ECLI:NL:RBNHO:2025:3134

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/15/361674 / JU RK 25-169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met problematisch gedrag en middelengebruik

Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat zij al geruime tijd zelfbepalend gedrag vertoont en zich onttrekt aan het gezag van haar moeder. Er zijn zorgen over haar vriendenkring en mogelijk middelengebruik. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ingezette hulpverlening en begeleiding nog geen effect hebben gehad en dat de moeder onvoldoende in staat is om de bedreigingen voor de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling gaat in op 7 maart 2025 en duurt tot 7 maart 2026. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de jeugdbeschermer benadrukt om de regie te voeren over de hulpverlening en begeleiding voor zowel de moeder als [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361674 / JU RK 25-169
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Noord-Holland, Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 5 februari 2025;
  • het rapport van de Raad, ontvangen op 19 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2024 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2024 een spoedmachtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin (grootouders) voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 30 december 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] beëindigd.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek heeft de Raad aangevoerd dat er zorgen zijn over de emotionele en fysieke veiligheid van [de minderjarige] . [de minderjarige] onttrekt zich aan het gezag en toezicht van volwassenen (moeder, grootouders). Zij komt sinds een jaar nauwelijks aan op school, liep weg van huis en bleef nachten weg. Er zijn signalen dat zij middelen zoals (hard- en soft)drugs gebruikt en dat zij omgaat met oudere jongens/mannen. De moeder en de grootouders (bij wie ze een paar weken heeft verbleven na een ruzie met de moeder), hebben geen grip meer op [de minderjarige] .
[de minderjarige] herkent de zorgen niet, wil doorgaan zoals zij het nu doet en onttrekt zich ook aan begeleiding en hulp, bijvoorbeeld vanuit school, FAST van de Waag en het Centrum voor Jeugd & Gezin. [de minderjarige] is van 14 januari 2025 tot 30 januari 2025 herhaaldelijk uitgenodigd voor een gesprek, telefonisch of persoonlijk. Ze is tijdens het huisbezoek en gesprek met de moeder heel kort gezien en gesproken en er is haar een brief overhandigd met uitnodigingen. [de minderjarige] reageert nergens op en zodoende is het niet gelukt om met haar in gesprek te gaan. Na contact met de jeugdbeschermer is gebleken dat de Waag wel betrokken is, maar nog niet is gestart met systeemtherapie. Zodoende is de Waag niet als informant benaderd. De Waag wil verder gaan met het FAST traject. Op dit moment is de betrokken behandelaar ziek. De moeder heeft wel contact met de behandelcoördinator. De Waag komt twee keer per week langs. Hierbij is het de bedoeling dat [de minderjarige] gesproken wordt. Sinds de kerstvakantie heeft [de minderjarige] geen contact meer met de therapeut gehad. Volgens de Waag is dit niet direct een probleem. FAST is een systeembehandeling en hierin kan de moeder ook alleen worden gesproken.
Sinds [de minderjarige] weer terug is bij de moeder, houdt zij zich thuis rustig en is ze met uitzondering van één nacht elke avond rond 22.00/23.00 uur thuis. Een jongen met wie ze omgaat lijkt ervoor te zorgen dat ze op tijd thuis is. Het geheel is nog erg kwetsbaar en [de minderjarige] gaat nog steeds haar eigen gang. De moeder gedoogt het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] omwille van de relatie en sfeer thuis. Zij stelt geen grenzen en gaat de confrontatie niet aan. De indruk is dat, zodra zij dit wel zou doen, dit zal leiden tot (mogelijk weer fysieke) escalaties. De samenwerking met de moeder is nog steeds prima. De GI had 30 januari en donderdag 6 februari 2025 een afspraak met [de minderjarige] . Voor de eerste heeft zij zich afgemeld, bij de tweede heeft zij niks laten horen en was zij niet thuis.
Concluderend is de Raad van mening dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Een langere ondertoezichtstelling is nodig omdat het vrijwillig kader onvoldoende heeft kunnen bewerkstelligen. De moeder van [de minderjarige] is op dit moment voldoende bereid, maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen. De verwachting is dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kan dragen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder heeft aangegeven dat zij kan instemmen met de ondertoezichtstelling. Zij gaat tweewekelijks met FAST in gesprek, maar in het contact met [de minderjarige] blijft ze in een cirkel hangen. Het lukt haar niet om contact met [de minderjarige] te krijgen. Het frustreert de moeder dat zij tegen een muur aanloopt. Volgens de moeder is er nog steeds sprake van (problematisch) middelengebruik bij [de minderjarige] .

5.De mening van [de minderjarige]

5.1.
heeft laten weten dat ze omgaat met oudere kinderen of volwassenen. Ze vindt geen aansluiting bij kinderen van haar eigen leeftijd. Vorig jaar heeft ze een periode drugs gebruikt, maar dat doet ze nu niet meer. Nu gebruikt ze alleen nog heel af en toe op een feestje. Ze komt op tijd thuis en weglopen doet ze niet meer. Verder wil ze graag naar school, maar ze vindt het lastig om ’s ochtends uit bed te komen. Ze heeft hierover met een psychiater van de Waag gesproken en die heeft gezegd dat [de minderjarige] een verlaat slaapritme heeft. Als ze eenmaal op school is, dan gaat het prima. Wat volgens [de minderjarige] goed gaat is dat zij een leuke vriendengroep heeft, weer meer is gaan sporten en meer naar de paarden toegaat. Thuis ervaart [de minderjarige] te weinig aandacht en begrip van de moeder. Ze probeert zo min mogelijk thuis te zijn en praat niet met de moeder. Minder stress thuis en meer warmte van de moeder zou voor haar helpend zijn.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] vertoont namelijk al geruime tijd zelfbepalend gedrag waarbij zij zich onttrekt aan het gezag van de moeder. Zij is niet aanspreekbaar, laat zich niet aansturen en laat zich niet begrenzen. De moeder heeft al lange tijd geen grip op [de minderjarige] . Richting de moeder is [de minderjarige] ook agressief (geweest), zowel verbaal als fysiek. Daarbij lukt het haar al lange tijd niet om goed naar school te gaan en vertoonde zij wegloopgedrag, waarbij zij soms dagen wegbleef. Het is positief dat [de minderjarige] sinds de terugkeer naar de moeder niet meer wegloopt. Dit is echter vooral te danken aan haar nieuwe vriend, die haar op tijd naar huis brengt. Verder zijn er zorgen over haar vriendenkring, die onder meer bestaat uit oudere jongens/volwassen mannen. Bij dit alles komen de zorgen over het middelengebruik van [de minderjarige] . In februari 2024 is zij hiervoor zelfs opgenomen geweest op de spoedeisende hulp. [de minderjarige] ontkent weliswaar dat zij momenteel nog drugs gebruikt, behalve op feesten, maar er zijn volgens de moeder en FAST nog serieuze aanwijzingen van (problematisch) middelengebruik. FAST geeft daartoe aan dat er goed zicht moet komen op het middelengebruik en hoeverre dit van invloed is op haar zelfbepalende en grensoverschrijdende gedrag. De ingezette hulpverlening en begeleiding heeft geen verbetering gebracht in de situatie van [de minderjarige] , omdat zij daar niet goed aan meewerkt. De tijdelijke interventie van plaatsing bij de grootouders heeft ook geen verandering gebracht. Ook daar vertoonde [de minderjarige] hetzelfde gedrag en werkte ze niet goed mee met hulpverlening. Sinds de terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder, probeert de moeder conflicten met [de minderjarige] te vermijden en [de minderjarige] houdt ook afstand van de moeder. De moeder en [de minderjarige] hebben op dit moment dan ook geen fijn, warm en goed contact/gezinsleven, terwijl die behoefte er bij beiden wel is. Daarom is het van groot belang dat hun band wordt hersteld.
6.2.
Omdat de ingezette hulpverlening en begeleiding nog geen effect heeft gesorteerd, is het van belang dat de jeugdbeschermer betrokken blijft om regie te voeren over de ingezette en nog in te zetten hulpverlening/begeleiding, zowel voor de moeder als voor [de minderjarige] . De kinderrechter hoopt dat [de minderjarige] hierdoor in staat wordt gesteld zich verder op een gezonde manier te ontwikkelen.
6.3.
De verwachting is op dit moment gerechtvaardigd dat de moeder in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is.
6.4.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal [de minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 7 maart 2025 tot 7 maart 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van I.B. Dinkelaar als griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.