ECLI:NL:RBNHO:2025:3259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11320601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Ćulafić
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een aannemingsovereenkomst en de gevolgen voor betaling van de aanneemsom

Deze zaak betreft de beëindiging van een aannemingsovereenkomst tussen een aannemer en een opdrachtgever. De aannemer, aangeduid als [eiser 1], vordert betaling van een deel van de aanneemsom van € 16.000,- omdat de opdrachtgever, aangeduid als [gedaagde], hem de toegang tot de werkplaats heeft ontzegd. De kantonrechter heeft op 26 februari 2025 uitspraak gedaan en de vordering van [eiser 1] afgewezen. De rechter oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat [gedaagde] de overeenkomst had opgezegd, en dat het beroep van [eiser 1] op opschorting van de werkzaamheden niet opging. De procedure begon met een dagvaarding op 18 september 2024, gevolgd door verschillende producties en een mondelinge behandeling op 3 februari 2025. De feiten tonen aan dat de werkzaamheden op 5 mei 2022 zijn begonnen en op 18 mei 2022 zijn gestaakt. De rechter concludeerde dat [eiser 1] niet had aangetoond dat [gedaagde] de overeenkomst had opgezegd, en dat er geen bewijs was voor de stelling dat [gedaagde] de toegang tot de werkplaats had ontzegd als gevolg van een opzegging. De kantonrechter heeft [eiser 1] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op nihil, aangezien [gedaagde] in persoon procedeerde en geen kosten had gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11320601 \ CV EXPL 24-3186
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser 1],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de beëindiging van een aannemingsovereenkomst. De aannemer vordert betaling van een deel van de aanneemsom omdat de opdrachtgever hem tijdens het werk de toegang tot de werkplaats ontzegde. De vordering wordt afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat de opdrachtgever de overeenkomst heeft opgezegd en het beroep van de aannemer op opschorting niet opgaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 6 producties van 18 september 2024;
- de brief van de gemachtigde van [eiser 1] met aanvullende productie van 1 oktober 2024;
- het schriftelijk verweer met bewijsstukken, ingekomen op 29 oktober 2024;
- het tussenvonnis van 13 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald en overlegging om bepaalde stukken is gevraagd;
- de brief van [gedaagde] binnengekomen op 23 januari 2025 met 11 aanvullende producties
- de mondelinge behandeling van 3 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is in april 2022 een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen op grond waarvan [eiser 1] verbouwingswerkzaamheden uit zou voeren aan het huis van [gedaagde] . Partijen hebben een vaste aanneemsom afgesproken van € 30.000,- exclusief btw. [eiser 1] heeft ter zake van deze overeenkomst een factuur verstuurd ter hoogte van € 6.050,- inclusief btw gedateerd op 30 april 2022. Op de factuur staat vermeld dat deze ziet op ‘stuken en verven’. Op 1 mei 2022 heeft [gedaagde] een bedrag betaald aan [eiser 1] van € 6.050,-.
2.2.
Op 5 mei 2022 is [eiser 1] begonnen aan de werkzaamheden. Op 18 mei 2022 heeft [eiser 1] verzocht om een extra betaling van € 10.000,- exclusief btw. [gedaagde] heeft geen extra betaling gedaan. Op 18 mei zijn de verbouwingswerkzaamheden gestaakt.

3.Het geschil

3.1
[eiser 1] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 16.000, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag, en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Aan deze vordering legt [eiser 1] ten grondslag dat [gedaagde] de tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst heeft opgezegd en daarom de aanneemsom moet betalen, verminderd met de besparingen die voor [eiser 1] uit de opzegging voortvloeien.
3.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] . Hij betwist dat hij de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de werkzaamheden zijn begonnen op 5 mei 2022 en gestaakt op 18 mei 2022. Ook zijn partijen het eens dat de aannemingsklus toen nog niet was afgerond, en dat de overeenkomst op 18 mei 2022 is beëindigd.
4.2
Het geschil spitst zich toe op de vraag wie de aannemingsovereenkomst heeft beëindigd. [eiser 1] stelt dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd, en daarom is gehouden de aannemingssom te betalen op grond van artikel 7:764 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter moet daarom oordelen of hij het eens is met het betoog van [eiser 1] inzake de opzegging.
4.3.
Het betoog van [eiser 1] komt op het volgende neer. Op 18 mei 2022 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] verzocht om een tussenbetaling van
€ 10.000. Deze betaling was een voorwaarde voor [eiser 1] om door te gaan met het werk. [gedaagde] doet geen tussenbetaling. Ter zitting heeft [eiser 1] toegelicht dat het werk al ver was gevorderd en dat hij verzocht om de betaling om de lopende kosten te dragen. Ook heeft [eiser 1] ter zitting aangevoerd dat hij de nakoming van zijn verplichtingen mocht opschorten vanwege het uitblijven van de termijnbetaling van € 10.000,-. Na het verzoek om de tussenbetaling raken partijen in discussie over de voortgang van het werk en voeren emotioneel geladen telefoongesprekken. [gedaagde] heeft vervolgens de toegang tot zijn huis ontzegd aan [eiser 1] . Dat [gedaagde] de toegang heeft ontzegd, betekent volgens [eiser 1] dat [gedaagde] de overeenkomst heeft beëindigd.
4.4.
De kantonrechter volgt [eiser 1] niet in zijn betoog. Een voorwaarde voor opschorting van zijn verplichting tot nakoming is dat [eiser 1] een opeisbare vordering heeft. Partijen hebben echter bij de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst of daarna geen betalingsafspraken gemaakt, zo is namens [eiser 1] ter zitting verklaard. De stelling van [eiser 1] dat het gebruikelijk is om een tussenbetaling te vragen gelet op de voortgang van het werk, is onvoldoende om een opeisbare betalingsverplichting op te gronden. Daar komt bij het verschil van mening over de voortgang van het werk naar aanleiding van het doorzagen van een gasleiding door [eiser 1] en de reparatie daarvan. Volgens [gedaagde] was die reparatie onvoldoende omdat [eiser 1] daarbij geen specialist had betrokken. Deze kwestie kan verder in het midden blijven, omdat uit de feitelijke gang van zaken, zoals ter zitting besproken, in samenhang met de WhatsApp-berichten voldoende is gebleken dat op initiatief van [eiser 1] de werkzaamheden zijn gestopt. In die berichten staat als niet betwist, kort gezegd, dat [eiser 1] gaat stoppen en terugkomt als [gedaagde] € 10.000,- betaalt
4.5
Met andere woorden: [eiser 1] heeft niet aangetoond dat [gedaagde] de overeenkomst van aanneming heeft opgezegd, zodat hem geen beroep toekomt op betaling van de aanneemsom op de voet van artikel 7:764 lid 2 BW. Dat [eiser 1] zich op opschorting mocht beroepen kan evenmin worden vast gesteld. [eiser 1] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij bereid was om de klus voort te zetten. [gedaagde] heeft dat betwist en er zijn geen bewijsstukken die deze stelling onderbouwen. Dat er gereedschap zou zijn achtergelaten is onvoldoende om daaruit de bereidheid af te leiden. Daarbij wordt betrokken dat volgens [gedaagde] de heer [naam] telefonisch de aanwezige werkers heeft gezegd dat ze moesten stoppen en een video moesten maken van het verrichte werk. Deze video is ter zitting getoond, waarbij is medegedeeld dat deze op 18 mei 2022 is gemaakt. De juistheid daarvan is niet betwist. Bij deze stand van zaken ligt voor de hand dat [eiser 1] na 18 mei 202 op enigerlei wijze laat blijken dat ze verder willen gaan met het werk. Concrete aanknopingspunten daarvoor ontbreken echter.
4.6
Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de juistheid van door [eiser 1] resterende aanneemsom.
4.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser 1] zal afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser 1] in de kosten veroordeeld. Omdat [gedaagde] is persoon procedeert, en niet heeft gesteld noch is gebleken dat hij kosten heeft gemaakt voor het voeren van dit geding, worden deze kosten begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Ćulafić en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.