ECLI:NL:RBNHO:2025:3070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
10997908
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfsruimte met beroep op dwaling en opschorting

In deze zaak heeft de huurder van een bedrijfsruimte, aangeduid als [naam], lange tijd de huurtermijnen niet betaald en beroept zich op dwaling. De rechtbank oordeelt dat de huurder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de overeenkomst zonder de dwaling niet dan wel niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Ook het beroep op opschorting wordt verworpen, omdat in de toepasselijke algemene bepalingen een verbod op opschorting van huurtermijnen is opgenomen. De huurder had op grond van de wet andere mogelijkheden dan opschorting en de verhuurder heeft steeds op meldingen van gebreken gehandeld. De huurder wordt veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, de waarborgsom, boete en kosten.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 maart 2024, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 7 januari 2025. De huurder heeft de huurovereenkomst opgezegd per 31 januari 2024, maar heeft vanaf december 2023 de huurtermijnen onbetaald gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst is geëindigd per 31 december 2024 en dat de huurder de verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. De vorderingen van de verhuurder, [eiser], zijn grotendeels toegewezen, inclusief de betaling van de huurachterstand en de waarborgsom, evenals de proceskosten.

In reconventie heeft de huurder vorderingen ingesteld tot vernietiging van de overeenkomsten, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat de huurder in het ongelijk is gesteld en moet voldoen aan de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10997908 \ CV EXPL 24-782
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. de Groot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[naam],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam] ,
gemachtigde: mr. R. Zwiers.
De zaak in het kort
De huurder van een bedrijfsruimte heeft lange tijd de huurtermijnen niet betaald en beroept zich onder andere op dwaling. Daaraan wordt voorbij gegaan. De huurder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de overeenkomst zonder de dwaling niet dan wel niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Ook het beroep op opschorting wordt niet gevolgd. In de toepasselijke algemene bepalingen staat een verbod op opschorting van huurtermijnen. Daarbij had de huurder op grond van de wet andere mogelijkheden dan opschorting en heeft de verhuurder bovendien steeds op meldingen van gebreken gehandeld. De huurder moet daarom onder andere de achterstallige huur en waarborgsom met boete en kosten betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2024 met producties en het herstelexploot van 27 maart 2024
- de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening van [eiser]
- de conclusie van antwoord in het incident
- het vonnis in het incident van 24 juli 2024
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van 18 september 2024 met producties
- de brief van 19 september 2024 met productie 7 (een usb-stick) van [eiser]
- het tussenvonnis van 16 oktober 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis in conventie
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan de [adres] in [woonplaats] en dreef daar de onderneming [naam] .
2.2.
In maart 2019 heeft [eiser] in het bedrijfspand een keuring van de elektrische installatie op basis van de NEN 3140 norm laten uitvoeren door Technisch Adviesbureau Kuilboer. Het rapport van 29 maart 2019 vermeldt verschillende gebreken aan de elektrische installatie.
2.3.
Partijen hebben op 6 december 2019 een koop- en huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] de onderneming aan [naam] heeft verkocht en de bedrijfsruimte aan [naam] heeft verhuurd. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte (ROZ 2015) van toepassing.
2.4.
Op 18 en 19 juli 2022 heeft in opdracht van [eiser] herstel van de in 2019 geconstateerde gebreken aan de elektrische installatie plaatsgevonden door Beemster Heilig Group. Daarvan is op 23 augustus 2022 een herstelrapport opgesteld.
2.5.
Op 7 oktober 2022 heeft in de bedrijfsruimte een Scope brandveiligheidsonderzoek volgens de NEN 1010 door Beemster Heilig Group plaatsgevonden. In het inspectierapport van 11 oktober 2022 zijn verschillende controlepunten niet akkoord bevonden, omdat deze niet voldoen aan de gestelde veiligheidsbepalingen.
2.6.
[eiser] heeft per brief van 22 november 2022 [naam] gesommeerd tot nakoming van de verplichtingen uit de koop- en huurovereenkomst, waaronder tot betaling van de achterstallige huur en waarborgsom.
2.7.
Op 24 november 2022 heeft [naam] [eiser] gewezen op de geconstateerde gebreken aan de elektrische installatie en een lekkage aan het dak van de bedrijfsruimte nabij de elektrische installatie. [naam] heeft [eiser] gesommeerd binnen acht dagen schriftelijke bescheiden te verstrekken waaruit blijkt dat de gebreken die in het keuringsrapport van 29 maart 2019 zijn geconstateerd zijn hersteld en binnen vier weken zorg te dragen voor herstel van de gebreken die zijn geconstateerd in het Scope10 rapport en de lekkage aan het dak.
2.8.
[eiser] heeft daarop met e-mails van 14 december 2022 en 6 januari 2023 gereageerd en onder andere een gezamenlijk bezoek aan de bedrijfsruimte voorgesteld om te bespreken voor wiens rekening herstel van de verschillende gebreken komt, maar dat [naam] eerst aan haar betalingsverplichting moet voldoen. [naam] heeft op 12 januari 2023 onder andere aan [eiser] laten weten dat zij overweegt een beroep te doen op dwaling en de vernietiging in te roepen van de koop- en huurovereenkomst, maar dat zij bereid is tot een gezamenlijk bezichtiging en het maken van afspraken over herstel en dat daarna de financiële aspecten aan de orde zullen komen.
2.9.
Op 23 februari 2023 heeft Beemster Heilig Group herstelwerkzaamheden aan de elektrische installatie conform het inspectierapport van 11 oktober 2022 uitgevoerd en daarvan een rapport opgesteld.
2.10.
Op 10 maart 2023 heeft [naam] aan de beheerder van [eiser] laten weten dat de lekkage nog steeds niet is verholpen.
2.11.
[eiser] heeft de huurovereenkomst per brief van 11 december 2023 opgezegd tegen 31 januari 2024.
2.12.
[naam] heeft de huurtermijnen vanaf december 2023 onbetaald gelaten.
2.13.
Op 10 juli 2024 heeft [naam] opnieuw een lekkage bij de beheerder van [eiser] gemeld. De beheerder heeft op 10 juli 2024 bericht dat de lekkage niet afkomstig is van de dakzijde, maar dat het wateroverlast is door de hoeveelheid regen die in korte tijd in het pand is gekomen tussen de fundering en de vloer.
2.14.
[eiser] heeft op 11 juli 2024 conservatoir beslag laten leggen op de in het bedrijfspand aanwezige inventaris.
2.15.
Op 23 juli 2024 heeft de beheerder van [eiser] aan [naam] bericht dat hij twee keer naar de bedrijfsruimte is geweest en het bedrijf de eerste keer was gesloten. De beheerder heeft verder laten weten dat het riool grotendeels is verstopt met cement, dat [eiser] hier al enige tijd mee bezig is en dat hem opviel dat er in de goten beplanting groeit, de regenwater afvoeren op enkele plaatsen stuk of afgebroken zijn en houten opstanden dicht tegen het gebouw staan waardoor het water niet goed weg kan lopen. Ook heeft hij laten weten dat [eiser] de regenafvoeren zal herstellen.
2.16.
Bij vonnis in het incident van 24 juli 2024 is [naam] voor de duur van deze procedure veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 23.825,79.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 31 december 2024 is geëindigd en veroordeling van [naam] tot het verstrekken van financiële gegevens en tot betaling van onder andere de achterstallige huur en waarborgsom, de contractuele boete, rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen nakoming van de tussen partijen gesloten koop- en huurovereenkomst ten grondslag.
3.3.
[naam] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[naam] voert het volgende aan. Naar aanleiding van een Scope 10 brandbeveiligingsonderzoek op 11 oktober 2022 bleek dat de elektrotechnische installatie niet voldeed. Kort daarna kreeg [naam] de beschikking over een keuringsrapport van een in 2019 in opdracht van [eiser] uitgevoerde keuring waaruit ook gebreken aan de elektrische installatie bleken. Daarover heeft [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gezwegen. [naam] verkeerde lang in onzekerheid over de veiligheid van de elektrische installatie in de bedrijfsruimte. Daardoor was zij genoodzaakt haar bedrijfsvoering te beperken wat heeft geleid tot omzet- en winstderving. Pas op 5 juli 2024 heeft [eiser] de herstelrapportage van 23 augustus 2022 verstrekt waarin staat dat de gebreken in juli 2022 zijn hersteld. Daarnaast is vanaf 2022 in het gehuurde sprake van structurele en substantiële lekkage in de nabijheid van de elektrische installatie. Omdat een reactie van [eiser] op herstelverzoeken dan wel het verschaffen van duidelijkheid over eventueel herstel uitbleef, heeft [naam] haar huurbetalingsverplichting opgeschort. Ook is sprake van schuldeisersverzuim, omdat [eiser] niet voldeed aan zijn verplichting tot het verschaffen van een ongestuurd huurgenot. Dat is toerekenbaar aan [eiser] . [naam] zou de koop- en huurovereenkomst niet hebben gesloten als zij bekend was met de gebreken aan de elektrische installatie. De onbekendheid is te wijten aan het verzwijgen daarvan door [eiser] van het rapport uit 2019. [naam] stelt zich daarom op het standpunt dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[naam] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten koop- en huurovereenkomst zijn vernietigd, dan wel vernietiging van deze overeenkomsten althans ten aanzien van de huurovereenkomst de gevolgen te wijzigen in die zin dat de huurtermijnen tot en met december 2024 worden gesteld op de tot 18 september 2024 door [naam] betaalde huur en veroordeling van [eiser] tot betaling van de koopprijs van € 90.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Subsidiair vordert [naam] ontbinding van de koop- en huurovereenkomst en veroordeling van [naam] tot terugbetaling van € 90.000,00.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Vast staat dat [naam] inmiddels de gehuurde bedrijfsruimte heeft verlaten. Tijdens de zitting heeft [naam] bevestigd dat de huurovereenkomst is geëindigd per 31 december 2024. De in dat kader door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is dus toewijsbaar.
4.2.
[eiser] vordert van [naam] verstrekking van financiële gegevens en betaling van onder andere de huurachterstand en baseert zijn vordering op nakoming van de koop- en huurovereenkomst. [naam] heeft hiertegen ingebracht dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort en dat sprake is van schuldeisersverzuim van [eiser] vanwege het nalaten van herstel van verschillende gebreken en het verschaffen van duidelijkheid daarover. Ook stelt [naam] dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomsten.
Dwaling
4.3.
[naam] stelt dat zij heeft gedwaald, omdat [eiser] zou hebben verzwegen dat er in 2019 een elektrotechnische keuring had plaatsgevonden, waarbij verschillende gebreken aan de elektrotechnische installatie zijn geconstateerd. Dit beroep op dwaling slaagt niet. Ook als het verwijt van [naam] zou komen vast te staan, is voor het slagen van een beroep op dwaling ook vereist dat [naam] stelt dat zij de overeenkomst zonder de dwaling niet dan wel niet op dezelfde voorwaarden was aangegaan. Daarbij zou voldoende zijn geweest dat [naam] had gesteld - en in geval van betwisting aannemelijk had gemaakt - dat zij een of meer concreet door haar aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard. [1] Dit alles heeft [naam] echter niet gedaan. Gelet op het feit dat [eiser] , in 2022 door [naam] geconfronteerd met de gebreken in de installatie, is overgegaan tot reparatie, en [naam] tot en met 2023 de huur is blijven betalen en het gehuurde in ieder geval tot en met medio 2024 is blijven gebruiken, heeft [naam] dus onvoldoende gesteld dat zij de overeenkomst zonder de dwaling niet dan wel niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan.
Opschorting
4.4.
[naam] beroept zich op opschorting van haar betalingsverplichting. Vanaf 1 december 2023 is zij gestopt met betaling van de volledige huurtermijnen. Op grond van artikel 23.1 van de toepasselijke algemene bepalingen bij de huurovereenkomst is opschorting, aftrek of verrekening van de huurbetalingsverplichting echter niet toegestaan. Deze bepaling staat dan ook in de weg aan het beroep op opschorting door [naam] .
4.5.
Daarbij geldt dat [naam] op grond van de wet herstel van gebreken kan verlangen van [eiser] [2] , wat [naam] ook heeft gedaan. Als [eiser] met het verhelpen van de gebreken in verzuim is, dan kan [naam] dit verhelpen zelf verrichten en de kosten daarvan, voor zover deze redelijk waren, op [eiser] verhalen. Ook kan [naam] een vordering tot vermindering van de huurprijs instellen. [3] [naam] heeft dat niet gedaan, maar heeft zonder mededeling van opschorting de betaling van de volledige huurtermijnen gestaakt en is het gehuurde daarna blijven gebruiken.
4.6.
Ook kan uit de stukken worden opgemaakt dat [eiser] steeds op meldingen van gebreken heeft gehandeld. [eiser] heeft herstelwerkzaamheden uitgevoerd om de lekkage te verhelpen en heeft de in de rapporten geconstateerde gebreken aan de elektrotechnische installatie binnen drie maanden na melding laten herstellen. Hoewel het standpunt van [naam] ook is dat [eiser] geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of alle gebreken zijn gesteld (wat [eiser] heeft weersproken), was zij ermee bekend dat herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Zij had opnieuw het herstelrapport kunnen opvragen of zelf een keuring kunnen laten uitvoeren in plaats van over te gaan tot opschorting van haar volledige huurbetalingsverplichting, dit een jaar na haar ingebrekestelling en nadat [eiser] de beëindiging van de huurovereenkomst had aangezegd.
4.7.
Het beroep op opschorting en schuldeisersverzuim wordt daarom gepasseerd.
Inzage jaarrekeningen
4.8.
[eiser] vordert dat [naam] haar volledige jaarrekeningen over 2020, 2021 en 2022 ter inzage verschaft en controle laat plaatsvinden van de omzet- en inkoopadministratie, zodat hij kan vaststellen of [naam] een earn out vergoeding aan hem is verschuldigd. [eiser] verwijst ter onderbouwing van deze vordering naar artikel 1d van de koopovereenkomst waarin staat dat [naam] aan [eiser] over deze jaren een earn out vergoeding moet betalen van 10% van de bruto marge vanaf € 400.000,00 en dat [naam] een onderbouwde opgaaf van het earn out bedrag aan [eiser] moet verstrekken, waarbij [eiser] het recht heeft de omzet- en inkoopadministratie van [naam] te controleren.
4.9.
[naam] betwist deze vordering niet en op grond van de koopovereenkomst is zij daartoe ook verplicht. Deze vordering wordt daarom toegewezen. Ook de gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 30.000,00 is niet weersproken en zal worden toegewezen na afloop van de hiervoor genoemde termijn van dertig dagen na betekening van het vonnis.
Huur en waarborgsom
4.10.
[eiser] vordert betaling van de huurachterstand tot en met maart 2024 van
€ 22.008,14, de huur van € 3.972,37 per maand vanaf 1 april 2024 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en de waarborgsom van € 6.666,67. [naam] heeft de hoogte van de huurachterstand tot en met maart 2024 niet weersproken. Ook heeft zij niet weersproken dat de huur over 1 april 2024 tot en met 31 december 2024, zijnde € 35.751,33, onbetaald is gelaten. Ook heeft [naam] niet weersproken dat zij op grond van de huurovereenkomst de waarborgsom moet betalen en dat zij dat niet heeft gedaan. Daarbij heeft [naam] geen beroep gedaan op de overeengekomen uitzonderingen voor de verschuldigdheid daarvan. Deze vorderingen van [eiser] van in totaal € 64.426,14 zijn daarom toewijsbaar.
Boete
4.11.
[eiser] vordert een contractuele boete over de openstaande huurachterstand van december 2023 tot en met december 2024. [eiser] interpreteert artikel 23.2 van de toepasselijke algemene bepalingen zo dat voor iedere afzonderlijk openstaande maand huur de (minimum)boete van € 300,00 is verschuldigd. Deze interpretatie is niet aannemelijk. De kantonrechter gaat er vanuit dat de bepaling zo moet worden gelezen dat per maand over het totale openstaande saldo aan huur in de betreffende maand 1% boeterente of € 300,00 aan boeterente als de berekening lager uit zou vallen dan € 300,00, is verschuldigd.
4.12.
[naam] heeft de huur over bovenstaande periode niet betaald en is daarom over deze 13 maanden de contractuele boete verschuldigd aan [eiser] . Ook is [naam] een contractuele boete verschuldigd wegens het niet betalen van de waarborgsom. [naam] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van 14 keer de contractuele boete van € 300,00, zijnde € 4.200,00.
Vattenfall
4.13.
[eiser] maakt ook aanspraak op een door hem gedane betaling van € 2.302,97 aan Vattenfall en heeft met stukken toegelicht waarom [naam] dit bedrag aan hem moet terugbetalen. [naam] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat ook deze vordering van [eiser] toewijsbaar is.
Factuur
4.14.
De factuur van € 589,31 voor chauffeursdiensten waarvan [eiser] betaling vordert, wordt als niet weersproken toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 28.1 van de algemene bepalingen van 15% van achterstallige huur van
€ 22.008,14. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 3.301,22 is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, dat als redelijk wordt beschouwd. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 995,08.
Wettelijke (handels)rente
4.16.
[eiser] vordert over de Vattenfall betaling, de factuur en de buitengerechtelijke incassokosten wettelijke (handels)rente. De wettelijke handelsrente over deze posten wordt afgewezen, omdat deze vorderingen niet voortvloeien uit een handelsovereenkomst. [4] De wettelijke rente over deze posten is wel toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding dan wel vanaf 30 dagen na de factuurdatum, zoals gevorderd.
Conclusie
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 72.513,50 wordt toegewezen.
Proceskosten
4.18.
[eiser] vordert [naam] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar. [5] De beslagkosten worden vastgesteld op € 295,43 voor kosten deurwaardersexploten en € 543,00 voor salaris gemachtigde (1 punt × € 543,00), totaal € 838,43. Omdat voor een beslag- en bodemprocedure één keer griffierecht is verschuldigd, is voor de later ingestelde beslagprocedure geen griffierecht in rekening gebracht.
4.19.
[naam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief een half salarispunt voor het incident en nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.357,50
(2,5 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.313,72
in reconventie
4.20.
Zoals hiervoor is overwogen slaagt het beroep op dwaling niet. De op die grond gevorderde vernietiging van de overeenkomsten en/of wijziging van de gevolgen van de huurovereenkomst worden daarom afgewezen.
4.21.
De gevorderde ontbinding van de overeenkomsten wordt afgewezen. Enerzijds is de huurovereenkomst op 31 december 2024 al geëindigd. Verder is van een op zichzelf staande tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst niet gebleken. Daarnaast is [eiser] overgegaan tot herstel van gebreken in de gehuurde bedrijfsruimte. Voor zover sprake was van onduidelijkheid over het herstel dan wel onvolledig herstel, is dat van onvoldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.
4.22.
[naam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
815,00
(1 punt × € 815,00)
Totaal
815,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst is geëindigd per 31 december 2024,
5.2.
veroordeelt [naam] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] de volledige jaarrekeningen van [naam] over 2020, 2021 en 2022 ter inzage te verschaffen en [eiser] op eerste schriftelijk verzoek in de gelegenheid te stellen de omzet- en inkoopadministratie van [naam] door de accountant van [eiser] te laten controleren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [naam] na ommekomst van de dertigdagen termijn na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [naam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 72.522.50, te vermeerderen met de wettelijke rente [6] over:
- het bedrag van € 2.302,97 (Vattenfall), met ingang van 12 maart 2024,
- het bedrag van € 598,31 (factuur),met ingang van 18 augustus 2021,
- het bedrag van € 995,08 (buitengerechtelijke incassokosten),met ingang van 12 maart 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 838,43,
5.5.
veroordeelt [naam] in de proceskosten van € 2.313,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen van [naam] af,
5.9.
veroordeelt [naam] in de proceskosten van € 815,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 17 januari 1997, NJ 1997/222.
2.Artikel 7:206 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 7:207 BW.
4.Artikel 6:119a BW.
5.Artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Artikel 6:119 BW.