ECLI:NL:RBNHO:2025:3197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
11126167 CV EXPL 24-3423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over de verdeling van de overwaarde van een gezamenlijk woning en inboedel, inclusief gebruiksvergoeding en hypothecaire verplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-partners over de verdeling van de overwaarde van hun gezamenlijk woning en de inboedel. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en hebben op 2 maart 2021 samen een woning gekocht. Na het beëindigen van hun relatie op 17 december 2023 heeft de vrouw de woning op 29 maart 2024 verlaten. De man vordert dat de vrouw haar aandeel in de woning overdraagt en dat zij meewerkt aan de notariële akte. De vrouw betwist de vorderingen van de man en stelt dat zij financieel gecompenseerd moet worden voor de overwaarde van de woning en ontslagen moet worden uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overwaarde van de woning vastgesteld moet worden op € 46.068,94, welke gelijkelijk verdeeld moet worden. De vrouw krijgt een bedrag van € 23.034,47. Daarnaast is de man veroordeeld om de vrouw te betalen voor haar aandeel in de aflossing van de hypothecaire lening en voor de inboedel. De vrouw heeft recht op een gebruiksvergoeding van 1,8% over de overwaarde. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man tot verrekening van vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11126167 \ CV EXPL 24-3423
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. F.D. van Damme,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. F.N. Jorritsma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024,
- de akte van de man met overlegging aanvullende producties (13 t/m 16),
- de mondelinge behandeling van 25 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hadden enige jaren een affectieve relatie en hebben op 2 maart 2021 een woning gezamenlijk in eigendom verkregen (verder: de woning).
2.2.
Op 2 maart 2021 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten (verder: SLO).
2.3.
In de SLO staat onder meer:
Eigen vermogen
artikel 2
(…)2.2.
Indien een van partijen een goed verkrijgt tegen een contra-prestatie die geheel of gedeeltelijk uit het vermogen van de ander werd voldaan, heeft deze laatste een recht op vergoeding ten bedrage van hetgeen aan zijn vermogen werd onttrokken. (…)
Verdeling
artikel 9
9.1
Indien deze overeenkomst eindigt ten gevolge van opzegging, huwelijk of partnerregistratie zijn partijen verplicht er aan mee te werken dat aan iedere partij de goederen worden toegedeeld die hij heeft aangebracht.
9.2.
Het overige gemeenschappelijke vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen worden verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
(…)
Tijdelijke voortzetting woongenoot
artikel 10
(…)
10.4
Indien de woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is (…) dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een billijke vergoeding te betalen. Deze vergoeding zal door partijen worden vastgesteld in onderling overleg of bij gebreke van overeenstemming door de kantonrechter. De kantonrechter kan de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.
(…)
2.4.
Op 17 december 2023 is de relatie tot een einde gekomen.
2.5.
De vrouw heeft de woning per 29 maart 2024 verlaten.
2.6.
Op 3 mei 2024 is de SLO door opzegging beëindigd.
2.7.
Per 1 mei 2024 betaalt de vrouw niet meer mee aan de vaste lasten van de woning.
2.8.
Partijen gaan uit van een waarde van de woning van € 310.000,00 per 11 januari 2024.
2.9.
Per 31 december 2023 was bedroeg de op de woning drukkende hypothecaire lening € 263.931,06.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert samengevat:
a. de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na vonnis medewerking verlenen aan overdracht van haar onverdeelde aandeel in de woning aan man door mee te werken aan de daartoe vereiste notariële akte, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
b. te bepalen dat als geen medewerking wordt verleend dit vonnis dezelfde rechtskracht zal worden toegekend als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij het aandeel van de vrouw tegen een waarde van € 310.000,00 aan de man wordt overgedragen;
c. te bepalen dat de man aan de vrouw betaalt een bedrag van € 23.034,47 aan overwaarde;
d. dat als uit wordt gegaan van een ander bedrag aan hypothecaire lening de vrouw te veroordelen om 50% van het verschil tussen de hoogte van de hypothecaire geldlening op het moment van de verdeling en het bedrag van € 263.931,06 aan de man te voldoen.
e. de vrouw te veroordelen om aan man te betalen een bedrag van € 10.185,46 voor investeringen gedaan ten behoeve van de aankoop van de gezamenlijke woning;
f. de vrouw te veroordelen om aan man met ingang van 1 mei 2024 € 492,48 per maand te voldoen, als 50% aandeel in de vaste lasten;
g. de man toe te staan dat de vorderingen tussen partijen over en weer met elkaar te verrekenen ter gelegenheid van de van de goederenrechtelijke overdracht aan de man van het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning.
3.2.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. De vrouw kan instemmen met toebedeling van de woning aan de man, mits zij wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen en financieel wordt gecompenseerd voor de overwaarde in de woning. Een dwangsom of toekenning van de werking van het vonnis als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is dus onnodig. De vrouw betwist de wijze van berekening van de overwaarde van de woning. De waarde van de hypothecaire geldlening moet bepaald worden op de datum van overdracht, de hypotheekschuld neemt immers maandelijks af. Vervolgens moet die waarde worden afgewaardeerd omdat de contractuele rente op de lening nog 27 jaar 1,51% is, terwijl de marktrente 4,25% bedraagt. Rekening houdend met een fiscaal nadeel ter zake van het door een fiscalist berekende rentevoordeel behoort de vrouw (uitgaande van 37%) € 35.466,50, dan wel (uitgaande van 27%) € 22.343 te verkrijgen. De vrouw betwist verder dat het bedrag van € 10.185,46 enkel uit gelden van de man bestond. Zij heeft ook gelden gestort naar rekening van de man om te sparen voor een woning. De betaling aan de notaris bestond voor de helft uit geld van de vrouw. De vrouw voert voorts aan dat partijen over de woonlasten na haar vertrek uit de woning afwijkende afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat zij de woning enkel zou verlaten als de man de woonlasten zou voldoen. Voor zover zij nog wel de woonlasten moet voldoen, werd dit door de man onmogelijk gemaakt omdat hij eigenhandig de bankrekening die gekoppeld is aan de hypotheekschuld, heeft gewijzigd. Zij wenst niet mee te betalen aan de woonlasten van de man.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert:
De man te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 aan de vrouw voor het laten van de inboedel in de woning;
De man te veroordelen tot betaling van € 2.125,00 voor toescheiden van de motor en de auto aan de man;
Te bepalen dat de man aan de vrouw bij levering van haar aandeel in de woning aan hem en het overnemen van de hypothecaire geldlening, waarbij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen wordt ontslagen, een bedrag moet betalen bestaande uit de helft van € 310.000,00 minus de op het moment van levering openstaande nominale hypothecaire schuld bij de verstrekker en te vermeerderen met € 22.343,00.
Op de zitting heeft de vrouw haar vordering nog aangevuld, met het verzoek om, als de stand van de hypothecaire schuld per 31 december 2023 tot uitgangspunt wordt genomen voor bepaling van de tussen partijen te verrekenen overwaarde, de man te veroordelen om aan haar te vergoeden hetgeen zij met ingang van 1 januari heeft bijgedragen aan de hypothecaire lasten.
3.4.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag al hetgeen in conventie is aangevoerd en dat niet alleen de woning, maar ook inboedel, de motor en de auto nog 50/50 verdeeld moeten worden. De aanschafwaarde van de motor en auto tezamen was € 4.250,00 en de waarde van de inboedel werd door partijen eerder op € 10.000,00 bepaald. Verder is de man op grond van artikel 10.4 SLO gehouden om aan vrouw een billijke gebruiksvergoeding te betalen, die op 4,25% bepaald moet worden. De vrouw wil het bedrag voor een langere tijd vastzetten en dit is dan de rente.
3.5.
De man erkent de vordering van de vrouw inzake de motor en auto. De man erkent ook een gebruiksvergoeding verschuldigd te zijn maar betwist de gevorderde 4,25% en stelt dat aansluiting moet worden gezocht bij een gemiddelde spaarrente tussen 1,5% en 2,16%.
Verder betwist de man een vergoeding voor de inboedel verschuldigd te zijn en dat de inboedel € 10.000,00 waard is.
3.6.
Op de stellingen van partijen zowel in conventie als in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Berekening overwaarde
4.2.
Uitgangspunt is dat partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de man wordt toebedeeld en de vrouw door de man hiervoor gecompenseerd wordt. Partijen gaan voorts voor de waarde van de woning uit van een taxatiewaarde van € 310.000,00 per 11 januari 2024. Uit de door partijen verstrekte gegevens blijkt dat de op de woning drukkende hypothecaire schuld per 31 december 2023 € 263.931,06 bedroeg.
4.3.
De man voert primair aan dat de overwaarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van het verschil tussen de onder 4.2. vermelde taxatiewaarde per 1 januari 2024 en de onder 4.2. vermelde hypothecaire schuld per 31 december 2023, zijnde een bedrag
€ 46.068,94. Dit bedrag moet naar zijn inzicht gelijkelijk verdeeld worden zodat de man aan de vrouw € 23.034,47 moet voldoen.
4.4.
De vrouw betoogt in dit verband allereerst dat de overwaarde moet worden berekend op de datum van overdracht van de woning, omdat de hypotheekschuld is gedaald door de gedane aflossingen.
4.5.
Omdat partijen zijn overeengekomen dat zij in het kader van de verrekening van de overwaarde in de woning, de waarde van de woning stellen op de taxatiewaarde per 11 januari 2024 overweegt de kantonrechter dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat dan niet de hypothecaire schuld per datum overdracht in aanmerking wordt genomen, zoals de vrouw heeft betoogd, maar de hypothecaire schuld per 31 december 2023.
Aflossingen op de hypotheekschuld is opbouw van vermogen waarop in beginsel beide partijen, ieder voor de helft, aanspraak kunnen maken. Omdat tussen partijen vaststaat dat de vrouw de woning per 29 maart 2024 heeft verlaten en per 1 mei 2024 niet meer heeft meebetaald aan de vaste lasten van de woning, moet tot uitgangspunt worden genomen dat de man sedert 1 mei 2024 onder meer de aflossingen op de hypothecaire lening voor zijn rekening heeft genomen en is er dus geen grond voor het oordeel dat de vrouw medegerechtigd zou moeten zijn in de opbouw van het vermogen die op deze manier heeft plaatsgevonden. Daarom volgt de kantonrechter de vrouw niet in haar standpunt dat de hypothecaire lening per datum overdracht in aanmerking moet worden genomen voor berekening van de omvang van de overwaarde in de woning.
4.6.
De vrouw betoogt vervolgens dat voor de berekening van de overwaarde een (aanvullende) fiscale berekening dient plaats te vinden ter bepaling van de waarde van de hypothecaire schuld. Zij heeft die berekening doen ondersteunen door een verklaring van een fiscalist. Voor deze wijze van berekenen zijn naar het oordeel van de kantonrechter echter geen aanknopingspunten te vinden in de SLO of de wet. De vrouw heeft geen, althans onvoldoende bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die deze wijze van berekenen rechtvaardigen. Het feit dat de hypothecaire lening bij de Aegon onder gunstige voorwaarden voor een periode van 27 jaar is vastgelegd en de marktrente op soortgelijke leningen inmiddels 4,25%, is onvoldoende. Dit zijn geen specifiek op de zaak betrekking hebbende omstandigheden, maar omstandigheden die zich voordoen in alle situaties waarin partijen gedurende een relatie gezamenlijk onder gunstige voorwaarden een hypotheek zijn aangegaan en door verbreking van de relatie met veranderde (woning)marktomstandigheden worden geconfronteerd.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de overwaarde in de woning door de kantonrechter wordt vastgesteld op € 46.068,94 welke bedrag bij helfte moet worden verdeeld. Aan de vrouw komt een bedrag van € 23.034,47 toe.
4.8.
De man zal (bij gebrek aan betwisting) worden veroordeeld om bij de levering van het aandeel van de vrouw aan de man, medewerking te verlenen aan ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen.
Maandlasten
4.9.
Uit de SLO volgt dat ieder partij 50% draagplichtig is. Het standpunt van de vrouw dat partijen bij haar vertrek afwijkende afspraken hebben gemaakt, is onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar in de onderhandelingen voorgesteld de woning te verlaten onder de voorwaarde dat de man de volledige maandlasten voor zijn rekening neemt, maar het is niet vast komen te staan dat partijen dit vervolgens daadwerkelijk zijn overeengekomen.
4.10.
Echter, omdat de vrouw de woning per 29 maart 2024 heeft verlaten, tot 1 mei 2024 heeft meebetaald aan de vaste lasten van de woning en zij door de berekening van de overwaarde zoals hiervoor is overwogen niet meedeelt in de opbouw van het vermogen na 31 december 2023, kan van haar naar het oordeel van de kantonrechter niet worden verlangd dat zij met ingang van 1 mei 2024 een deel van de maandlasten betaalt, zoals de man heeft gevorderd. De vordering van de man hieromtrent wordt afgewezen.
4.11.
Omdat de vrouw de woning 29 maart 2024 heeft verlaten is het redelijk dat zij in ieder geval tot die datum meebetaalt aan de vaste lasten met betrekking tot de woning. Omdat de vrouw, vanwege hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de tussen partijen te verdelen overwaarde in de woning niet meedeelt in de opbouw van het vermogen door aflossing van de hypotheek sedert 31 december 2023 is het naar het oordeel van de kantonrechter redelijk dat zij het door haar over de maanden januari t/m april 2024 betaalde deel in de aflossing van de hypotheek terug ontvangt. Uit productie 13 van de man blijkt dat over het jaar 2024 € 7.888,61 werd afgelost. Over een tijdvak van 4 maanden bedraagt de aflossing derhalve € 2.629,54, waaraan de vrouw voor 50%, derhalve een bedrag van
€ 1.314,77 heeft bijgedragen. De man zal worden veroordeeld om dit bedrag aan de vrouw te betalen.
Gebruiksvergoeding
4.12.
De vrouw vordert op grond van artikel 10.4. van de SLO een gebruiksvergoeding gelijk aan 4,25% over de gevorderde overwaarde. Dit zou volgens de vrouw de spaarrente zijn als het bedrag voor langere tijd wordt vastgezet. De man erkent een gebruiksvergoeding verschuldigd te zijn, maar betwist dat deze gesteld moet worden op 4,25%. Hij voert aan dat de gemiddelde spaarrente tussen 1,5% en 2,16% ligt.
4.13.
Tegenover de betwisting van de man heeft de vrouw de gemiddelde spaarrente 4,25% onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter acht een percentage van 1,8% redelijk. De man wordt veroordeeld om een vergoeding gelijk aan 1,8% over de overwaarde van
€ 23.034,47, zijnde een bedrag van € 414,62.
Gedane investeringen
4.14.
De vordering van de man tot betaling van € 10.185,46 wordt afgewezen. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd betwist dat dit bedrag niet enkel uit eigen geld van de man bestond. Zo is gebleken dat zij bedragen heeft overmaakt naar de rekening van de man ten behoeve van een gezamenlijk aankoop van een woning. De man heeft daar onvoldoende concrete informatie tegenovergesteld.
Compensatie inboedel
4.15.
Het standpunt van de man dat het de vrouw vrijstaat spullen op te halen, waardoor geen compensatie hoeft plaats te vinden, wordt niet gevolgd. Dit standpunt is immers in strijd met het feit dat de man de sloten van de woning heeft vervangen omdat hij vreesde dat de vrouw spullen wilde komen ophalen. Bovendien is uit niets gebleken dat de man ook maar een poging heeft gedaan om de inboedel in redelijk te verdelen. De waarde van de inboedel zal daarom bij helfte worden verdeeld.
4.16.
De vrouw heeft, tegenover de betwisting van de man, de gestelde waarde van
€ 10.000,00 voor de inboedel onvoldoende onderbouwd. De enkele blote stelling van de vrouw dat vrij recent een bankstel van € 1.600,00 of € 1.700,00 is aangeschaft, is onvoldoende. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de inboedel hoogstens
€ 4.000,00 waarde is, zodat dit tot uitgangpunt wordt genomen. De man zal worden veroordeeld om € 2.000,00 aan de vrouw betalen als compensatie voor het behouden van de inboedel.
Compensatie motor en auto
4.17.
De man heeft de vordering hieromtrent erkend zodat aan de vrouw een bedrag van
€ 2.125,00 zal worden toegewezen.
Veroordeling mee te werken aan overdracht van de woning en rechtskracht vonnis
4.18.
De vrouw voert aan dat als zij financieel gecompenseerd wordt voor de overwaarde van de woning mee zal werken aan de overdracht daarvan. Uit het voorgaande volgt dat aan deze voorwaarde in beginsel is voldaan. Omdat de kantonrechter bij het vaststellen van de tussen partijen te verdelen overwaarde het standpunt van de vrouw niet heeft gevolgd, zodat niet op voorhand kan worden aangenomen dat zij zich daarmee verenigt, zal de kantonrechter de vrouw zekerheidshalve veroordelen om medewerking te verlenen aan de overdacht van haar aandeel aan de man.
4.19.
Voor het geval de vrouw toch niet meewerkt aan de overdracht van haar aandeel, kent de kantonrechter op grond van artikel 3:300 lid 1 BW aan dit vonnis dezelfde rechtskracht toe als een in wettig vorm opgemaakte akte waarbij het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning wordt overgedragen aan de man.
4.20.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen omdat de man met voornoemde vervangende machtiging voldoende middelen heeft om overdracht af te dwingen. Een verdere financiële prikkel is overbodig, althans de noodzaak daartoe is verder niet onderbouwd door de man.
4.21.
Omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de man betalingen dient te verrichten aan de vrouw, wordt de vordering van de man om de vorderingen over en weer met elkaar te verrekenen ter gelegenheid van de goederenrechtelijke overdracht aan de man afgewezen, bij gebrek aan belang.
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar onherroepelijke medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke overdracht van haar onverdeelde aandeel in de woning staande en gelegen aan het adres Graafwijkstraat 23 te [plaats], door mee te werken aan de totstandkoming van de op grond van artikel 3:89 lid 1 BW daartoe vereiste notariële akte en de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers;
5.2.
bepaalt dat na de in 5.1. termijn van medewerking is verstreken zonder dat de bedoelde medewerking is verleend, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde rechtskracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte;
5.3.
bepaalt dat de man, bij levering van het aandeel van de vrouw aan de man en het door de man overnemen van de hypothecaire geldlening, volledige medewerking geeft aan ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen;
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen € 23.034,47 ten titel van het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning, een en ander ter gelegenheid van de goederenrechtelijke overdracht aan de man van haar onverdeelde aandeel in de woning
5.5.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.314,77 ter zake van haar aandeel in de aflossing op de hypothecaire lening sedert 31 december 2023;
5.6.
veroordeelt de man tot betaling van € 2.000,00 aan de vrouw voor het laten van de inboedel in de woning aan de man;
5.7.
veroordeelt de man tot betaling van € 2.125,00 aan de vrouw voor toescheiden van de motor en de auto aan de man;
5.8.
veroordeelt de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen van € 414,62;
5.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.