ECLI:NL:RBNHO:2025:29

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/15/360032/KG ZA 24/723
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van exploitatievergunning voor coffeeshop in Den Helder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2025 een aanvulling gegeven op een eerder vonnis van 24 december 2024. De eiser, een coffeeshop in Den Helder, had een verzoek ingediend om de gemeente te veroordelen tot het dulden van de exploitatie van haar coffeeshop, ondanks het verstrijken van de geldigheid van de exploitatievergunning op 1 januari 2025. De gemeente had geweigerd om de exploitatie voort te zetten zonder een geldige vergunning, omdat er nog geen besluit was genomen op de aanvraag voor verlenging van de vergunning. De eiser stelde dat de gemeente onrechtmatig handelde door geen besluit te nemen, wat zou leiden tot sluiting van de coffeeshop en financiële problemen. De gemeente verweerde zich door te stellen dat de vordering van de eiser een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht zou zijn en dat de eiser geen gerechtvaardigd belang had bij de vordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet onrechtmatig handelde door geen besluit te nemen, aangezien er nog geen advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) was ontvangen. De rechter concludeerde dat de gevorderde voorziening moest worden afgewezen, omdat de eiser de besluitvorming van de burgemeester moest afwachten en de proceskosten voor rekening van de eiser kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: C/15/360032/KG ZA 24/723
Uitspraakdatum: 24 december 2024
Uitwerking van het verkorte vonnis in kort geding van 24 december 2024
Datum uitwerking: 7 januari 2025
[eiser] h.o.d.n. [Coffeeshop]
gevestigd te Den Helder
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.L. Winters en mr. G.L.M Teeuwen
tegen
de publieke rechtspersoon
Gemeente Den Helder
gevestigd te Den Helder
gedaagde
verder te noemen: de gemeente
gemachtigde: mr. H. Doornhof en mr. J.M. Luttge
Het navolgende bevat een aanvulling van het op 24 december 2024 in deze zaak gewezen (zgn. kop-staart)vonnis. Beide documenten laten zich samen lezen als een volledig vonnis in kort geding.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord met producties van de gemeente
- de aanvullende producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 23 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is op 24 december 2024 een (kop-staart)vonnis gewezen. Het navolgende vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert sinds 11 juni 1994 een coffeeshop ( [Coffeeshop] ) aan de [adres] te Den Helder.
2.2.
Binnen de gemeente is sprake van gedoogde drugshandel. Voor coffeeshops geldt dat zij in het bezit moeten zijn van een geldige exploitatievergunning en een gedoogverklaring. Verder geldt dat in het ‘Beleid coffeeshops Den Helder 2023’ het voornemen is opgenomen om - met het oog op de herontwikkeling van de [adres] tot een woonstraat - per 1 januari 2025 geen coffeeshops meer in de [adres] gevestigd te hebben. In het eerdere beleid werd uitgegaan van een einddatum van 1 januari 2024. Op dit moment is er naast [Coffeeshop] nog één andere coffeeshop in de [adres] gevestigd.
2.3.
[eiser] beschikt vanaf het moment dat zij geopend is over de benodigde exploitatievergunningen en gedoogverklaringen, waarvan de laatste dateren van 15 januari 2024 en een looptijd hebben tot 1 januari 2025. In de laatst verstrekte vergunning en gedoogverklaring is - voor zover van belang - het volgende opgenomen.
‘Op 5 december 2023 heeft u een aanvraag gedaan voor een nieuwe exploitatievergunning voor [Coffeeshop] , [adres] Den Helder. Voor nu heb ik besloten de vergunning aan u te verlenen onder een aantal voorwaarden. Op dit moment is het BIBOB onderzoek nog niet afgerond. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kan ik ervoor kiezen om mijn besluit te heroverwegen.’
2.4.
De gemeente heeft, na eerst zelf onderzoek te hebben verricht naar de integriteit van [eiser] , het Landelijk Bureau Bibob (LBB) gevraagd om een advies op grond van de Wet Bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) over [eiser] uit te brengen. Bij brief van 18 november 2024 heeft de gemeente [eiser] daarvan op de hoogte gesteld en haar meegedeeld dat een nieuwe vergunning voor de exploitatie van de coffeeshop in 2025 niet wordt afgegeven voordat een advies van het LBB is ontvangen. Het onderzoek door het LBB is tot op heden niet afgerond.
2.5.
In verband met de wens van de gemeente om in de toekomst geen coffeeshops meer in de [adres] gevestigd te hebben, heeft [eiser] meerdere alternatieve locaties aangedragen aan de gemeente. Bij besluit van 2 april 2024 heeft de gemeente zich in principe akkoord verklaard met de verplaatsing naar één van de door [eiser] voorgestelde locaties, onder voorbehoud dat tijdig de daarvoor benodigde vergunningen en wettelijke toestemmingsvereisten zijn aangevraagd en verkregen.
2.6.
Op 29 november 2024 heeft [eiser] een aanvraag ingediend om verlening van een exploitatievergunning op een alternatieve locatie en daarnaast een aanvraag ingediend om verlenging van de huidige exploitatievergunning voor de [adres] . Daarbij heeft zij tevens toestemming gevraagd om, in afwachting van het te nemen besluit, de exploitatie voort te mogen zetten na de expiratiedatum van de huidige vergunning. De burgemeester heeft dit geweigerd. Bij email van 16 december 2024 is namens de gemeente [eiser] het volgende bericht:
‘Nu er op dit moment geen concreet zicht is op legalisatie kunnen wij niet instemmen met voortzetting van de exploitatie zonder geldige vergunning. Nu dit een feitelijke mededeling is, zien wij dit niet als besluit.’
2.7.
In een brief van 20 december 2024 van het college van burgemeester en wethouders is opgenomen dat de burgemeester heeft besloten de termijn waarbinnen coffeeshops verdwenen moeten zijn uit de [adres] te verlengen tot uiterlijk 1 juli 2026.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert primair dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de gemeente veroordeelt te dulden dat [eiser] haar coffeeshop mag exploiteren binnen de gebruikelijke kaders zoals vermeld in de exploitatievergunning en de gedoogverklaring en dat de gemeente niet zal handhaven, tenzij de voorwaarden uit de exploitatievergunning of gedoogverklaring worden overtreden, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vordert [eiser] dat de gemeente in ieder geval tot het moment dat er is beslist op de aanvraag voor een nieuwe exploitatievergunning wordt veroordeeld te dulden dat [eiser] de exploitatie van haar coffeeshop voortzet. Meer subsidiair vordert [eiser] het treffen van een in goede justitie te bepalen ordemaatregel of voorziening.
3.2.
[eiser] legt - samengevat weergegeven - aan haar vordering ten grondslag dat de gemeente tot op heden geen besluit heeft genomen waartegen bestuursrechtelijk kan worden opgekomen. [eiser] ziet zich daardoor genoodzaakt zich tot de civiele restrechter te wenden. De omstandigheid dat de gemeente nog geen besluit heeft genomen op haar aanvraag, heeft tot gevolg dat zij haar onderneming per 1 januari 2025 zal moeten sluiten. Gezien met name de financiële gevolgen die een sluiting voor [eiser] heeft, is het onrechtmatig van de gemeente om geen besluit te nemen. [eiser] heeft er dan ook een zwaarwegend belang bij dat het haar wordt toegestaan, om in afwachting van een besluit op haar aanvraag, te blijven exploiteren. Dat geldt te meer nu inmiddels is besloten tot verlenging van de termijn waarbinnen coffeeshops verdwenen moeten zijn uit de [adres] tot uiterlijk 1 juli 2026. Er is geen acute noodzaak op grond waarvan [eiser] per 1 januari 2025 de deuren van [Coffeeshop] zou moeten sluiten. De gemeente heeft al eerder een vergunning verleend, terwijl er nog een Bibob-onderzoek gaande was, zodat dit niet aan het voortzetten van de exploitatie in de weg hoeft te staan. Het belang van [eiser] weegt zwaarder dan het belang van de gemeente.
3.3.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat toewijzing van de vordering leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht en het niet aan de civiele rechter is om in te grijpen in de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden van de burgemeester. Dit betekent dat [eiser] in beginsel een besluit van de gemeente af moet wachten. Slechts wanneer in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kan worden gevergd een formeel besluit af te wachten, kan van dat beginsel worden afgeweken. Hiervan is volgens de gemeente in dit geval geen sprake. Gezien het strenge coffeeshopbeleid dat de gemeente voert, is exploitatie zonder toestemming ongewenst. Daar komt bij dat [eiser] de ontstane situatie over zichzelf heeft afgeroepen, doordat zij niet tijdig een nieuwe exploitatievergunning en gedoogverklaring heeft aangevraagd. Verder geldt dat het nog maar de vraag is of er een nieuwe vergunning zal worden verleend, aangezien het Bibob-onderzoek nog altijd niet is afgerond en er gerede twijfels bestaan over de integriteit van [eiser] . De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat [eiser] geen gerechtvaardigd belang heeft bij toewijzing van de vordering.

4.De beoordeling

bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot het dulden van de voortzetting van de exploitatie van [Coffeeshop] per 1 januari 2025 en tot het afzien van handhaving in die periode, in afwachting van een besluit op de aanvraag om verlenging van de huidige exploitatievergunning. Dat besluit betreft een besluit van de burgemeester op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Helder (APV) en dus een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De in dit kort geding gevorderde voorziening houdt dan ook rechtstreeks verband met een bestuursrechtelijke aanvraagprocedure. Gelet hierop dient de voorzieningenrechter te beoordelen of zij - als civiele (rest)rechter - bevoegd is van de vordering in kort geding kennis te nemen. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen al voorgehouden dat zij deze vraag bevestigend beantwoordt. Dat wordt hierna verder uitgelegd.
4.2.
De grondslag van de vordering van de eisende partij (ofwel: het recht waarin deze vraagt te worden beschermd) is bepalend voor de beantwoording van de vraag of de burgerlijke rechter bevoegd is van die vordering kennis te nemen. In dit geval stelt [eiser] - kort samengevat - dat de gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet vóór het verlopen van de geldigheidsduur van haar huidige exploitatievergunning een appellabel besluit te nemen op de door haar ingediende aanvraag om verlenging. Zij acht de handelwijze van de gemeente, in het bijzonder het niet willen nemen van een besluit, in de gegeven omstandigheden evident onrechtmatig en in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gelet op deze grondslag is de burgerlijke rechter, en dus de voorzieningenrechter in dit kort geding, in beginsel bevoegd om van de vordering van [eiser] kennis te nemen.
4.3.
Dat ligt anders indien de wet voor het geschil een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengesteld. In dat geval moet de voorzieningenrechter zich van een oordeel onthouden door [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren. Dat is hier niet aan de orde. Ter zitting zijn allerlei verschillende bestuursrechtelijke mogelijkheden aan de orde gekomen. De conclusie is echter dat er nu nog geen besluit in de zin van de Awb is waartegen kan worden opgekomen, omdat er nog geen besluit is genomen op de aanvraag om verlenging van de exploitatievergunning. Er staat dan ook op de datum van dit vonnis geen met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open.
4.4.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter inhoudelijk zal dienen te beslissen over de vordering in dit kort geding. Daarbij bestaat in beginsel ook een spoedeisend belang, gelet op de expiratiedatum van de huidige exploitatievergunning.
uitgangspunten bij beoordeling
4.5.
Dat de voorzieningenrechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en daarover inhoudelijk moet beslissen, maakt evenwel niet dat het haar in kort geding vrij staat om integraal te treden in de beoordeling die normaal gesproken binnen het bestuursrechtelijk traject en door de bestuursrechter behoort plaats te vinden. De burgemeester zal een besluit op de aanvraag moeten nemen, waartegen bestuursrechtelijk kan worden opgekomen. Daardoor zal er - op termijn - alsnog een bestuursrechtelijke rechtsgang komen open te staan, waarin die beoordeling ten volle kan plaatsvinden. De gemeente stelt terecht dat het op de weg ligt van partijen - en daarom ook van [eiser] mag worden verwacht - deze besluitvorming af te wachten. Het is niet aan de voorzieningenrechter in kort geding om op die besluitvorming vooruit te lopen. Daarmee zou worden getreden in de uitoefening van bestuursrechtelijke bevoegdheden en dat zou leiden tot een naar het oordeel van de voorzieningenrechter ongewenste doorkruising van het bestuursrechtelijk traject. Dat traject is met procedurele waarborgen omkleed, onder meer met het oog op de bescherming van de belangen van derden, die in deze procedure buiten beschouwing blijven, waarbij ook van belang is dat hier gaat om de uitvoering van het door de gemeente gevoerde (strenge) coffeeshopbeleid, wat naar zijn aard (ook politiek-bestuurlijk en maatschappelijk gezien) ingewikkelde materie betreft.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling van het handelen van de gemeente en de in verband daarmee ingestelde vordering, zeker in kort geding. In deze zaak betekent dat dat de voorzieningenrechter zich zal beperken tot een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij tevens kan spelen of gebleken is van evident onrechtmatig handelen door de gemeente. Die belangenafweging leidt in dit geval tot afwijzing van de gevorderde voorziening. Dat wordt hierna uitgelegd.
de belangen
4.7.
De gevraagde voorziening is qua inhoud verstrekkend. Deze komt er op neer dat [eiser] zou moeten worden behandeld als ware zij in het bezit van de gevraagde verlenging van de exploitatievergunning. Primair wordt dat voor onbepaalde duur gevraagd. Dat wordt sowieso niet toewijsbaar geacht, gelet op de te verwachten besluitvorming waartegen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. Subsidiair, uitgaande van een aanvraagdatum van 29 november 2024 en de in de APV en Awb neergelegde beslistermijn van in totaal 16 weken, betreft dit een voorziening die zou worden getroffen voor een periode van naar verwachting ongeveer drie maanden (ná het verstrijken van de geldigheidsduur). De gevraagde voorziening is daarom qua duur eveneens vergaand. Feitelijk komt dit er op neer dat het [eiser] wordt toegestaan om de exploitatie van [Coffeeshop] voort te zetten gedurende een periode van enkele maanden, zonder dat de daarvoor vereiste toestemmingen (in de vorm van een exploitatievergunning en gedoogverklaring) zijn verleend en zonder dat de daarvoor op grond van de APV vereiste (inhoudelijke) beoordeling heeft plaatsgevonden. De gemeente stelt terecht dat dit onwenselijk is, maar ook tot allerlei juridische problemen zou kunnen leiden, onder meer wanneer er een ontvankelijk verzoek tot handhaving zou worden gedaan. Om zo’n verstrekkende voorziening toe te kunnen wijzen, zeker in een civiele procedure, vooruitlopend op de beoordeling in een bestuursrechtelijke procedure, moet er sprake zijn van een zwaarwegend belang aan de zijde van [eiser] . Daarvan is in dit geval onvoldoende gebleken.
4.8.
Het belang van [eiser] is hoofdzakelijk een financieel belang. Zij vreest haar financiële verplichtingen niet meer te kunnen voldoen en stelt dat een persoonlijk faillissement op de loer ligt. Vooropgesteld wordt dat (alleen) een financieel belang over het algemeen niet snel noopt tot toewijzing van een vordering in kort geding. Het gestelde financieel belang, althans de zwaarwegendheid daarvan, is in dit geval ook niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hoewel voorstelbaar is dat de sluiting van [Coffeeshop] ingrijpende gevolgen voor [eiser] zal hebben, heeft [eiser] volstaan met een algemene en (te) summiere toelichting op haar financiële situatie. Zij heeft alleen inzicht gegeven in bepaalde financiële en vaste lasten, maar heeft haar inkomsten, omzet of vermogen niet nader toegelicht of (cijfermatig) onderbouwd. Dat een (tijdelijke) sluiting daadwerkelijk die gevolgen zal hebben die zij stelt, is in deze procedure dan ook niet gebleken. Dat geldt eveneens voor de vrees van [eiser] om haar vergunning als coffeeshophouder kwijt te raken aan een andere coffeeshop. Daargelaten dat dit eerst ter zitting naar voren is gebracht, is namens de gemeente in reactie hierop toegelicht dat het nieuwe, binnenkort te publiceren beleid strekt tot het niet toestaan van nieuwe coffeeshops, zodat de vrees van [eiser] voorshands ongegrond wordt geacht. De vrees om klanten te verliezen als gevolg van de sluiting is evenmin, ook in samenhang bezien met het voorgaande, voldoende zwaarwegend om te kunnen leiden tot toewijzing van de gevraagde verstrekkende voorziening.
4.9.
Tegenover het belang van [eiser] staat het te respecteren belang van de gemeente bij het vasthouden aan de expiratiedatum van de verleende vergunning. Onder dat belang moeten ook de belangen van derden (zoals omwonenden en omliggende bedrijven) worden begrepen, wiens belangen de gemeente eveneens dient te waarborgen. De gemeente heeft toegelicht dat toewijzing van de gevorderde voorziening bestuurlijk onaanvaardbaar moet worden geacht, gelet op het strenge coffeeshopbeleid en de daarmee te dienen doelen. Ook zou daarvan mogelijk precedentwerking en een verkeerd signaal uitgaan, terwijl het hier gaat om verdovende middelen.
4.10.
Daarbij kan er niet aan voorbij worden gegaan dat thans, anders dan eerder het geval was, concreet zicht op legalisatie lijkt te ontbreken. De gemeente kan worden gevolgd in het standpunt dat nog niet op voorhand vast staat dat de gevraagde verlenging daadwerkelijk zal plaatsvinden, gezien de inschakeling van het LBB vanwege twijfels over de integriteit van [eiser] en de in dat kader gestelde vragen over onder meer de financiële situatie en verschillende geldstromen. In die beoordeling kan in deze procedure niet worden getreden. De gemeente heeft dan ook, gelet op onder meer de bescherming van de openbare orde, een belang bij het afwachten van het resultaat van de beoordeling door het LBB. Dit gegeven maakt de situatie in relevant opzicht anders dan de situatie ten tijde van de eerdere verlenging op 15 januari 2024. Daarbij is ook van belang dat toen weliswaar een Bibob-onderzoek plaatsvond, maar dit nog een eigen onderzoek van de gemeente betrof. De gemeente handelt dan ook niet evident onrechtmatig door, zolang het advies van het LBB niet voorhanden is, geen besluit te willen nemen op de aanvraag of anderszins geen toestemming te willen geven voor tijdelijke voortzetting van de exploitatie. Het feit dat de gemeente in de verlenging van de verplaatsingstermijn tot 1 juli 2026 op dit moment geen aanleiding ziet om voortzetting van de exploitatie toe te staan, leidt daar om dezelfde reden evenmin toe.
4.11.
De verschillende incidenten die de afgelopen jaren zouden hebben plaatsgevonden rond de beveiliging van de coffeeshop, de broer van [eiser] en een ander pand van [eiser] laat de voorzieningenrechter hier verder buiten beschouwing. Voorstelbaar is dat de gemeente hierin (enige) reden ziet voor twijfel aan de integriteit van [eiser] , maar een verdere beoordeling daarvan kan en hoeft in dit kort geding niet plaats te vinden. De gevraagde advisering van het LBB levert, zoals hiervoor is overwogen, al een gerechtvaardigd belang op voor de gemeente om nu niet in te willen stemmen met voortzetting van de exploitatie. Het beroep van [eiser] op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slaagt daarom al niet. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter onvoldoende is gebleken dat de gemeente haar opzettelijk onjuist heeft willen informeren.
4.12.
Tot slot speelt bij de belangenafweging mee dat [eiser] tot eind november heeft gewacht met het indienen van de verlengingsaanvraag, terwijl zij wist dat de geldigheidsduur van de huidige vergunning per 1 januari 2025 zou verstrijken. Daarmee heeft zij zichzelf in de positie gebracht waarin zij zich nu bevindt. Dat de gemeente het haar niet zou hebben toegestaan om eerder een aanvraag om verlenging van haar huidige exploitatievergunning in te dienen, is niet aannemelijk geworden. Als dat al zo was, dan hoefde haar dat ook niet in de weg te staan aan het indienen van zo’n aanvraag. Het stond haar in ieder geval in juridisch opzicht vrij wél eerder een aanvraag in te dienen, waar de gemeente gehouden was op te beslissen. Tegen het eventueel niet in behandeling nemen van de aanvraag of de afwijzing daarvan hadden alsdan bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. Dat [eiser] met haar aanvraag op 29 november 2024 tijdig om verlenging heeft gevraagd is op zichzelf genomen juist, maar dat betekent niet dat zij ook voor het verstrijken van de geldigheidsduur een beslissing hoefde verwachten. Daarvoor gelden immers de wettelijke beslistermijnen, waarvan [eiser] geacht mag worden op de hoogte te zijn, evenals van de omstandigheid dat de gemeente het LBB om het uitbrengen van een advies had gevraagd. Door haar aanvraag eerst eind november 2024 in te dienen, heeft [eiser] dan ook het risico genomen dat daarop niet vóór 1 januari 2025 zou zijn beslist, en de gevolgen hiervan dienen dan ook voor haar rekening te blijven.
conclusie
4.13.
De conclusie is dat de gevorderde voorziening wordt afgewezen. In het geval [eiser] de exploitatie van [Coffeeshop] wenst voort te zetten, zal zij in beginsel de besluitvorming van de burgemeester dienen af te wachten dan wel de geëigende weg binnen het bestuursrechtelijk traject moeten volgen.
4.14.
Bij deze stand van zaken is er ook geen aanleiding om, zoals meer subsidiair verzocht, enige andere ordemaatregel of voorziening te treffen.
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De beslissing is vermeld in het (kop-staart)vonnis van 24 december 2024.
Deze aanvulling op het vonnis van 24 december 2024 is gewezen door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, en afgegeven op 7 januari 2025.