In deze zaak vorderde de verhuurder, Stichting Intermaris, ontruiming van een huurwoning in Zaanstad, nadat in de woning drugs en een vuurwapen waren aangetroffen. De kantonrechter oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat de huurder, [gedaagde], wetenschap had van de aangetroffen voorwerpen. De huurder betwistte dat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen als huurder, en voerde aan dat de aangetroffen goederen in de kamer van haar zoon waren en zij deze nooit had gezien. De kantonrechter overwoog dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure waarschijnlijk niet zou slagen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de huurder en het feit dat zij samen met haar minderjarige dochter in de woning woont. De belangenafweging viel in het voordeel van de huurder uit, en de kantonrechter wees de vordering tot ontruiming af. Ook de gevorderde gebruiksvergoeding werd afgewezen, omdat hiervoor geen grondslag bestond. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten moest dragen.