ECLI:NL:RBNHO:2025:2932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
AWB-23_7597
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over terugvordering bedrijfskapitaal Tozo en kwijtschelding van schuld in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een lening voor bedrijfskapitaal die aan eiser is verstrekt op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser, die een restaurant exploiteert, had een lening van € 10.000,- ontvangen, maar heeft zijn aflossingsverplichtingen niet nagekomen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, heeft op 1 augustus 2023 besloten het verstrekte bedrijfskapitaal terug te vorderen, omdat eiser zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en is in beroep gegaan bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 6 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van verweerder niet voldoet aan de eisen van een kenbare en evenwichtige belangenafweging. Verweerder heeft niet aangetoond dat er geen onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor eiser zijn. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij gedupeerd is door de toeslagenaffaire en dat de lening om die reden kwijtgescholden had moeten worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft besloten dat de lening niet voor kwijtschelding in aanmerking komt, omdat de terugvordering pas na 1 januari 2021 heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken te melden of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. Indien verweerder dit doet, zal eiser de mogelijkheid krijgen om hierop te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7597 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: L. Brouwer).

Inleiding

1. Het gaat in deze zaak om de terugvordering van de aan eiser verstrekte lening voor bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en tegen het besluit om die lening niet kwijt te schelden.
1.1
Eiser exploiteert een restaurant. Hij heeft verweerder gevraagd om tijdelijke inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal op grond van de Tozo. De aanvraag om inkomensondersteuning op grond van de Tozo 1 is toegekend. De aanvragen op grond van de Tozo 2 en Tozo 3 zijn afgewezen. Verweerder heeft eiser een bedrijfskapitaal op grond van de Tozo verstrekt ter hoogte van € 10.000,-.
1.2
Met het besluit van 1 augustus 2023 heeft verweerder het verstrekte bedrijfskrediet van eiser teruggevorderd. Het op dat moment openstaande bedrag bedroeg € 10.125,48.
1.3
Eiser is gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Hij heeft verweerder gevraagd om in dat kader de schuld kwijt te schelden. Verweerder heeft daar naar gekeken en vastgesteld dat deze schuld niet voor kwijtschelding in aanmerking komt.
1.4
Met het bestreden besluit van 9 november 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser is in beroep gekomen bij de rechtbank.
1.5
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn ex-echtgenote, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft op 10 november 2020 een bedrijfskapitaal op grond van de Tozo verstrekt van € 10.000,-. De bijstand in de vorm van een bedrijfskrediet is een lening. Dit bedrag moet naar draagkracht in drie jaar tijd worden terugbetaald tegen een rentepercentage van 2%. Tot 1 januari 2021 hoefde er nog niet te worden afgelost. Omdat de coronacrisis voortduurde is uitstel van betaling verleend, in eerste instantie tot 1 juli 2021 en later is opnieuw uitstel van betaling gegeven [1] . Eiser moest uiteindelijk vanaf 1 juli 2022 gaan aflossen. Op 17 juni 2022 heeft verweerder eiser bericht dat hij op 1 juli 2022 moet beginnen met het aflossen van het bedrijfskrediet. Daarbij is een overzicht van het openstaande saldo verstrekt en de maandelijkse aflossing (een bedrag van € 205,67). Eiser is op 1 juli 2022 niet gestart met aflossen.
3. Verweerder heeft vervolgens op 1 augustus 2023 besloten, met toepassing van artikel 58, tweede lid, onder b van de Participatiewet (Pw), het verstrekte bedrijfskrediet van eiser in één keer terug te vorderen. In het bestreden besluit legt verweerder uit dat het bedrijfskrediet van eiser wordt teruggevorderd omdat hij zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt (hij weigert te betalen).
4. Verweerder heeft onderzocht of eiser deze lening kan worden kwijtgescholden omdat hij gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Verweerder concludeert dat die lening daar niet voor in aanmerking komt. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen wordt een lening slechts kwijtgescholden indien de hoofdsom voor 1 januari 2021 is teruggevorderd en in het geval van eiser is het besluit tot terugvordering van het bedrijfskrediet pas op 1 augustus 2023 genomen. Hij hoeft over 2020 geen rente te betalen.

Standpunt van eiser

5. Eiser voert, kort samengevat, het volgende aan. Door corona moest hij zijn zaak sluiten. De Nederlandse overheid probeerde ondernemers te ondersteunen in die coronaperiode. Hij voelt zich door verweerder daarin echter slecht behandeld. Hij heeft verweerder om ondersteuning gevraagd en heeft daarop wel een Tozo 1-uitkering gekregen, maar de Tozo 2 en -3 uitkeringen werden hem, in zijn visie ten onrechte, geweigerd. Verweerder heeft de regeling, buiten de Nederlandse overheid om, zo aangepast dat het inkomen van de partner toen werd meegeteld. Met zijn omstandigheden is geen rekening gehouden. Door die afwijzing is hij in de problemen geraakt. Hij kon toen niet anders dan het verstrekte bedrijfskrediet ook privé te gebruiken voor het levensonderhoud. Hij stond met de rug tegen de muur. Eiser stelt voor, omdat die uitkeringen hem destijds onterecht zijn geweigerd , dat verweerder alsnog tot uitbetaling daarvan overgaat, via verrekening met de openstaande lening.
6. Daarnaast voert hij aan dat verweerder de schuld had moeten kwijtschelden vanwege zijn situatie als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Hij beschrijft zijn situatie en de implicaties voor hem.

Beoordeling door de rechtbank

7. Wat de rechtbank moet beoordelen is of verweerder terecht heeft besloten de lening voor bedrijfskapitaal op grond van de Tozo (volledig) terug te vorderen en of verweerder terecht heeft besloten om die lening/schuld niet kwijt te schelden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Terugvordering bedrijfskrediet

8. Naar de regels van de Tozo [2] wordt bijstand als bedrijfskapitaal verleend in de vorm van een rentedragende lening. In deze vorm van bijstand ligt besloten dat de bijstand die is verstrekt als geldlening dient te worden terugbetaald. Uit artikel 16 van de Tozo volgt dat verweerder de lening direct kan opeisen als de zelfstandige de betalingsverplichting niet nakomt. Eiser was hiermee bekend. Dit staat ook in de door hem getekende schuldbekentenis.
9. Als de uit een geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen kan een bestuursorgaan de kosten van bijstand terugvorderen. Dat staat in artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw.
10. Eiser is gewezen op het feit dat hij vanaf 1 juli 2022 moest gaan aflossen. Vaststaat dat eiser die verplichting niet is nagekomen. Gelet hierop was verweerder dus in beginsel bevoegd om op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw de lening meteen van eiser terug te vorderen.
11. Het betoog van eiser, dat hij recht had op de Tozo-2 en -3-uitkeringen en verweerder de terugvordering daarmee dient te verrekenen, slaagt niet. Afhankelijk van de aard van het financiële probleem konden zelfstandig ondernemers op grond van de Tozo in aanmerking komen voor twee vormen van bijstand. Zelfstandigen van wie het inkomen als gevolg van de coronacrisis was gedaald tot onder het sociaal minimum konden een beroep doen op bijstand voor levensonderhoud en zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis werden geconfronteerd met een liquiditeitsprobleem (wat betekent dat de zelfstandige (tijdelijk) over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikte om aan de aan het bedrijf verbonden financiële verplichtingen te kunnen voldoen), konden een beroep doen op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Het zijn twee aparte vormen van bijstand met eigen regels. De rechtbank wijst eiser erop dat de beslissingen van verweerder tot weigering van de Tozo 2- en -3 -uitkeringen voor levensonderhoud vaststaan, want daartegen is hij niet opgekomen. Ook wijst de rechtbank eiser erop dat de Tozo-regeling is vastgesteld door de regering. Het is de regering die destijds heeft bepaald dat vanaf de Tozo 2 het inkomen van de partner meetelt voor het vaststellen van het recht op een uitkering voor levensonderhoud. Het is dus niet zoals eiser kennelijk veronderstelt een door de gemeente zelf aangepaste regeling. Verweerder was gehouden uitvoering te geven aan de bepalingen van vastgestelde Tozo-regeling en daarin was de partnertoets opgenomen.
Belangenafweging
12. Artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw is een kan-bepaling. Verweerder kan de als geldlening verstrekte bijstand terugvorderen, maar is daartoe niet verplicht. Dus zal verweerder (ambtshalve) een belangenafweging moeten maken. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen kenbare (evenwichtige) belangenafweging heeft gemaakt. Dit betekent dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. Ook in de verweerschriften en ter zitting is een belangenafweging niet (alsnog) gemaakt. Verweerder zegt enkel dat het belang van eiser niet zwaarder weegt dan het belang van het college en verder dat hem niet is gebleken van onaanvaardbare financiële of sociale consequenties. Dat is echter niet een belangenafweging zoals hier vereist. Het feit dat verweerder, zoals op de zitting aangegeven, altijd gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering, ontslaat verweerder niet van de verplichting om de betrokken belangen altijd (kenbaar en evenwichtig|) af te wegen. Dat is vaste rechtspraak.
12. Uit de rechtspraak volgt dat van verweerder – in positieve zin – een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig besluit wordt verlangd. Het is daarbij aan verweerder om uit te leggen dat er voor eiser geen ander minder belastend besluit kon worden genomen. Dit vergt een degelijk onderzoek naar alle relevante feiten en de af te wegen belangen. En bij de stap of het genomen besluit evenwichtig is moet worden beoordeeld of een op zichzelf geschikt besluit, gelet op alle omstandigheden van het geval, voor eiser niet onredelijk bezwarend is, in verhouding tot het doel dat met het besluit wordt gediend. Dit vraagt dus een concrete maatvoering. Daarin schiet verweerder tekort. Verweerder zal die afweging alsnog moeten maken.
Had verweerder de schuld (Tozo-lening) moeten kwijtschelden?
14. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), voor zover van belang, scheldt het college van burgemeester en wethouders ambtshalve schulden kwijt die verband houden met de uitvoering van de Participatiewet, voor zover die op 31 december 2020 niet voldaan waren of voor zover die betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2020 en de schuld na die datum is vastgesteld, van een persoon als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid.
14. Op grond van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wht scheldt het college van burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste en derde lid een lening verstrekt als bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als bedoeld in artikel 78f van de Participatiewet slechts kwijt of restitueert deze slechts voor zover het betreft:
a. achterstallige betalingen; of
b. de hoofdsom, welke op grond van artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet voor 1 januari 2021 is teruggevorderd.
16. De schuld is hier ontstaan op 11 november 2020 (akte schuldbekentenis). Aan eiser is uitstel van betaling verleend tot uiteindelijk 1 juli 2022. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt is het niet verweerder die hem uitstel van betaling heeft verleend, maar is het de regering die dit heeft bepaald (zie bij voetnoot 1). Verweerder was daaraan gebonden.
16. Dit betekent dat op 31 december 2020 (nog) geen sprake was van achterstallige betalingen zoals bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wht. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat de schuld (Tozo lening) op grond van de Wht niet in aanmerking komt voor kwijtschelding.
16. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Hardheidsclausule
16. De Wht bevat echter ook een hardheidsclausule. Op grond van artikel 9.1, tweede lid, onder d, van de Wht kan, voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden, het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21.
16. In wat eiser aanvoert had verweerder (ook) een beroep op die hardheidsclausule moeten lezen. Verweerder heeft die beoordeling niet gemaakt. Verweerder zal alsnog moeten beoordelen of in dit geval mogelijk sprake is van onbillijkheden van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

21. Zoals hiervoor, onder de rechtsoverwegingen 12 en 13 en onder de rechtsoverwegingen 19 en 20, is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
21. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet om proceseconomische redenen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
23. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
24. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 16, tweede lid van de Tozo is uitstel van betaling verleend tot 1 januari 2021 en vervolgens tot 1 januari 2022. Op grond van artikel 4b, tweede lid van de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Trozo) is dit, in afwijking van artikel 16, tweede lid van de Tozo, weer gewijzigd naar 1 juli 2022.
2.artikel 13, eerste lid van de Tozo