ECLI:NL:RBNHO:2025:3126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
1120556
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over loonverrekening en winstuitkeringen tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat centraal of Inco Installatiebedrijf B.V. het teveel betaalde loon aan de werknemer, aangeduid als [eiser], mocht verrekenen met de eindafrekening. De werknemer heeft een vordering ingesteld voor achterstallig loon, winstuitkeringen en buitengerechtelijke incassokosten. De arbeidsovereenkomst tussen partijen liep tot 1 juni 2023, met een wijziging in de voorwaarden per 15 april 2021. Tijdens ziekte heeft Inco 100% van het loon doorbetaald, terwijl de werknemer recht had op 70% volgens de tweede arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat Inco niet gerechtigd is om het teveel betaalde loon te verrekenen, omdat dit in strijd is met de norm van goed werkgeverschap. De werknemer heeft recht op de winstuitkering, afhankelijk van de prestaties en het bedrijfsresultaat, en de kantonrechter heeft Inco opgedragen om de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2021 over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en overleg tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11205556 \ CV EXPL 24-2335 (PA)
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: FNV Bondgenoten,
tegen
INCO INSTALLATIEBEDRIJF B.V.,
te Alkmaar,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Inco,
gemachtigde: mr. J.S. Dallinga.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 2 juli 2024 een vordering tegen Inco ingesteld. Inco heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 3 februari 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiser] is verschenen met mr. C.J. Roest namens zijn gemachtigde. Inco is verschenen bij haar directeur, de heer [naam 1] en leidinggevende [naam 2] en met haar gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 20 januari 2025 nog stukken toegezonden (productie 27 en 28).
1.3.
De behandeling van de zaak is na de zitting enige tijd aangehouden wegens onderhandelingen tussen partijen. [eiser] heeft per e-mail van 12 februari 2025 verzocht om vonnis.

2.De feiten

2.1.
Tussen Inco, als werkgever, en [eiser] , als werknemer, heeft tot 1 juni 2023 een arbeidsovereenkomst bestaan. De in de overeenkomst vermelde ingangsdatum is 14 mei 2018. [eiser] werkte eerst als Accountmanager Technisch Beheer en vanaf 15 april 2021 als projectmanager.
2.2.
Op de eerste (en verlengde) arbeidsovereenkomst is de Cao voor het Technisch Installatiebedrijf (hierna: de cao) van toepassing. Op grond van deze cao kreeg [eiser] in geval van ziekte gedurende de eerste zes maanden 100% van het salaris doorbetaald en daarna – voor de duur van de resterende 18 maanden – 90%. Verder staat in de eerste (verlengde) arbeidsovereenkomst een bonusregeling.
2.3.
In verband met de nieuwe functie van [eiser] zijn partijen op 15 april 2021 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. In deze arbeidsovereenkomst staat dat de cao niet van toepassing is op deze arbeidsovereenkomst. Verder vermeldt de arbeidsovereenkomst dat [eiser] in geval van ziekte recht heeft op 70% van het salaris, overeenkomstig de wet. Ook kan hij naast het vaste loon aanspraak maken op variabel salaris, een en ander volgens de Bijlage Variabele Beloning.
2.4.
Op 17 oktober 2022 heeft [eiser] zich ziekgemeld.
2.5.
In de brief van 27 oktober 2022 schrijft Inco aan [eiser] , kort gezegd, dat elk jaar iedereen die in loondienst is van Inco twee variabele, bedrijfsresultaat gerelateerde uitkeringen ontvangt.
2.6.
In de brief van 25 april 2023 meldt Inco aan [eiser] dat het loon tijdens ziekte in de salarisadministratie niet goed is verwerkt en dat er een correctie zal volgen met de eindafrekening.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – een bedrag van € 11.938,96 bruto aan achterstallig loon, een bedrag van € 20.080,94 bruto aan winstuitkeringen, een bedrag van € 1.095,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] vordert ook dat Inco in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
Inco voert verweer. Inco vindt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en wil dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld. Inco wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.3.
Inco vordert in reconventie – samengevat – betaling van een bedrag van € 1.206,02 met de wettelijke rente. Inco vordert ook dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld. Inco wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.4.
[eiser] voert verweer. [eiser] vindt dat de vordering van Inco moet worden afgewezen en wil dat Inco in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Kern van het geschil is of Inco het volgens haar teveel betaalde loon tijdens ziekte mocht verrekenen met de eindafrekening van [eiser] en of [eiser] recht heeft op winstuitkeringen.
Loonbetaling tijdens ziekte
4.2.
In de wet [1] is een minimum doorbetalingsverplichting opgenomen voor de werkgever. Een werkgever is – kort gezegd – gehouden om gedurende maximaal 104 weken 70% van het loon te betalen indien een werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte. Indien geen afwijkende loonafspraken zijn gemaakt heeft de werknemer in geval van ziekte recht op het wettelijk bepaalde percentage van het loon. Het staat de werkgever echter vrij om van de regeling van artikel 7:629 BW af te wijken in een voor de werknemer gunstige zin.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] op grond van zijn (tweede) arbeidsovereenkomst aanspraak heeft op doorbetaling van 70% van het loon tijdens ziekte. Inco heeft echter vanaf 17 oktober 2022 (het moment dat [eiser] zich ziek heeft gemeld) – in plaats van 70% – 100% van het loon doorbetaald aan [eiser] . Naar de kantonrechter begrijpt is er 100% betaald tot en met april 2023. Inco heeft namelijk op de zitting gezegd dat zij de fout in april ontdekte en het salaris van april toen al was betaald (namelijk op de 23e). Door gedurende een periode van zes maanden op deze wijze feitelijk uitvoering te geven aan de op grond van de arbeidsovereenkomst toegestane afwijking, heeft Inco bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij aanspraak heeft op volledige doorbetaling van het loon tijdens ziekte, tot en met 25 april 2023. Immers pas op 25 april 2023, dus meer dan zes maanden later, heeft Inco zich ineens op het standpunt gesteld dat zij tijdens de ziekteperiode teveel heeft betaald aan [eiser] . Dat was omdat / nadat [eiser] bij het pensioenfonds had aangegeven dat hij met pensioen ging. Tot die tijd was het voor [eiser] niet kenbaar dat er teveel was betaald en waarom. Inco stelt dat [eiser] de arbeidsovereenkomst behoort te kennen, maar dit geldt even zeer (en misschien nog wel meer) voor Inco als werkgever.
4.4.
Hierbij weegt mee dat de werkgever een deugdelijke administratie dient bij te houden en het de werkgever is die, zoals zij zelf heeft gesteld, een administratieve fout heeft gemaakt. Deze fout dient in de hiervoor genoemde omstandigheden voor rekening van Inco te komen. De kantonrechter acht het achteraf verrekenen van het tot en met 25 april 2023 meer betaalde in dit geval in strijd met de norm van goed werkgeverschap. [2] Het beroep op verrekening van Inco slaagt in zoverre niet.
4.5.
Bij brief van 25 april 2023 heeft Inco kenbaar gemaakt dat er teveel loon is betaald omdat [eiser] recht heeft op 70% van het salaris en dat er een correctie zal volgen met de eindafrekening rond 23 juni 2023. Welk bedrag of voor welke periode er volgens Inco teveel is betaald, staat niet in die brief. [eiser] stelt dat er voor de maand mei 2023 90% van het loon is uitbetaald. Dit wordt bevestigd door de salarisspecificatie van mei 2023. Het lijkt erop dat Inco hiermee heeft aangeknoopt bij de vorige (eerste) arbeidsovereenkomst van [eiser] . Volgens die arbeidsovereenkomst moet in geval van ziekte gedurende de eerste zes maanden 100% van het salaris doorbetaald worden en daarna 90%, zoals Inco in dit geval feitelijk heeft gedaan. Omdat in de brief van 25 april 2023 duidelijk staat dat [eiser] recht heeft op 70% loon en hem vanaf dat moment kenbaar is dat er een fout is gemaakt, mag hij aan de doorbetaling van 90% loon voor mei 2023, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij aanspraak heeft op doorbetaling van meer dan 70% van het loon tijdens ziekte.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat Inco voor de periode 17 oktober 2022 tot en met 25 april 2023 100% van het loon moet doorbetalen en vanaf 26 april 2023 70%.
4.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 11.938,96 bruto aan achterstallig loon. [eiser] stelt dat Inco dit bedrag ten onrechte heeft verrekend (met € 7.070,61 aan vakantie-uren en € 4.868,35 bruto), maar hij heeft geen berekening overgelegd hoe hij aan dit bedrag is gekomen en bovendien ziet dit bedrag ten onrechte op 100% loondoorbetaling over de gehele ziekteperiode tot einde dienstverband. De kantonrechter kan uit de overgelegde stukken niet opmaken welk bedrag toewijsbaar is. Om die reden wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld om een berekening / specificatie over te leggen van het salaris waarop [eiser] recht had tijdens zijn arbeidsongeschiktheid in de periode van 17 oktober 2022 tot en met 25 april 2023 en/of het bedrag wat Inco ten onrechte voor die periode heeft verrekend. Inco mag daar bij antwoordakte op reageren.
Winstuitkeringen
4.8.
In geschil is of [eiser] in 2018 tot en met 2022 recht had op een winstuitkering of variabel salaris op basis van de eerste of tweede arbeidsovereenkomst of de brief van 27 oktober 2022.
2018
4.9.
Het meest verstrekkende verweer van Inco is dat de vordering van [eiser] tot toekenning van een winstuitkering over het jaar 2018 is verjaard. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Inco stelt dat de vaststelling van het bedrijfsresultaat van Inco en derhalve van de (mogelijke) winstuitkering over 2018 per 1 januari 2019 gebeurt. Van verjaring van de vordering tot nakoming van de verplichting tot betaling van de winstuitkering kan dan ook in elk geval niet eerder sprake zijn dan na ommekomst van vijf jaren na die datum. De brief van de voormalige gemachtigde van [eiser] van 19 juli 2023 heeft de verjaring tijdig gestuit, omdat daaruit voor Inco genoegzaam is gebleken dat [eiser] zich ondubbelzinnig alle rechten en in het bijzonder die op nakoming voorbehoudt. Het verjaringsverweer wordt daarom verworpen.
4.10.
Inco voert daarnaast aan dat [eiser] in 2018 maar deels heeft gewerkt (vanaf 8 mei 2018) en dat de winstuitkeringen zijn bedoeld voor medewerkers die een volledig jaar in dienst zijn indien aan de voorwaarden is voldaan. Volgens Inco is het gebruikelijk en redelijk dat iemand die een deel van een kalenderjaar in dienst is, een pro rata winstuitkering ontvangt indien aan de voorwaarden is voldaan en zou [eiser] daarom hooguit recht hebben op 236/365e deel van een bruto maandsalaris. [eiser] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De kantonrechter volgt daarom het standpunt van Inco. Voor zover [eiser] recht heeft op een winstuitkering voor 2018, moet die dus pro rata (236/365e deel van een bruto maandsalaris) worden berekend.
2018 tot en met 14 april 2021
4.11.
In de (eerste) arbeidsovereenkomst tussen partijen uit 2018 staat ten aanzien van de bonus het volgende: “
Indien het bedrijfsresultaat hoger dan 5% winst bedraagt wordt er aan het einde van het kalenderjaar een bonus uitgekeerd ter hoogte van een bruto maand salaris.” Deze arbeidsovereenkomst gold tot en met 14 april 2021 en is dus de basis voor de vordering van [eiser] over deze periode.
4.12.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat over de jaren 2018, 2019 en 2021 er meer dan 5% winst is behaald. Hij baseert zich op de jaarrekeningen die zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, waarbij de winst- en verliesrekeningen ontbreken. Hij stelt daartoe dat in 2018 het eigen vermogen is toegenomen, de overige reserves zijn gedaald en dat zowel de activa als passiva zijn gestegen ten opzichte van 2017. Ten aanzien van 2019 stelt [eiser] dat het eigen vermogen met € 73.689,00 is afgenomen, maar dat er € 145.232,00 aan reserves is onttrokken, hetgeen een winst impliceert. Ten aanzien van 2020 stelt [eiser] dat het aannemelijk is dat er over dat jaar verlies is geleden, maar dat niet zeker is omdat een volledige jaarrekening ontbreekt. Ten aanzien van 2021 stelt [eiser] dat er een winst is gemaakt van € 385.219,00. Het eigen vermogen en de reserves zijn met dit bedrag toegenomen en volgens de toelichting is dit bedrag aan de reserves toegevoegd, hetgeen impliceert dat het de winst over 2021 betreft, volgens [eiser] .
4.13.
Inco betwist dat er over genoemde jaren een bedrijfsresultaat van meer dan 5% winst is gemaakt. Zij verwijst daartoe naar een e-mail van de accountant waaruit volgt hoeveel bedrijfsresultaat er in de jaren 2018 tot en met 2021 is behaald, dit als percentage van de winst. Volgens Inco is er in geen enkel jaar recht op een winstuitkering of variabel salaris.
4.14.
Of het bedrijfsresultaat hoger dan 5% winst bedraagt, kan de kantonrechter niet beoordelen omdat zij daarvoor onvoldoende informatie heeft. Inco heeft weliswaar een e-mail van de accountant overgelegd, maar [eiser] heeft er terecht op gewezen dat de accountant in de e-mail heeft vermeld dat er geen accountantscontrole is toegepast en dat dit betekent dat aan de uitkomsten geen zekerheid kan worden ontleend. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt het op de weg van Inco om aan de hand van onderliggende bescheiden nader te onderbouwen dat [eiser] in 2018 (pro rata), 2019 en 2021 geen recht had op een winstuitkering volgens de (eerste) arbeidsovereenkomst van 2018, omdat het gaat om gegevens in haar domein en [eiser] daarom al eerder heeft verzocht. De kantonrechter zal Inco daarom bevelen [3] om de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2021 over te leggen. [eiser] mag bij akte op die stukken reageren, waarna Inco een antwoordakte mag nemen. Partijen moeten in hun (antwoord)aktes een duidelijke specificatie en berekening van het bedrijfsresultaat in relatie tot de winst verstrekken.
4.15.
Over het jaar 2020 hoeft Inco geen winst- en verliesrekening over te leggen, omdat [eiser] zelf stelt dat het aannemelijk is dat er over dat jaar verlies is geleden en onvoldoende heeft toegelicht waaruit zijn belang bij de jaarrekening bestaat. Hij heeft daar ook geen vordering aan gekoppeld.
15 april 2021 tot en met 2022
4.16.
[eiser] baseert zijn aanspraak op de winstuitkering voor het kalenderjaar 2021 op de (eerste) arbeidsovereenkomst van 2018 en voor het kalenderjaar 2022 op de in de brief van 27 oktober 2022 genoemde winstuitkering volgens de Bijlage Variabele Beloning, kolom afhankelijk van bedrijfsresultaat en prestaties. Inco stelt zich in het antwoord op het standpunt dat de kalenderjaren 2021 en 2022 geregeld worden door de Bijlage Variabele Beloning en in 2021 en 2022 aan [eiser] is gecommuniceerd dat hij geen recht heeft op toekenning van variabel salaris in verband met het niet voldoen aan de KPI’s en vanwege ziekte en afwezigheid (in 2022 gedurende ruim een half jaar lang). Op de zitting heeft Inco gesteld dat de variabele beloning geldt vanaf de datum van het nieuwe (tweede) contract.
4.17.
De kantonrechter is het in zoverre met Inco eens dat een eventuele aanspraak van [eiser] voor 15 april 2021 tot en met 31 december 2021 en voor 2022 beoordeeld moet worden volgens de (tweede) arbeidsovereenkomst van 2021, omdat die toen van toepassing was. Op basis van die arbeidsovereenkomst kan hij naast het vaste loon aanspraak maken op variabel salaris volgens de Bijlage Variabele Beloning.
4.18.
Omdat [eiser] zijn vordering voor het jaar 2021 alleen op de (eerste) arbeidsovereenkomst heeft gebaseerd en niet heeft toegespitst op de Bijlage Variabele Beloning, acht de kantonrechter het deel van de vordering dat ziet op de periode van 15 april 2021 tot en met 31 december 2021 als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
4.19.
[eiser] stelt dat hij voor 2022 aanspraak heeft op € 4.500,00 bruto (afhankelijk van bedrijfsresultaat en prestaties) en in ieder geval op € 1.500,00 bruto (winstuitkering afhankelijk van bedrijfsresultaat). De kantonrechter constateert dat [eiser] alleen het bedrag van € 4.500,00 bruto vordert. [4] Dit betekent dat de winstuitkering van € 1.500,00 bruto geen bespreking behoeft.
4.20.
[eiser] baseert de vordering voor 2022 op de brief van Inco van 27 oktober 2022. In deze brief staat het volgende:
“Elk jaar ontvangt iedereen die in loondienst is (…) twee bedrijfsresultaat gerelateerde uitkeringen. Deze zijn variabel:
1) Winstuitkering, afhankelijk van het bedrijfsresultaat.Voor 2022 is dit bedrag nu al vastgelegd en krijgt iedereen zeker uitgekeerd (naar functie en het percentage dienstverband). De winstuitkering wordt dus losgekoppeld van het bedrijfsresultaat.
2) Winstuitkering, afhankelijk van het bedrijfsresultaat en je prestaties.Deze uitkering is afhankelijk van je prestatiewaardes. Dit houdt in dat er gekeken wordt naar je KPI’s, je ziektedagen per jaar, je score competities en je bijdrage aan de cultuur van INCO. (…)INCO regelt nu voor je om de winstuitkering, welke afhankelijk van het bedrijfsresultaat (zie nummer 1), alvast met de Kerst aan je uit te keren. (…) Rond Kerst ontvang je automatisch jouw beloning (…) De andere winstuitkering (zie nummer 2) zal in juli uitgekeerd worden.
4.21.
[eiser] legt de onder 1) genoemde winstuitkering aan zijn vordering ten grondslag. [5] Maar uit de verdere stellingen van [eiser] blijkt dat hij zich niet alleen baseert op de onder 1) genoemde winstuitkering maar ook op de onder 2) genoemde winstuitkering. Hij vordert namelijk betaling van het daarbij behorende variabel salaris (€ 4.500,00 bruto) en stelt dat zijn KPI’s in 2022 in orde waren en hij dat jaar tot aan zijn ziekmelding 9,5 maanden heeft gewerkt (vanaf de zomer vanuit huis). De feitelijke grondslag van de vordering is dus de winstuitkering onder 2). De kantonrechter zal daarom beoordelen of [eiser] recht heeft op die winstuitkering.
4.22.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] recht heeft op de winstuitkering, afhankelijk van het bedrijfsresultaat en de prestaties (nummer 2). Inco heeft in de brief van 27 oktober 2022 toegezegd deze uitkering in juli te zullen uitkeren. [eiser] was toen al ziek. Inco heeft in haar brief ook concreet en ondubbelzinnige toegezegd de winstuitkering afhankelijk van het bedrijfsresultaat (nummer 1) met Kerst aan [eiser] te betalen. [eiser] mocht aan deze toezeggingen - in samenhang bekeken - het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het bedrijfsresultaat voldoende was om in aanmerking te komen voor de winstuitkering onder 2).
4.23.
Uit de formulering in de brief en de regeling zelf blijkt dat deze onder 2) genoemde winstuitkering ook afhankelijk is van de prestaties van [eiser] . Inco stelt dat [eiser] niet aan de KPI’s voldoet en vanwege ziekte, afwezigheid en niet naar tevredenheid presteren niet in aanmerking komt voor deze uitkering. [eiser] stelt dat hij het grootste deel van 2022 heeft gewerkt en zijn KPI’s in dit jaar in orde en voldoende waren (namelijk tweemaal een KPI van 4 uit 5). Inco heeft hier vervolgens onvoldoende tegenover gesteld. Op de zitting heeft Inco bijvoorbeeld geen antwoord gegeven op de vraag waaruit blijkt dat [eiser] niet voldeed aan de KPI’s. Ook is onduidelijk in hoeverre [eiser] volgens Inco niet aan de KPI’s voldeed. Verder staat niet vast dat [eiser] vanaf de zomer niet meer heeft gewerkt, zoals Inco stelt en [eiser] betwist. Wat Inco hierover heeft gesteld, is te vaag. Omdat Inco deze uitkering in de brief van 27 oktober 2022 heeft toegezegd afhankelijk van de prestaties van [eiser] , had het op de weg van Inco gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen. Zonder die onderbouwing bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [eiser] niet heeft voldaan aan de prestatiewaardes. De omstandigheid dat [eiser] ziek was vanaf 17 oktober 2022, is onvoldoende, omdat dat een relatief korte periode van het jaar betreft. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] recht heeft op deze uitkering. Het betreft volgens de tabel van de Bijlage Variabele Beloning € 4.500,00 bruto. Dit betekent dat dit bedrag toewijsbaar is.
4.24.
Het bovenstaande betekent dat Inco in elk geval het variabel salaris over het jaar 2022 van € 4.500,00 bruto aan [eiser] dient te voldoen. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar zoals gevorderd, dus vanaf 5 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Om te voorkomen dat dit tussenvonnis geldt als een deelvonnis, wordt de veroordeling van Inco tot betaling van het variabele salaris over het jaar 2022 en de rente aangehouden totdat er eindvonnis zal worden gewezen. Het staat Inco vrij om dit deel van de vordering alvast aan [eiser] te betalen. Inco kan daarmee voorkomen dat de wettelijke rente oploopt.
Tot slot
4.25.
De zaak zal eerst naar de rol worden verwezen voor het overleggen van de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2021 door Inco, zoals in alinea 4.14. bedoeld. Daarna mag [eiser] een akte nemen waarop Inco mag reageren, zoals in alinea 4.7. en 4.14. bedoeld. De kantonrechter geeft partijen hierbij in overweging om met elkaar in overleg te gaan, in die zin dat zij de berekening / specificatie van het salaris waarop [eiser] recht had tijdens zijn arbeidsongeschiktheid in de periode van 17 oktober 2022 tot en met 25 april 2023 op elkaar afstemmen en in die zin dat Inco [eiser] inzage geeft in de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2021 en dat partijen vervolgens hun berekeningen van het bedrijfsresultaat in relatie tot de winst op elkaar afstemmen. Dan kunnen partijen namelijk volstaan met het overleggen van de gezamenlijke berekeningen en/of (als er nog discussie is) de resterende geschilpunten op de in de beslissing onder 5.1. genoemde roldatum. Het staat partijen vanzelfsprekend ook vrij verder te praten over een minnelijke regeling.
4.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.27.
Inco vordert een bedrag van € 1.206,02 wegens teveel aan [eiser] betaald loon. Omdat in de zaak van de conventie nog niet is beslist, zal in de zaak van de reconventie iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 23 april 2025voor het overleggen van de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2021 door Inco, zoals in alinea 4.14. en 4.25. bedoeld;
5.2.
bepaalt dat [eiser] op de rol van vier weken daarna een akte mag nemen, zoals in alinea 4.7., 4.14. en 4.25. bedoeld;
5.3.
bepaalt dat Inco op de rol van vier weken daarna een antwoordakte mag nemen, zoals in alinea 4.7., 4.14. en 4.25. bedoeld;
in conventie en in reconventie
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Als bedoeld in artikel 7:611 BW.
3.Artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.Zie dagvaarding, 6.20 en petitum onder II en pleitnota, pg. 4, 4e alinea, laatste zin.
5.Zie dagvaarding, 6.16 en 6.19 en pleitnota, pg. 4, eerste alinea.