Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
16 januari 2021. Na het verstrijken van die termijn is de huurovereenkomst tussen partijen voortgezet voor onbepaalde tijd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
[eiser] moet betalen, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
“(afrekening rondom mei en oktober)”heeft niet tot gevolg dat het vorderingsrecht van [eiser] nu is vervallen.
[eiser] aansprakelijk gesteld voor de te maken herstelkosten. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. De verklaring die [gedaagde] hiervoor op de zitting geeft is dat hij – kort gezegd – emotioneel en financieel in bijzonder zwaar weer verkeerde.
[eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee is niet komen vast te staan dat de schade aan de stortbak en kledingkast is ontstaan als gevolg van een aan [gedaagde] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, zodat de vordering tot vergoeding van deze schade niet toewijsbaar is. De daarmee verband houdende materiaalkosten van in totaal € 60,00 moeten daarom worden afgewezen.
De kantonrechter ziet aanleiding om de schade bestaande uit arbeidsloon te schatten en te begroten op € 900,00 (20 uren à € 45,00). [4]
28 juni 2024, omdat een concrete eerdere verzuimdatum onvoldoende is gebleken.
[eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 459,78 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 400,17 bij € 2.204,79 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 400,17 toe.
[eiser] worden begroot op:
5.De beslissing
19 februari 2025.