ECLI:NL:RBNHO:2025:3223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
11061027 \ CV EXPL 24-1082
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van precontractuele informatieplichten bij overeenkomst tussen handelaar en consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 maart 2025 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Gomes Schadecentrum B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij vorderde een bedrag van € 3.959,94, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, waarbij de eisende partij niet had voldaan aan de wettelijke precontractuele informatieplichten zoals vastgelegd in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of aan deze informatieplichten was voldaan, ook al was de gedaagde partij niet verschenen.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij geen toelichting had gegeven op de totstandkoming van de overeenkomst en niet had aangetoond dat zij aan haar informatieplichten had voldaan. Normaal gesproken zou dit leiden tot afwijzing van de vordering, maar gezien de omstandigheden en het feit dat het om een oude vordering ging, heeft de kantonrechter besloten om de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen. De toewijsbare hoofdsom werd vastgesteld op € 3.167,95, wat 80% van het oorspronkelijk gevorderde bedrag vertegenwoordigt.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente afgewezen, omdat de eisende partij niet had gespecificeerd over welke periode deze was berekend. De kantonrechter heeft wel bepaald dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf het moment dat de laatste ingebrekestelling was verzonden, omdat de gedaagde partij vanaf dat moment in verzuim verkeerde. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de aanmaningsbrief aan de wettelijke eisen voldeed. De gedaagde partij werd grotendeels in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11061027 \ CV EXPL 24-1082
Uitspraakdatum: 19 maart 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Gomes Schadecentrum B.V., v.h.o.d.n. S.C.B. Schade Centrum Biemond
te Aalsmeer
de eisende partij
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 3.959,94, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
2.3.
De eisende partij heeft nagelaten een toelichting te geven op de wijze van totstandkoming van de overeenkomst. Ook heeft zij niet gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Normaliter wordt de vordering dan geheel afgewezen. Gezien het feit dat er ook mondeling aan de informatieplicht van artikel 6:230l BW kan zijn voldaan en omdat het een oude vordering betreft, past de kantonrechter slechts een sanctie toe. [2] De overeenkomst wordt gedeeltelijk vernietigd, te weten voor 20% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom. Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 3.167,95 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 3.959,94 x 0.8).
Indien de eisende partij in de toekomst niet voldoet aan haar stelplicht, wordt haar vordering voor een groter deel of geheel afgewezen.
Rente
2.4.
De eisende partij heeft een bedrag aan vervallen wettelijke rente gevorderd. Zij heeft echter niet gespecificeerd over welke periode deze rente is berekend en waarom. De kantonrechter kan daardoor niet beoordelen of er een grondslag voor deze vordering bestaat.
2.5.
Voor zover de eisende partij stelt dat de gedaagde partij in verzuim is geraakt na het verstrijken van de betalingstermijn zoals vermeld op de overgelegde factuur geldt het volgende.
2.6.
Een betaaltermijn op een factuur is op zichzelf geen fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Daarvoor is in beginsel een voor nakoming overeengekomen termijn vereist. Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt niet dat partijen de betalingstermijn zijn overeengekomen, zodat de gedaagde partij niet na het verstrijken van deze betalingstermijn in verzuim is geraakt.
2.7.
Uit de dagvaarding blijkt dat de eisende partij de gedaagde partij nog verschillende ingebrekestellingen heeft gestuurd. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het moment dat de in de laatste ingebrekestelling gestelde betalingstermijn is verstreken, omdat vast staat dat de gedaagde partij in ieder geval vanaf dat moment in verzuim verkeert.
Buitengerechtelijke kosten
2.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat een aanmaningsbrief conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is gestuurd. Hiervoor geldt immers dat eerst het verzuim moet zijn ingetreden. Niet is gebleken (zie hiervoor 2.5-2.6) dat dat al voor 4 januari 2024 het geval was en de aanmaningen van 25 januari 2024 en 1 februari 2024 voldoen evenmin omdat de daarin genoemde termijn te kort is.
Conclusie en proceskosten
2.5.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
2.6.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 3.167,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 113,54;
griffierecht € 496,00;
salaris gemachtigde € 238,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Zie ook de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten, te vinden op www.rechtspraak.nl