ECLI:NL:RBNHO:2025:2649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/15/353820
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in een geschil tussen een beveiligingsbedrijf en een leverancier van beveiligingspersoneel

In deze civiele zaak heeft [eiser], een onderneming die beveiligingspersoneel levert, B&D Security B.V. aangeklaagd voor betaling van drie facturen. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. [eiser] vorderde een totaalbedrag van € 37.364,39, inclusief wettelijke handelsrente en beslagkosten, omdat B&D niet had betaald voor de geleverde diensten. De rechtbank oordeelde dat de facturen voldoende onderbouwd waren en dat B&D's verweer, dat de betaling kon worden verrekend met een schadevergoeding, niet standhield. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de gestelde schade en de tekortkomingen van [eiser]. De vordering van [eiser] werd toegewezen, en B&D werd veroordeeld tot betaling van € 29.012,78, plus bijkomende kosten en rente. In reconventie vorderde B&D schadevergoeding van [eiser], maar deze vordering werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat [eiser] tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De rechtbank stelde B&D ook verantwoordelijk voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/353820 / HA ZA 24-345
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [plaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: voorheen mr. G. Janssen, thans mr. J. Oskam,
tegen
B&D SECURITY B.V.,
te Beverwijk,
gedaagde,
hierna te noemen: B&D,
advocaat: voorheen mr. K. Meijer, thans mr. B. Blom.
De zaak in het kort
[eiser] heeft in opdracht van B&D personeel ter beschikking gesteld voor beveiligingswerkzaamheden en deze werkzaamheden gefactureerd aan B&D. [eiser] vordert betaling van drie facturen. De rechtbank wijst deze vordering toe. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze facturen, omdat [eiser] met een uitdraai van haar administratie en een verklaring van een medewerker voldoende heeft onderbouwd dat deze uren gewerkt zijn. Verder faalt het verweer van B&D dat zij de betaling van de facturen kan verrekenen met een schadevergoedingsvordering op [eiser]. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de gestelde schade en de tekortkoming ontbreekt. De vordering in reconventie van B&D tot betaling van een schadevergoeding wordt om dezelfde reden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 november 2024, waarbij een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
- de aanvullende producties 11 en 12 en 13 en 14 van [eiser];
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2025, waarbij namens [eiser] pleitaantekeningen zijn overgelegd en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming op het gebied van (onder meer) particuliere beveiliging.
2.2.
Ook B&D exploiteert een beveiligingsbedrijf. Enig aandeelhouder en bestuurder van B&D is [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]). Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] is de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]).
2.3.
[eiser] heeft aan B&D arbeidskrachten ter beschikking gesteld. Die arbeidskrachten hebben voor verschillende opdrachtgevers van B&D gewerkt.
2.4.
[eiser] heeft hiervoor aan B&D facturen gestuurd. In deze procedure gaat het om de volgende facturen van [eiser]:
  • factuur 2023-F35 ter hoogte van € 5.744,48 voor 158,25 uur (hierna: factuur F35);
  • factuur 2023-F41 ter hoogte van € 5.027,55 voor 138,5 uur (hierna: factuur F41);
  • factuur 2023-F65 ter hoogte van € 18.240,75 voor 502,5 uur (hierna: factuur F65).
2.5.
De urenlijsten die ten grondslag liggen aan de facturen F35 en F41 zijn op verzoek van B&D aangepast, waarna de facturen definitief zijn vastgesteld.
2.6.
Ook over de urenlijst die ten grondslag ligt aan factuur F65 is tussen partijen gecorrespondeerd. Op 26 augustus 2023 heeft [eiser] gereageerd op door B&D voorgestelde correcties op de urenlijst. Op 29 augustus 2023 heeft B&D als volgt geantwoord:

Graag onderstaande uren aanpassen.
Zou je mij daarna de nieuwe urenlijst willen opsturen met alle correcties.
Als die akkoord zijn pas de factuur opmaken
2.7.
Per e-mail van 13 september 2023 heeft [eiser] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

Zoals besproken alles aangepast naar wat je gestuurd hebt.
In totaal 502,5 uur. Bijgaand ook gelijk de factuur.”
2.8.
B&D heeft daarop diezelfde dag per e-mail geantwoord dat “
Onderstaande totaal uren[niet]
kloppen (…)”. B&D heeft als bijlage bij de e-mail een urenlijst meegestuurd die uitkomt op 399,5 uur en [eiser] – vergeefs – gevraagd de factuur aan te passen.
2.9.
De incassogemachtigde van [eiser] heeft B&D op 23 april 2024 en 29 april 2024 gesommeerd tot betaling van € 36.780,45. [betrokkene] heeft op 29 april 2024 geantwoord dat hij niet weet waarop de vordering betrekking heeft. In reactie daarop heeft de incassogemachtigde van [eiser] de facturen aan B&D toegezonden.
2.10.
De incassogemachtigde van [eiser] heeft B&D op 3 mei 2024 en 13 mei 2024 nogmaals gesommeerd tot betaling van € 36.780,45. B&D heeft aan deze sommaties niet voldaan.
2.11.
Na daartoe op 17 mei 2024 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft [eiser] op 22 mei 2024 ten laste van B&D conservatoir derdenbeslag gelegd onder ING Bank N.V.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, B&D veroordeelt tot betaling van:
€ 37.364,39, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding;
de beslagkosten van € 1.617,94, te vermeerderen met de wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van B&D in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
[eiser] legt hieraan – zakelijk weergegeven – ten grondslag dat B&D de afgesproken vergoeding voor het ter beschikking stellen van de arbeidskrachten moet betalen, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente. De urenlijst van in totaal 502,5 uur die ten grondslag ligt aan factuur F65 is op 29 augustus 2023 en op 13 september 2023 door B&D goedgekeurd. Dat B&D daaruit vervolgens ten onrechte en zonder toelichting alsnog 103 uur heeft weggestreept, doet aan de betalingsverplichting van B&D niets af, aldus [eiser].
Facturen F35 en F41 zijn bovendien onbetwist. Ook factuur F65 is tot 399,5 uur erkend. Het onbetwiste deel van de vordering is volgens [eiser] ondanks het beroep van B&D op verrekening toewijsbaar op grond van artikel 6:136 BW.
3.3.
B&D voert verweer. Zij voert, kort weergegeven, aan dat het urenaantal op factuur F65 niet klopt en dat zij dat op 13 september 2023 aan [eiser] heeft medegedeeld, met toezending van de correcte urenlijst van in totaal 399,5 uur. [eiser] heeft daarop niet meer gereageerd, zodat [eiser] nu geen aanspraak meer kan maken op de te veel gefactureerde uren. Verder betoogt B&D dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. B&D doet daarom een beroep op verrekening van de schadevergoedingsvordering die in reconventie is ingesteld en van een onverschuldigd betaald bedrag van € 435,18.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
B&D vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van de door B&D geleden schade, tot een beloop van € 50.565,01, althans van het bedrag van € 25.744,46 dat na verrekening en bij juiste facturatie en bij geen onverschuldigde betaling resteert, althans van € 21.552,23 dat na verrekening van de oorspronkelijke vordering resteert, te vermeerderen met de handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag der schadeplichtigheid, een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.6.
B&D legt hieraan – zakelijk weergegeven – ten grondslag dat de door [eiser] aan B&D ter beschikking gestelde arbeidskrachten regelmatig te laat (of helemaal niet) kwamen opdagen, zich ziek meldden, op het laatste moment vakantie opnamen, of weggestuurd werden bij de opdrachtgevers van B&D, omdat zij hun werk niet goed deden. Ook beschikten de arbeidskrachten niet allemaal over een wettelijk vereiste beveiligerspas. Als gevolg van deze tekortkomingen van [eiser] is B&D twee opdrachten kwijtgeraakt, waardoor zij winst is misgelopen. Die schade moet [eiser] vergoeden op grond van artikel 6:74 BW, aldus nog steeds het betoog B&D.
3.7.
[eiser] voert verweer. Hij voert – samengevat – aan dat de ter beschikking gestelde arbeidskrachten werkten onder leiding en verantwoordelijkheid van B&D. Dat de arbeidskrachten soms te laat of niet kwamen opdagen komt dus voor risico van B&D. Dat er wel eens sprake was van incidenten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden hoort volgens [eiser] bovendien bij de aard van de werkzaamheden. Verder is met B&D gecommuniceerd dat ook een arbeidskracht zonder beveiligerspas ter beschikking werd gesteld, die als servicemedewerker kon werken. Van een tekortkoming van [eiser] is dus geen sprake. Bovendien bestaat geen causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade van B&D. Dat twee opdrachtgevers de samenwerking met B&D hebben beëindigd, is niet in verband te brengen met (de door) [eiser] (beschikbaar gestelde arbeidskrachten), aldus nog steeds het betoog van [eiser].
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat B&D gehouden is tot betaling van € 25.273,88, bestaande uit € 5.744,48 (factuur F35), € 5.027,55 (factuur F41) en 399,5 uur van de factuur F65 zijnde € 14.501,85.
4.2.
Over de factuur F65 twisten partijen over 103 uur. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of [eiser] deze uren terecht bij B&D in rekening heeft gebracht, zijnde een bedrag van € 3.738,90. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en dat B&D daarom is gehouden tot betaling van de volledige factuur F65. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De vordering van [eiser] op B&D bedraagt € 29.012,78
4.3.
De stelling van [eiser] dat de factuur juist is, is onvoldoende gemotiveerd betwist door B&D. B&D heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de factuur slechts 399,5 uur moet bedragen, verwezen naar een urenoverzicht over de periode 13 juni 2023 tot en met 18 juni 2023. [eiser] heeft daartegen ingebracht dat al deze uren onderdeel zijn van de factuur F65, maar de factuur ook betrekking heeft op een latere periode, namelijk van 19 juni 2023 tot en met 9 juli 2023. Daarbij is deze complete factuur op verzoek van B&D al eerder (op andere onderdelen) aangepast, terwijl toen niet is gemeld dat de factuur ook op dit punt onjuist was. De betreffende uren staan in de administratie van [eiser] en de medewerker die deze uren heeft gewerkt heeft schriftelijk bevestigd dat hij die uren ook daadwerkelijk is ingezet voor B&D. In het licht van deze onderbouwing door [eiser], is de betwisting door B&D dat deze uren gewerkt zijn ‘omdat deze uren niet in het loonadministratiesysteem L1NDA staan’ te kort door de bocht en onvoldoende onderbouwd: B&D heeft immers geen uitdraai van haar administratie overgelegd waaruit dit blijkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit stadium van de procedure B&D alsnog in de gelegenheid te stellen een uitdraai van L1NDA in het geding te brengen, omdat zij hiertoe al voldoende gelegenheid heeft gehad. Bovendien staat niet vast dat de administratie van B&D inderdaad leidend is voor de facturatie, nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat B&D zelf urenregistraties kan verwijderen uit deze administratie. De rechtbank volgt B&D niet in haar standpunt dat haar administratie moet prevaleren boven de administratie van [eiser] omdat bij [eiser] vaker fouten worden gemaakt met betrekking tot de facturatie. In dit geval heeft [eiser] namelijk voldoende onderbouwd dat de bewuste uren gewerkt zijn.
4.4.
B&D heeft verder aangevoerd dat een bedrag van € 435,18 onverschuldigd is betaald aan [eiser] en dit bedrag daarom in mindering moet worden gebracht op het toe te wijzen bedrag. [eiser] heeft dit weersproken. B&D heeft slechts in algemene termen toegelicht dat achteraf facturen onjuist bleken, maar heeft nagelaten toe te lichten om welke facturen het gaat en waarom deze onjuist zijn. Het had op de weg van B&D gelegen haar stelling te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Dit geldt ook voor het bewijsaanbod, omdat onvoldoende is gesteld om toegelaten te worden tot bewijslevering.
Het beroep op verrekening van B&D slaagt niet
4.5.
B&D heeft als verweer gevoerd dat zij de betaling van de facturen kan verrekenen, omdat zij recht heeft op een schadevergoeding van [eiser]. Dit verweer slaagt evenmin. Voor het recht op een schadevergoeding is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en de schade. De rechtbank volgt [eiser] in zijn betoog dat het causaal verband ontbreekt, althans niet is vast komen te staan in deze procedure.
4.6.
De door B&D gestelde schade bestaat uit misgelopen inkomsten omdat twee opdrachtgevers de samenwerking zouden hebben opgezegd door toedoen en/of nalaten van [eiser]. [eiser] heeft het causaal verband gemotiveerd betwist door onder meer aan te voeren dat de e-mails van de opdrachtgevers waarin de reden van opzegging staat vermeld, niet in verband zijn te brengen met de (gestelde) tekortkomingen van [eiser] of de door hem ter beschikking gestelde arbeidskrachten.
4.7.
In de e-mail van Connect Security staat voor zover relevant:
‘Wij hebben besloten om geen gebruik te maken van jouw aanbod om diensten bij ons te leveren. Dit komt doordat wij zelf genoeg capaciteit hebben en bepaalde zaken uit het verleden spelen ook een rol. (…)
In onze samenwerking in het verleden hebben een aantal voorvallen plaatsgevonden (in de uitvoering) waar wij behoorlijk last van hebben gehad.”
The Chupitos Club geeft als grondslag voor het besluit tot opzegging van de samenwerking ‘de meerdere fouten die zijn gemaakt door beveiliging’ en specificeert dit als volgt:
‘De beveiliging was de afgelopen maanden erg vaak te laat. Een aantal keer is er zelfs geen beveiliging geweest zonder communicatie en de geleverde beveiligers waren niet van het niveau wat wij nastreven.’
4.8.
Uit de e-mails blijkt weliswaar dat de opzegging (deels) komt door ontevredenheid over de dienstverlening van B&D, maar die klachten zijn niet te herleiden naar beveiligers die aan B&D ter beschikking zijn gesteld door [eiser]. Connect Security noemt als hoofdreden voor hun beëindiging van de inhuur van krachten dat zij zelf genoeg capaciteit heeft; zij heeft het wel over een aantal voorvallen, maar zonder dat te concretiseren naar persoon of datum. Ook The Chupitos Club heeft het over ‘beveiliging’ in het algemeen. Onderscheid tussen de arbeidskrachten is echter wel van belang, omdat vaststaat dat voor deze opdrachtgevers ook eigen werknemers van B&D werkten. De stelling van B&D dat het pas mis ging in de samenwerking met deze opdrachtgevers toen B&D met [eiser] ging werken, blijkt niet uit deze e-mails en is ook niet anderszins onderbouwd. Dat de samenwerking met The Chupitos Club al vier jaar duurde is daarvoor onvoldoende. Ook later in de samenwerking kunnen problemen zijn ontstaan, zonder dat dit (volledig) te wijten is aan handelen van [eiser]. Het lag op de weg van B&D om haar stellingen nader te onderbouwen door deze te concretiseren, maar zij heeft dit nagelaten.
4.9.
De rechtbank passeert het ter zitting gedane bewijsaanbod van B&D op dit punt, omdat die haar standpunt in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd om toegelaten te worden tot bewijslevering.
4.10.
Bij het ontbreken van dat causaal verband, kan in het midden blijven of sprake is van tekortkomingen en of deze zijn toe te rekenen aan [eiser]. Het verschil van inzicht tussen partijen over de wijze van samenwerking en bij wie de verantwoordelijkheid lag voor bijvoorbeeld het rooster en de communicatie met het personeel hoeft daarom ook geen verdere bespreking.
Wettelijke handelsrente
4.11.
De wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 29.012,78 wordt toegewezen vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag waarop de facturen zijn ontvangen (artikel 6:119a lid 2 sub a BW). Dit is voor de facturen met nummer F35 en F41 met ingang van 16 juli 2023 en voor factuur F65 met ingang van 14 oktober 2023. De primair gevorderde ingangsdatum voor de rente (die van de vervaldatum van de facturen) wordt niet toegewezen, omdat niet is gebleken dat partijen deze datum als fatale betaaltermijn zijn overeengekomen.
Buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten
4.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 5.265,82, ter hoogte van 15% van de hoofdsom. Er is niet gesteld of gebleken dat partijen voor de hoogte van deze vergoeding een afspraak hebben gemaakt, zodat de hoogte van de vordering wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het in het Besluit bepaalde tarief bij € 29.012,78 in hoofdsom is € 1.065,13, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
4.13.
[eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat [eiser] een eenmanszaak drijft en niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
4.14.
De vordering van [eiser] tot betaling door B&D van de beslagkosten is toewijsbaar, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv. De beslagkosten worden vastgesteld op € 403,94 voor kosten deurwaardersexploten, € 320,00 voor griffierecht en € 786,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 786,00), totaal € 1.509,94.
4.15.
B&D is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.005,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.831,22
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.17.
In reconventie vordert B&D betaling van de door haar geleden schade, gelijk aan de schade zoals aangevoerd in het verweer in conventie. Zoals is overwogen in conventie is niet komen vast te staan dat B&D recht heeft op een schadevergoeding. De vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
4.18.
B&D is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
393,00
(1 punt × factor 0,5 × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
532,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt B&D om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 29.012,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, over het bedrag € 10.772,03 met ingang van 16 juli 2023 en over het bedrag 18.240,75 met ingang van 15 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt B&D om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.065,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 5 juni 2024 tot de dag van volledige betaling
,
5.3.
veroordeelt B&D in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.509,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt B&D in de proceskosten van € 2.831,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van B&D af,
5.7.
veroordeelt B&D in de proceskosten van € 532,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt B&D tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als B&D niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
1538