 29 november 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de opgelegde last onder dwangsom gebleven.
3. Eiser heeft tegen het besluit van 29 november 2024 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht voor de duur van het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verweerder heeft de aan de last verbonden begunstigingstermijn hangende het bezwaar en vervolgens hangende het verzoek om voorlopige voorziening verlengd, laatstelijk per mail van 21 januari 2025, tot 1 week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep beslist hij ook op het beroep van eiser tegen het besluit. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
7.1
Eiser heeft bij zijn huis aan de [perceel] in Zwanenburg in of omstreeks 2016 twee masten geplaatst: een aan zijn schuur en een aan de overzijde van de [straat] , waar eiser een aanlegsteiger heeft. Aan de bovenzijde heeft hij tussen de masten en dus over de weg heen een elektriciteitskabel gespannen. Hij wil met de kabel zijn boot aan de steiger en zijn auto aan die zijde van de weg van stroom kunnen voorzien.
7.2
Artikel 2:19 van de “Algemene plaatselijke verordening 2016” van de gemeente Haarlemmermeer luidde vanaf 19 december 2015 tot 19 januari 2017 – voor zover van belang - als volgt:
Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
1. Het is verboden een elektriciteitssnoer/kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere voer- en vaartuigen boven, op of naast de openbare weg te leggen, behalve als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de gebruiker van de auto, aanhangwagen en/of ander voer- of vaartuig geen parkeergelegenheid op eigen terrein heeft;
b. er is geen openbare laadpaal binnen een straal van 300 meter loopafstand van de woning/het werkadres is;
c. het snoer geen hinder of gevaar oplevert voor andere weggebruikers;
d. er geen claim wordt gelegd op een openbare parkeerplaats door het plaatsen van borden of anderszins;
e. het kruisen van openbare wegen, fietspaden en dergelijke wordt zoveel mogelijk vermeden;
f. de kabel/het snoer mag niet ingegraven worden.
(…)
7.3
In de sedert 20 januari 2017 [1] geldende “Algemene plaatselijke verordening 2017” van de gemeente Haarlemmermeer luidde artikel 2.19 “Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp” (uitsluitend):
Het is verboden een elektriciteitssnoer/kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere voer- en vaartuigen boven, op of naast de openbare weg te leggen.
7.4
In de sedert 25 juni 2021 geldende - “Algemene plaatselijke verordening 2021” (hierna: Apv 2021) van de gemeente Haarlemmermeer bestond artikel 2:19 “Elektriciteitsnoer/kabel boven, op of naast de weg” uit twee leden. Het eerste lid luidde hetzelfde als artikel 2.19 uit de Algemene plaatselijke verordening 2017. In een tweede lid was bepaald, dat het verbod niet van toepassing was bij het gebruik van een door of namens de gemeente geplaatste laadpaal.
7.5
In een Nota van B&W “Verlengde Private Aansluitingen voor elektrische auto’s” van 26 september 2023 is onderzocht op welke wijze private aansluitingen voor het opladen van elektrische auto’s – en dus het daarvoor leggen van kabels - op de openbare weg kan worden toegestaan. In de nota wordt voorgesteld de Algemene plaatselijke verordening daarvoor te wijzigen.
7.6
Bij brief van 8 december 2023 heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat de Apv 2021 de door aangelegde kabel boven de weg verbiedt en dat verweerder daarom voornemens is om daartegen handhavend op te treden als eiser geen einde maakt aan de geconstateerde situatie.
7.7
Sedert 14 maart 2024 luidt artikel 2:19 van de Algemene plaatselijke verordening 2021 van de gemeente Haarlemmermeer:
1. Het is verboden een elektriciteitssnoer/kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere (vakantie)voer- of vaartuigen boven, op of naast de weg te leggen.
2. Het verbod is niet van toepassing bij het gebruik van een door of namens de gemeente geplaatste laadpaal.
3. Het college kan in nadere regels bepalen wanneer het verbod voorts niet geldt.
In de artikelsgewijze toelichting bij deze wijziging (Gemeenteblad 5 februari 2024, nr. 53452) staat:
Artikel 2:19 bevat een verbod op elektriciteitssnoeren en -kabels bij de weg. In het tweede lid was reeds een uitzondering opgenomen voor laadpalen die door of namens de gemeente zijn geplaatst. Het nieuwe derde lid geeft het college de bevoegdheid om in algemeen verbindende voorschriften te bepalen wanneer het verbod ook niet geldt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verlengde private aansluitingen gereguleerd toe te staan en komen we tegemoet aan de toegenomen vraag naar mogelijkheden om elektrische auto's op te laden.
7.8
Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 2.19, derde lid, Apv 2021 vastgesteld de “Nadere regels verlengde private aansluitingen 2024”. In deze regeling worden de voorwaarden voor uitzondering op de verbodsbepaling genoemd. Volgens artikel 2, aanhef en onder c en d, van die regeling moet de laadkabel zijn afgedekt met een kabelmat en moeten de kabel en de kabelmat na het laden direct verwijderd worden. Volgens artikel 3, aanhef en onder f, mag de kabelmat niet over een rijbaan liggen.
Besluitvorming
8.1
Eiser heeft zich gemotiveerd tegen het voornemen van 8 december 2023 gekeerd, maar verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien om van handhavend optreden af te zien.
8.2
Verweerder heeft eiser bij besluit van 1 augustus 2024 gelast om de overtreding van artikel 2:19, eerste lid, Apv 2021 uiterlijk op 29 augustus 2024 te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom; de dwangsom die verweerder oplegt bedraagt € 300,- per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1500,-.
8.3
Bij besluit van 28 augustus 2024 heeft verweerder in verband het door eiser gemaakte bezwaar de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat op het bezwaar tegen de last zou zijn beslist.
8.4
Het bezwaar van eiser heeft verweerder op advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) van 12 november 2024 ongegrond verklaard. De commissie heeft daarbij - kort samengevat en voor zover van belang - overwogen dat vast staat dat sprake is van een overtreding van de Apv 2021, dat geen sprake is van zicht op legalisatie, dat het beroep op overgangsrecht niet slaagt, dat handhaving in dit geval niet onevenredig is en dat van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is.
Beroep
9. Eiser heeft tegen het bestreden besluit van 29 november 2024 beroep ingesteld.
Volgens eiser is handhavend optreden in dit geval onevenredig. Eiser stelt voorts dat er sprake is van willekeur, omdat tegen andere soortgelijke overtredingen niet handhavend wordt opgetreden. Daarbij heeft eiser er op gewezen dat er nog een beroep loopt over de afwijzing van zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor de (vlaggen)mast(en) en de kabel (HAA 24/2931) en valt legalisatie daarom niet uit te sluiten. Daarnaast stelt eiser dat hij door een wijziging van de Apv in 2017 in een nadeliger positie is komen te verkeren; in 2016 mocht de elektrakabel wel over de weg gespannen worden zonder dat daar een vergunning voor nodig was. Hij heeft dat toen gedaan. Het verbod in de Apv 2021 dient daarom nietig verklaard te worden of buiten toepassing te worden gelaten.
Juridisch kader
10. Ten tijde van het primaire besluit van 1 augustus 2024 en het bestreden besluit van 29 november 2024 – en nog steeds – luidt artikel 2:19 Apv 2021 zoals hiervoor onder 7.7 aangehaald. Omdat dat ten tijde van de besluiten de geldende Apv-bepaling was, moet de voorzieningenrechter het besluit en de beroepsgronden van eiser – in beginsel – aan die bepaling toetsen.
Bespreking beroep
11.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het door eiser tussen de twee masten spannen van het elektriciteitssnoer boven de [straat] een overtreding is van het thans geldende artikel 2:19, eerste lid, Apv 2021.
11.2
Omdat sprake is van een overtreding kan verweerder daartegen – in beginsel - handhavend optreden en een last onder dwangsom opleggen.
11.3
Eiser voert diverse beroepsgronden aan tegen het besluit die samengevat neer komen op het volgende. Hij stelt dat het (plaatsen van de masten en) het aanbrengen van de kabel boven de weg in 2016 voldeed aan de destijds geldende regels. Hij acht de wijziging van de regels – volgens hem met terugwerkende kracht - in strijd met de rechtszekerheid. Hij acht de wijziging van de algemene plaatselijke verordening – exceptief toetsend – daarmee onrechtmatig. Hij doet voorts een beroep op de overgangsbepaling in Apv 2021, die inhoudt dat besluiten, waarbij bijvoorbeeld onder een voorgaande algemene plaatselijke verordening een vergunning is verleend, onder Apv 2021 geldig blijven. Voorts voert hij aan dat er meer kabels over de [straat] zijn gespannen en alleen tegen hem wordt opgetreden, hetgeen volgens eiser een schending van het gelijkheidsbeginsel en daarmee in strijd met het verbod op willekeur is.
Exceptieve toetsing artikel 2.19 Apv 2021
12.1
Volgens eiser pakt de verbodsbepaling, na de wijziging na 2016, onevenredig nadelig voor hem uit en is het verbod niet toereikend gemotiveerd. Artikel 2:19 Apv 2021 zou daarom - exceptief toetsend [2] - onverbindend moeten worden verklaard of buiten toepassing moeten worden gelaten.
12.2
Algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin [3] zijn, zoals een gemeentelijke verordening, kan de rechter toetsen op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast komt de rechter de bevoegdheid toe om te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. [4]
12.3
De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentelere rechten aan de orde zijn.
12.4
Bij de toetsing van de wijze waarop het regelgevende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud heeft gegeven, kunnen, naast toetsing aan het evenredigheidsbeginsel en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift de rechter niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt.
12.5
Gegeven het onder 12.2-12.4 gegeven beoordelingskader, ziet de voorzieningenrechter voor onverbindend verklaren of buiten toepassing laten van de verbodsbepaling in artikel 2:19, eerste lid, Apv 2021 geen grond. Daarbij staat voorop dat aan de gemeenteraad grote vrijheid toekomt bij het stellen van regels ter regulering van de openbare orde en de rechter in die vrijheid niet kan treden. Ook is het (enkele) feit dat een burger daarmee beperkt wordt in zijn mogelijkheden gebruik te maken van de openbare ruimte – zoals in het geval van eiser het feit dat hij geen kabel over de openbare weg mag spannen - geen grond om die regel onrechtmatig te achten. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de bepaling in strijd is met specifieke hogere regelgeving.
15.5
Hoewel de verbodsbepaling in artikel 2.19 van de algemene plaatselijke verordening in 2017 al was gewijzigd en niet meer de uitzonderingen uit 2016 kende, dient de voorzieningenrechter zich in deze zaak te beperken tot toetsing van de thans geldende verbodsbepaling. Het opnemen van de verbodsbepaling met daarbij de mogelijkheid van uitzonderingen in deze vorm is een politieke keuze van de gemeenteraad. Het gaat om regulering van de openbare orde en veiligheid op de weg waarbij de gemeenteraad grote beslisruimte heeft en waaraan politiek-bestuurlijke afwegingen ten grondslag mogen liggen. Bij wijziging van inzichten – zoals thans bij het overwegen van mogelijkheden om opladen van auto’s (en boten) mogelijk te maken - staat het de gemeenteraad vrij de verbodsbepaling te heroverwegen.
15.6
Aan de wijziging uit 2024 ligt de Nota van B&W “Verlengde Private Aansluitingen voor elektrische auto’s” van 26 september 2023 ten grondslag. Uit die nota blijkt dat is onderzocht op welke wijze verantwoord kan worden omgegaan met oplaadkabels op en aan de openbare weg. Gelet op (de argumentatie in) die nota is er geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad de handhaving van het verbod met uitzonderingen, zoals dat thans luidt, onvoldoende zorgvuldig zou hebben voorbereid of ontoereikend heeft gemotiveerd.
15.7
Voor het oordeel dat de gemeenteraad met de herformulering van de verbodsbepaling in 2024 het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding. In 2016 was het leggen van kabels op de openbare weg ook niet zonder meer toegestaan. Dat verbod was in 2017 voorts reeds aangescherpt, zodat eiser in 2024 niet meer uit kon gaan van de zekerheid dat hij kabels over de openbare weg mocht aanbrengen op de door hem gewenste wijze.
15.8
Van terugwerkende kracht van het verbod met vaststelling van de regel in 2024 is, anders dan eiser nog aanvoert, geen sprake, omdat aan die versie van de verbodsbepaling geen terugwerkende kracht is verleend. Overigens is aan de eerdere wijzigingen na 2016 ook geen terugwerkende kracht verleend.
15.9
Verweerder heeft in 2024 de keuze gemaakt om – ter uitvoering van artikel 2.19, derde lid, Apv 2021 - nadere regels te formuleren en bepaalde gevallen (maar niet de elektrakabel zoals eiser heeft aangelegd) uit te zonderen van het algemene verbod om elektrakabels boven, naast of op de weg te leggen. [5] Daarmee heeft verweerder ook bij dat uitvoeringsbesluit dus een bewuste politiek-bestuurlijke afweging gemaakt met als uitkomst dat elektrakabels over de weg, zoals die van eiser, nog steeds niet worden toegestaan. Overigens is die regeling in lijn met de in 2016 al geldende voorwaarde dat het kruisen van openbare wegen zo veel mogelijk moest worden vermeden, zodat de huidige regeling in dit opzicht niet zonder meer strenger is. Dat het kruisen van de openbare rijweg met elektrakabels ongewenst is, is overigens een evident begrijpelijk uitgangspunt.
15.1
Bij het vaststellen van de regel is het voorts niet aan de rechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen of de motivering van deze keuze nader te toetsen. De conclusie is daarom dat er geen grond is om het verbod uit artikel 2:19, eerste lid, Apv 2021 onverbindend te achten of de regel in dit geval buiten toepassing te laten.
Evenredigheid van de handhaving
16.1
Handhavend optreden is onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Dergelijke andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
16.2
Eisers stelling dat hij in 2016 voldeed aan de toen geldende regels vormt geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat verweerder nu moet afzien van handhaving. Zoals hiervoor overwogen, heeft de gemeenteraad de regels kunnen wijzigen, zodat hij aan het eerder voldoen aan de regels – indien dat standpunt al juist is - op zichzelf geen aanspraak kan maken op voortzetting van de situatie.
16.3
Een beroep op enige overgangsbepaling komt eiser niet toe, omdat er geen overgangsbepaling voor zijn situatie in de Apv 2021 is opgenomen. Dat er wel een overgangsbepaling [6] is opgenomen voor gevallen waarin een overeenkomstig besluit krachtens de eerdere algemene plaatselijke verordening was gegeven kan eiser niet baten. Eiser heeft immers niet gesteld dat er eerder op grond van de algemene plaatselijke verordening een besluit was genomen waarbij zijn elektriciteitskabel was vergund of daarvoor anderszins toestemming was gegeven. Dat kon overigens ook niet, omdat er thans, maar ook onder de eerdere algemene plaatselijke verordening, geen vergunningstelsel is (of was) op basis waarvan besluiten (tot toestemming) worden (en werden) genomen over elektriciteitskabels op of over de openbare weg.
16.4
Dat het handhavend optreden in strijd zou komen met het gelijkheidsbeginsel heeft eiser niet toereikend onderbouwd. Het kan zo zijn dat er meer kabels op vergelijkbare wijze over de [straat] zijn gespannen, maar eiser heeft niet onderbouwd dat verweerder ondanks overtreding van het verbod in die andere gevallen expliciet van handhaving heeft afgezien. Alleen dan zou er sprake zijn van gelijke gevallen die een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan rechtvaardigen. Het enkele feit dat er elders ook kabels over de weg hangen is voor een dergelijk beroep niet genoeg. Bovendien heeft verweerder gesteld handhavend te zullen optreden als blijkt dat er andere gevallen zijn waar kabels over de weg liggen die niet aan artikel 2.19 Apv 2021 voldoen.
16.5
Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat verweerder op enig moment bij hem het vertrouwen zou hebben gewekt dat hij de kabel zou mogen laten hangen – merkt de voorzieningenrechter nog op dat eiser niet heeft gesteld en niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder expliciet aan hem heeft meegedeeld dat hij het verbod niet overtrad dan wel dat hij de kabel ondanks het verbod boven de [straat] mocht en mag laten hangen. Verweerder heeft het vertrouwensbeginsel dus niet geschonden. Van heel bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser uit het stilzitten of stilzwijgen van verweerder (na de wijziging van de Apv 2021 in 2024) heeft mogen afleiden dat hij de kabel mocht laten hangen, is ook niet gebleken.
16.6
Van zicht op legalisatie is geen sprake. Voor het hebben van kabels op of naast de weg is – zoals hiervoor onder 16.3 reeds overwogen - in de Apv 2021 geen vergunningsstelsel opgenomen. Op grond van de Apv 2021 kan de situatie dus niet worden gelegaliseerd. Eiser zal alleen door aan de Nadere regels verlengde private aansluitingen Haarlemmermeer 2024 te voldoen niet langer in overtreding zijn. Eiser heeft voorts aangevoerd weliswaar een aanvraag voor een vergunning te hebben ingediend voor de twee palen waartussen hij de elektrakabel gespannen heeft, maar dat betreft – zo blijkt uit dossier 24/2931- een aanvraag voor een (omgevings)vergunning op grond van de (toenmalige) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dat zou dan een vergunning zijn om van de verboden in artikel 2.1 of 2.2 Wabo af te wijken (vergunning voor bouwen en/of afwijken bestemmingsregels). Vergunningsstelsels om af te wijken van openbare-orderegels in algemene plaatselijke verordeningen zijn (althans waren) in de Wabo niet geregeld. Zelfs als eiser die Wabo-vergunning alsnog zou krijgen is dat dus geen vergunning die het verbod van artikel 2:19, eerste lid, Apv 2021 opzij zet. Daar komt nog bij dat de aanvraag is afgewezen en dat deze afwijzing in bezwaar is gehandhaafd. Er kan alleen al daarom ook niet gesproken worden van zicht op legalisatie op grond van die aanvraag, ook niet als beroep is ingesteld.
16.7
Van andere bijzondere omstandigheden die aan handhaving in de weg staan, is de voorzieningenrechter in het geval van eiser ook niet gebleken. Handhavend optreden zal er weliswaar toe leiden dat eiser zijn boot niet meer met de kabel vanaf zijn huis over de weg van stroom zal kunnen voorzien en dat eiser zijn auto daar niet meer zal kunnen opladen, maar niet is gesteld of aannemelijk geworden dat dit tot onoverkomelijke problemen voor eiser zal leiden.
16.8
Verweerder heeft gelet op het voorgaande kunnen besluiten om handhavend tegen eiser op te treden door oplegging van de last onder dwangsom.

Conclusie en gevolgen

17.1
Het beroep is ongegrond. De last blijft in stand met de begunstigingstermijn zoals verweerder die laatstelijk heeft verlengd. Dat betekent dat eiser binnen een week na deze uitspraak zal moeten voldoen aan de opgelegde last, om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Dit moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor eiser lang genoeg zijn om de elektrakabel waarop het bestreden besluit ziet te verwijderen. Eiser heeft na ontvangst van deze uitspraak dus nog genoeg tijd om te voorkomen dat hij dwangsommen zal verbeuren.
17.2
Omdat het beroep ongegrond en daarmee afgedaan is, is er voor de rechtbank geen grond meer om een voorlopige voorziening te treffen.
17.3
Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorzienig wordt afgewezen krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Tussen 2017 en 2021 is de algemene plaatselijke verordening vaker gewijzigd, maar artikel 2.19 is in die periode hetzelfde gebleven.
2.Exceptief toetsen is de dure term die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sinds enkele jaren gebruikt voor de bevoegdheid die de rechtbank altijd heeft gehad op grond van de Grondwet om lagere wetgeving, zoals gemeentelijke verordeningen, aan hogere regels te toetsen.
3.De rechtbank kan wetten in formele zin – wetten vastgesteld door de Regering samen met de Tweede en Eerste Kamer van de Staten Generaal – wel toetsen aan rechtstreeks werkende internationale verdragen.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452).
5.De Nadere regels verlengde private aansluitingen Haarlemmermeer 2024
6.Artikel 6.5 Apv 2021, luidt voor zover relevant: