ECLI:NL:RBNHO:2025:2880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11425897 \ CV EXPL 24-3978
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een geëindigde huurovereenkomst met vordering tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een geëindigde huurovereenkomst tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vordert betaling van achterstallige huur, toeristenbelasting, waterverbruik, afvalverbruik en schadevergoeding voor door de huurder, aangeduid als [gedaagde], veroorzaakte schade aan de recreatiewoning. De huurovereenkomst was aangegaan voor minimaal 12 maanden en is na deze periode voortgezet voor onbepaalde tijd. De huurder heeft de overeenkomst in april 2024 opgezegd en de woning verlaten. De verhuurder vordert een totaalbedrag van € 2.549,79, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering grotendeels toegewezen, omdat de huurder de meeste posten heeft erkend of onvoldoende heeft weersproken. Een deel van de gevorderde schadevergoeding is afgewezen, omdat deze het gevolg was van ouderdom van de zaken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan tijdens de huurperiode, met uitzondering van schade die het gevolg is van normale slijtage. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11425897 \ CV EXPL 24-3978
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.G. Lodewijk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een geëindigde huurovereenkomst.
De verhuurder vordert betaling van achterstallige huur, toeristenbelasting, waterverbruik, afvalverbruik en vergoeding van door de huurder veroorzaakte schade. De vordering wordt grotendeels toegewezen, omdat de betreffende posten door de huurder zijn erkend of onvoldoende zijn weersproken. Van de gevorderde schadevergoeding wordt een deel afgewezen, omdat deze schade het gevolg is van ouderdom van de betreffende zaken.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de mondelinge conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft als verhuurder een huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] als huurder, voor een gestoffeerde recreatiewoning (hierna te noemen: de recreatiewoning).
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van minimaal 12 maanden, ingaande op
16 januari 2021. Na het verstrijken van die termijn is de huurovereenkomst tussen partijen voortgezet voor onbepaalde tijd.
2.2.
Bij de start van de huur heeft [gedaagde] een waarborgsom van € 785,00 betaald aan [eiser] .
2.3.
In april 2024 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst opgezegd en de recreatiewoning verlaten. De afgesproken huurprijs bedroeg op het laatst € 844,00 per maand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert betaling van een hoofdsom van € 2.549,79, te vermeerderen met de wettelijke rente (tot 24 oktober 2024 berekend op € 93,63) en een bedrag van € 459,78 (inclusief btw) voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde hoofdsom is opgebouwd als volgt: € 844,00 voor huur over de maand april 2024, € 162,87 voor toeristenbelasting, € 222,92 voor water- en afvalverbruik en € 2.105,00 voor herstel van schade aan de recreatiewoning (€ 980,00 materiaalkosten plus € 1.125,00 arbeidsloon), waarop in mindering is gebracht de door [gedaagde] betaalde waarborgsom van € 785,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en vindt dat de vordering van [eiser] gedeeltelijk moet worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Huur voor de maand april 2024
4.1.
[gedaagde] erkent dat hij de huur van € 844,00 voor de maand april 2024 nog aan
[eiser] moet betalen, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
Toeristenbelasting
4.2.
In de huurovereenkomst staat dat [gedaagde] als huurder verplicht is toeristenbelasting te betalen. [eiser] vordert daarvoor een bedrag van € 162,87. Daarvan betreft € 57,62 het jaar 2022 (43 nachten), € 75,25 het jaar 2023 (43 nachten) en € 30,00 het jaar 2024 (15 nachten). Ter onderbouwing van deze bedragen heeft [eiser] de betreffende aanslagen van de gemeente [woonplaats 2] overgelegd voor de jaren voor de jaren 2022 en 2023. Voor het jaar 2024 heeft [eiser] een brief van de gemeente [woonplaats 2] overgelegd waaruit blijkt dat het tarief voor dat jaar € 2,00 per persoon per overnachting bedraagt en stelt [eiser] aangifte te hebben heeft gedaan voor 15 overnachtingen.
4.3.
[gedaagde] betwist op zichzelf niet dat de toeristenbelasting op grond van de huurovereenkomst voor zijn rekening komt, maar voert aan dat het aantal nachten waarover [eiser] de belasting vordert niet klopt omdat [gedaagde] de recreatiewoning 365 per jaar bewoonde. Dit verweer kan er niet toe leiden dat de vordering moet worden afgewezen. In de huurovereenkomst is bepaald dat 365 dagen per jaar gerecreëerd mag worden in de recreatiewoning. Het feit dat [gedaagde] mogelijk meer dan 43 nachten (in 2022 en 2023) of 15 nachten (in 2024) in de recreatiewoning verbleef is geen argument om de toeristenbelasting over dat mindere aantal nachten niet aan [eiser] te hoeven betalen.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gevorderde bedrag van in totaal € 162,87 toewijsbaar is. [eiser] heeft zijn vordering voldoende gespecificeerd en onderbouwd en [gedaagde] heeft daartegenover onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij dit bedrag verschuldigd is.
Water- en afvalverbruik
4.5.
In de huurovereenkomst is ook bepaald dat de huurder verplicht is tot betaling van zijn waterverbruik en afvalverbruik. [eiser] vordert een bedrag van in totaal € 222,92 voor dit verbruik van [gedaagde] in de periode van september 2021 tot zijn vertrek in april 2024. De onderliggende facturen van het Bungalowpark, gebaseerd op opgenomen meterstanden, heeft [eiser] overgelegd. Voor de laatste periode (van oktober 2023 tot het vertrek van [gedaagde] in april 2024) stelt [eiser] dat hij op basis van de door hem opgenomen meterstand het verbruik heeft vastgesteld op 23 eenheden. De vordering voor dit laatste verbruik heeft [eiser] berekend tegen de eenheidsprijs die het Bungalowpark in 2023 hanteerde, die lager is dan het tarief voor 2024.
4.6.
De juistheid van de verbruiksfacturen waarop [eiser] zijn vordering baseert wordt door [gedaagde] niet betwist. Over het door [eiser] vastgestelde verbruik voor de laatste periode zegt [gedaagde] dat dit wel kan kloppen. [gedaagde] voert tegen deze vordering aan dat hij maar één keer een water- en afvalfactuur van [eiser] heeft gekregen (voor de periode tot september 2021), die hij heeft betaald. [gedaagde] stelt dat hij daarna nooit meer een factuur heeft ontvangen. [eiser] betwist dit en zegt dat hij de facturen via WhatsApp aan [gedaagde] heeft gestuurd.
4.7.
Zelfs als zou worden aangenomen dat [gedaagde] de facturen waar het om gaat voor het eerst in deze procedure heeft ontvangen, dan brengt dit niet mee dat hij de vordering niet hoeft te betalen. Vast staat immers dat [gedaagde] bij zijn verblijf in de woning water heeft verbruikt en dat zijn afval is verwijderd. Ook de omvang van dit verbruik van [gedaagde] staat als onweersproken vast. Op grond van de huurovereenkomst moet hij daarvoor betalen.
Het enkele feit dat in de huurovereenkomst bij de bepaling over het waterverbruik en afvalverbruik staat
“(afrekening rondom mei en oktober)”heeft niet tot gevolg dat het vorderingsrecht van [eiser] nu is vervallen.
Schade aan de recreatiewoning
4.8.
[eiser] vordert een schadevergoeding (herstelkosten) van € 2.105,00 en stelt daarvoor dat [gedaagde] de recreatiewoning bij het einde van de huur niet goed heeft opgeleverd. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.760,00. Dit wordt hieronder toegelicht.
4.9.
De huurder is verplicht het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen. [1] In deze zaak staat tussen partijen vast dat bij aanvang van de huur geen beschrijving is opgemaakt van de staat waarin de recreatiewoning zich toen bevond. In zo’n geval wordt vermoed dat de huurder de woning heeft ontvangen in de staat zoals deze is bij einde huurovereenkomst. Het is dan aan de verhuurder om het tegendeel te bewijzen. [2] Verder is van belang dat schade die is ontstaan tijdens de looptijd van de huurovereenkomst voor rekening van de huurder komt, behalve beschadigingen als gevolg van normale slijtage of ouderdom.
4.10.
[gedaagde] heeft de recreatiewoning half april 2024 verlaten, zonder voorafgaand overleg met [eiser] . Vervolgens heeft [eiser] de recreatiewoning geïnspecteerd en schade geconstateerd. Op een afspraak om de recreatiewoning gezamenlijk te inspecteren op 22 april 2024 is [gedaagde] niet verschenen. Vervolgens is [gedaagde] door
[eiser] aansprakelijk gesteld voor de te maken herstelkosten. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. De verklaring die [gedaagde] hiervoor op de zitting geeft is dat hij – kort gezegd – emotioneel en financieel in bijzonder zwaar weer verkeerde.
4.11.
[eiser] heeft een lijst met opleverpunten gemaakt, onderbouwd met foto’s. Van de meeste zaken op die lijst heeft [gedaagde] op de zitting erkend dat deze door hem zijn beschadigd, namelijk: ‘aanrechtblad + strip’, ‘strook keukenkast onder spoelbak’, ‘bovenkastje’, ‘raam woonkamer’, ‘aflakverf raam’, ‘grondverf raam’, ‘tekening muur’, ‘stopcontact’, ‘overloop bad’, ‘spotjes plafond’, ‘spoelbak’ en ‘kit’. Daarmee staat voor deze punten vast dat [gedaagde] schade heeft veroorzaakt, en is het vermoeden dat deze schade al bestond bij aanvang van de huur weerlegd. Voor deze schade is [gedaagde] aansprakelijk. [3]
4.12.
De door [eiser] gevorderde herstelkosten zijn onderbouwd met een offerte van Schildersbedrijf [naam] , waarin de materiaalkosten per opleverpunt zijn gespecificeerd. De materiaalkosten die [eiser] vordert voor de door [gedaagde] erkende schadeposten bedragen in totaal € 920,00. Daarvan wordt € 820,00 niet door [gedaagde] betwist. [gedaagde] voert wel verweer tegen het bedrag van € 100,00 dat wordt gevorderd voor het verwijderen van de tekening op de muur. [gedaagde] stelt dat de daarvoor benodigde muurverf maximaal € 40,00 kost. Hier heeft [eiser] niks tegenin gebracht. Dit betekent dat de materiaalkosten voor de door [gedaagde] erkende opleverpunten toewijsbaar is tot een bedrag van in totaal € 860,00.
4.13.
Verder omvat de vordering van [eiser] kosten voor herstel van de stortbak van de wc, en van een kledingkast die tot het gehuurde behoort. [gedaagde] erkent op zichzelf dat tijdens de looptijd van de huurovereenkomst de stortbak beschadigd is geraakt en dat een frontje van een lade van de kledingkast is losgekomen. Maar [gedaagde] betwist dat hij daarvoor aansprakelijk is. Volgens [gedaagde] is deze schade het gevolg van ouderdom van deze zaken. Het is wel stuk gegaan, maar hij heeft het niet stuk gemaakt, aldus [gedaagde] . Dit is door
[eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee is niet komen vast te staan dat de schade aan de stortbak en kledingkast is ontstaan als gevolg van een aan [gedaagde] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder, zodat de vordering tot vergoeding van deze schade niet toewijsbaar is. De daarmee verband houdende materiaalkosten van in totaal € 60,00 moeten daarom worden afgewezen.
4.14.
Naast materiaalkosten vordert [eiser] een bedrag van € 1.125,00 (25 uren à € 45,00) voor arbeidsloon, onder verwijzing naar eerdergenoemde offerte. Tegen dit uurtarief heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Over het aantal in de offerte genoemde uren zegt [gedaagde] dat hij niet kan inschatten hoeveel tijd het kost om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. Dit is geen gemotiveerde betwisting. [gedaagde] merkt nog op dat [eiser] zelf erg handig is, hetgeen [eiser] erkent. Dit brengt echter niet mee dat van [eiser] verwacht mag worden dat hij persoonlijk de door [gedaagde] veroorzaakte schade herstelt. Ook het feit dat de offerte niet door [eiser] is ondertekend en [eiser] naar eigen zeggen het herstelwerk nog niet heeft laten uitvoeren doet er niet aan af dat hij schade heeft geleden die door [gedaagde] vergoed moet worden.
4.15.
Toch kan niet het gehele voor arbeidsloon gevorderde schadebedrag worden toegewezen. Hiervoor is immers geoordeeld dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de schade aan de stortbak en kledingkast. De tijd die besteed moet worden aan herstel daarvan kan dus niet op [gedaagde] worden verhaald. Het arbeidsloon in de offerte van Schildersbedrijf [naam] is niet per opleverpunt gespecificeerd en [eiser] heeft hierop ook geen nadere toelichting gegeven. Daardoor is dit deel van de schade niet nauwkeurig vast te stellen.
De kantonrechter ziet aanleiding om de schade bestaande uit arbeidsloon te schatten en te begroten op € 900,00 (20 uren à € 45,00). [4]
Conclusie over de gevorderde hoofdsom met wettelijke rente
4.16.
Van de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 2.549,79 wordt toegewezen € 2.204,79. Dit bedrag is als volgt berekend: € 844,00 (huur april 2024) + € 162,87 (toeristenbelasting) + € 222,92 (water- en afvalverbruik) + € 860,00 (schadeherstel materiaalkosten) + € 900,00 (schadeherstel arbeidsloon) -/- € 785,00 (door [gedaagde] betaalde borg).
4.17.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf
28 juni 2024, omdat een concrete eerdere verzuimdatum onvoldoende is gebleken.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
[eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 459,78 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 400,17 bij € 2.204,79 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 400,17 toe.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] is zonder zijn gemachtigde op de zitting verschenen. Daarom wordt voor salaris gemachtigde één punt toegekend, plus verletkosten voor het in persoon verschijnen van [eiser] op de zitting. De proceskosten van
[eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
- verletkosten
50,00
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.604,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.204,79, met ingang van 28 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2025.
BvdL

Voetnoten

1.Artikel 7:224 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 7:224 lid 2 BW
3.Artikel 7:218 lid 1 BW
4.Artikel 6:97 BW