ECLI:NL:RBNHO:2025:2662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/15/361842 / JU RK 25-198
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een pleeggezin

Op 11 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, die zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft drie kinderen, waaronder [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onveilig opvoedingsklimaat, gekenmerkt door huiselijk geweld en verslavingsproblematiek van de moeder. Ondanks de inzet van hulpverlening en betrokkenheid van het netwerk, zijn er nog steeds zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft besloten om de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] toe te wijzen, zodat de moeder de ruimte krijgt om aan haar persoonlijke problematiek te werken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beslissing genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, zoals vastgelegd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361842 / JU RK 25-198
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermerste Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de opa van vaderszijde],
hierna te noemen: de opa van vaderszijde (vz),
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 februari 2025;
  • de brief van de GI van 7 februari 2025;
  • de door de moeder nagestuurde stukken van 3 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N.H. Fridsma;
  • de opa (vz);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 5 oktober 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige 3] (voorlopig) onder toezicht gesteld, welke onder toezichtstelling nadien is verlengd en thans nog voortduurt tot 2 januari 2026.
2.4.
Bij beschikking van 2 januari 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke onder toezichtstelling nadien is verlengd en thans nog voortduurt tot 2 januari 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten een pleeggezin, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft het schriftelijke verzoek om [de minderjarige 3] uit huis te plaatsen ter zitting ingetrokken.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd, doordat er sprake is van een onveilig opvoedingsklimaat bij de moeder, dat zich laat kenmerken door huiselijk (partner)geweld door de vermeende vader van [de minderjarige 3] , [de vermeende vader van de minderjarige 3] , en verslavings- en ADHD-problematiek van de moeder. De moeder is pedagogisch niet beschikbaar en kan niet aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige 3] werd er cocaïne in het bloed van de moeder aangetroffen en zij verbleef de laatste weken van de zwangerschap in het ziekenhuis. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] konden binnen het netwerk geplaatst worden bij de oma van moederszijde (mz). Na de bevalling verbleven de moeder en [de minderjarige 3] vanwege het dreigende geweld vanuit [de vermeende vader van de minderjarige 3] bij de Blijfgroep. De moeder ging echter toch vaak terug naar [plaats] , waardoor de Blijfgroep het verblijf heeft stopgezet en er een thuisplaatsing volgde. Doordat de moeder impulsieve acties vertoonde, er een gebrek aan communicatie was en de GI zorgen had over de pedagogische vaardigheden van de moeder, is er vijf dagen in de week hulpverlening ingezet van een zorgcoach, Tien voor Toekomst en ondersteuning op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Ook is er sprake van nauwe betrokkenheid van het netwerk. De hulpverlening en betrokkenheid van het netwerk heeft echter niet geleid tot een veilig en stabiel opvoedingsklimaat.
3.3.
De moeder is (nog steeds) niet in staat om effectief mee te werken aan de hulpverlening en er zijn nog steeds zorgen over de pedagogische beschikbaarheid van de moeder, haar impulsiviteit, het ontbreken van basale structuur in het dag- en nachtritme en het huishouden. De kern van de problematiek betreft de ADHD van de moeder. Zij vergeet haar ADHD-medicatie vaak en er is sprake van een patroon dat zich kenmerkt door chaos. Ondanks de langdurige, intensieve hulpverlening, het betrokken netwerk en het feit dat de moeder aangaf haar leven te beteren, blijven zich incidenten voordoen. Zo is het huis onhygiënisch en ontbreekt een dag- en nachtritme en structuur in de thuissituatie met betrekking tot voeding en primaire zorg. Daarnaast is er sprake van vermeend drugsgebruik, wat de moeder ontkent. Zij werkt hierdoor niet mee aan de hulpverlening van de Brijder. Ook is de moeder vaak niet beschikbaar en laat zij de kinderen alleen thuis in de nacht. [de minderjarige 3] heeft veelal een vieze luier en er zijn zorgen over zijn eetpatroon. Het consultatiebureau heeft aangegeven dat [de minderjarige 3] achter lijkt te lopen in zijn groei. Ook zijn er bij [de minderjarige 2] op school zorgen over verzuim en te laat komen. Daarnaast had de moeder weer contact met de vermeende vader van [de minderjarige 3] , kwamen er vreemde mannen in huis en liet de moeder zonder overleg met de ambulante begeleiding een dakloze buurvrouw bij zich inwonen, die bekend is met verslavingsproblematiek. Het netwerk krijgt ook geen vat op de moeder en maakt zich veel zorgen over de kinderen. Vanwege de structurele onveiligheid die steeds ernstiger dreigt te worden, kan de veiligheid van de kinderen bij de moeder volgens de GI niet meer voldoende gewaarborgd worden.
3.4.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat de zorgen nog steeds bestaan, maar dat er wel een recente verbetering zichtbaar is, mede dankzij de inzet van de opa (vz). Het gaat goed met [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] op school en [de minderjarige 2] is van het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs gegaan. Daarnaast heeft de moeder het huis in de weken voorafgaand aan de zitting opgeruimd. De zorgen zijn nog niet weg en de verbetering is pril. De GI heeft op grond van een hernieuwde belangenafweging uiteindelijk besloten om het verzoek omtrent [de minderjarige 3] in te trekken. Daarbij is meegewogen dat de zorg voor een baby veel tijd kost en [de minderjarige 3] daardoor niet binnen het netwerk geplaatst kan worden. Een pleeggezin zou dan ook voor hem gezocht moeten worden, waarbij een risico op het ontwikkelen van hechtingsproblematiek bestaat. De GI wil dit voorkomen door [de minderjarige 3] bij de moeder te laten verblijven en veiligheidsafspraken te maken. De GI ziet een prille vooruitgang, maar het is de vraag of de moeder dit volhoudt. Om de moeder te ontlasten, ziet de GI wel de noodzaak om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de tante (mz). Het is van belang dat de moeder tijd en ruimte krijgt om middels de juiste hulpverlening aan haar persoonlijke problematiek te werken, zodat duidelijk wordt welk woonperspectief de kinderen hebben. Door [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen, kan de moeder zich richten op zichzelf en de zorg voor [de minderjarige 3] . Doordat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] binnen het netwerk worden geplaatst, hoeven zij niet van school te wisselen en blijven zij in hun huidige sociale omgeving wonen. De GI is zich ervan bewust dat de tante (mz) zelf ook kinderen heeft. Op dit moment verblijven [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] doordeweeks een dag per week bij de opa (vz) en een keer bij de oma (mz). Het is van belang dat deze omgangsregeling ten tijde van de uithuisplaatsing wordt voortgezet, om de tante (mz) te ontlasten. Daarnaast kunnen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het weekend bij de moeder verblijven.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het ermee eens dat [de minderjarige 3] thuis moet blijven wonen, maar is het niet eens met het verzoek om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen. Zij verzoekt primair om afwijzing van het verzoek, subsidiair om aanhouding van het verzoek voor zes maanden, zodat ingezet wordt op een verhuizing en meer subsidiair om gedeeltelijke uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (doordeweeks) bij de tante (mz). De moeder vreest dat het traumatiserend is voor de kinderen als zij weer van haar gescheiden worden en vindt een uithuisplaatsing een te vergaande maatregel voor de huidige situatie. Van de initiële reden voor ondertoezichtstelling van de kinderen (te weten onveiligheid door ex-partner geweld), is namelijk geen sprake meer. Uit de stukken blijkt verder dat zij een liefdevolle moeder is, die pedagogisch beschikbaar is. Er is ook geen drugsproblematiek. Daarnaast heeft de moeder ook altijd opengestaan voor hulpverlening. Ten tijde van de hulp van de Blijfgroep ging zij terug naar [plaats] , omdat de kinderen niet mee konden verhuizen en zij hen miste. Doordat de moeder vervolgens in het oude huis is teruggeplaatst, is haar herstel tegengewerkt. Overigens benoemt de GI het gebrek aan een geschikte woning nu, maar de Blijfgroep heeft juist geconstateerd dat de moeder terug kon, omdat er geen sprake is van een dreigende en onveilige thuissituatie. Het huis is wel klein voor drie kinderen en staat snel vol. Ook zoeken mensen die zij niet in huis wenst haar hier op. De wens tot meer structuur, rust en voorspelbaarheid voor de kinderen begint volgens de moeder dan ook bij verhuizing naar een ruimere woning in een betere buurt. Dit moet prioriteit zijn en de moeder wil hiervoor graag steun van de GI, nu de bewindvoerder niet akkoord gaat. Uithuisplaatsing is pas aan de orde wanneer er geen alternatief is om de situatie te verbeteren.
4.2.
De opa (vz) is het niet eens met het verzoek. Hij ziet geen noodzaak tot uithuisplaatsing. Hij zorgt doordeweeks deels voor de kinderen, ziet dat het goed met hen gaat en dat de kinderen van hun moeder houden. De moeder is weliswaar hectisch, maar heeft veel meegemaakt. De relatie met zijn zoon was eerst goed, maar hij is afgegleden door drugsproblematiek en de moeder draagt de zorg voor de kinderen alleen. De opa (vz) en zijn vriendin ondersteunen haar nu. Hij denkt dat het met de juiste hulp goed zal gaan.

5.De mening van de minderjarige

5.1.
[de minderjarige 1] is het niet eens met het verzoek en wil bij de moeder blijven wonen. Zij vindt het erg als [de minderjarige 3] op een andere plek wordt geplaatst. Zij vond de vorige uithuisplaatsing bij de oma (mz), toen de moeder in de Blijfgroep verbleef, lastig. Het ging toen slecht met haar, zowel privé als op school. Het gaat nu goed en op school gaat het ook beter. De moeder heeft goede stappen gezet nadat zij vernam dat er een uithuisplaatsing werd verzocht. Zij gebruikt geen drugs meer en zorgt goed voor de kinderen. Zij krijgen gezonde voeding, hebben plezier en het huis is nu ook opgeruimd. De moeder heeft veel meegemaakt en [de minderjarige 1] wil graag dat de moeder meer tijd wordt gegund, zodat de GI inziet dat de kinderen thuis kunnen blijven wonen.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder liefdevol is en aandacht heeft voor de kinderen. Ook is gebleken dat de moeder probeert mee te werken aan de hulpverlening en de thuissituatie te verbeteren. Met de betrokkenheid van het netwerk en de hulpverlening heeft zij recent, marginale positieve stappen gezet en haar houding richting de hulpverlening is verbeterd. Zo heeft de moeder de woning een aantal weken voor de zitting opgeruimd. Ondanks de ingezette intensieve hulpverlening en de nauwe betrokkenheid van het netwerk, zijn de behoorlijke zorgen met betrekking tot haar impulsiviteit, gemoedstoestand en vermogen om een structureel stabiele en veilige opvoedsituatie te creëren, nog aanwezig. De GI heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het van groot belang is dat de moeder aan zichzelf werkt door middel van therapie om zo een goede basis te kunnen leggen voor een structureel stabiele en veilige opvoedsituatie voor de kinderen. Op dit moment komt zij onvoldoende toe aan therapie, mede gelet op de zorg voor de drie kinderen. Door [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] binnen het netwerk uit huis te plaatsen, krijgt de moeder de rust en ruimte om de noodzakelijke therapie succesvol aan te gaan. Daarbij wordt meegewogen dat de kinderen binnen het netwerk worden geplaatst bij een voor hen vertrouwd familielid waarmee zij een goede band hebben. Daarnaast blijft de omgangsregeling met de opa (vz) en oma (mz) doordeweeks in stand en kunnen zij gelet op de huidige stand van zaken, in het weekend naar de moeder, zodat zij nog aanzienlijke omgang met de moeder én [de minderjarige 3] hebben.
6.2.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Het verzoek om uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende de ondertoezichtstelling, zal dan ook worden toegewezen.
6.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]in een voorziening voor pleegzorg, te weten een pleeggezin, met ingang van 11 maart 2025 tot 2 januari 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Ok, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025, in aanwezigheid van mr. M.M. Brouwer als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.