ECLI:NL:RBNHO:2025:2636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
15/207018-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rechtmatigheid van bestuursbevoegdheden en staandehouding van de verdachte in hennepzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2024 in Zaandam een grote hoeveelheid hennep voorhanden had. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, maar de verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, waaronder het onrechtmatig inzetten van bestuursbevoegdheden en het niet geven van de cautie aan de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de inzet van bestuursbevoegdheden rechtmatig was, omdat de controle niet uitsluitend gericht was op strafrechtelijke resultaten. De staandehouding van de verdachte werd ook rechtmatig geacht, maar de rechtbank constateerde dat de cautie ten onrechte niet was gegeven. Desondanks concludeerde de rechtbank dat er geen ingrijpende inbreuk op de rechten van de verdachte was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met teruggave van de telefoon en onttrekking van de hennep aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/207018-24 (P)
Uitspraakdatum: 11 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel, Huis van bewaring.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsmannen, mr. P. Scholte en
mr. D.Y. Li, advocaten te Amsterdam respectievelijk Groningen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep (te weten:) ruim/ongeveer 500 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

2.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde feit kennis te nemen.
2.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen. Daartoe wordt - samengevat en in de kern weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De toezichthouders van de gemeente Zaanstad hebben in de visie van de verdediging tijdens een integrale controle bij het bedrijf [bedrijfsnaam] in Zaandam bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten onrechte ingezet voor de opsporing van strafbare feiten. Dat levert het onrechtmatig inzetten van bestuursrechtelijke bevoegdheden en dus een vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Daarnaast meent de verdediging dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is, omdat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op grond waarvan hij als verdachte in de zin van artikel 27 Sv kon worden aangemerkt. Tot slot heeft de politie de verdachte vervolgens de vraag gesteld bij welke box hij moest zijn, zonder hem voorafgaand de cautie te geven. Volgens de verdediging valt de aan de verdachte gestelde vraag onder het juridische begrip van een verhoorsituatie omdat de vraag zich richt op de mogelijke directe betrokkenheid bij een concreet strafbaar feit. Ook dit zijn onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
Het onrechtmatig betreden en doorzoeken van opslagbox 3051 en de onrechtmatige staandehouding van de verdachte leveren volgens de verdediging schendingen op van het recht op respect voor het privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het niet geven van de cautie levert een schending op van het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces.
Deze vormverzuimen moeten primair leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte; subsidiair tot bewijsuitsluiting – en daarmee tot vrijspraak – en meer subsidiair tot strafvermindering.
2.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bij de integrale controle bij [bedrijfsnaam] op 24 juni 2024 geen sprake is geweest van het doelbewust inzetten van controlebevoegdheden om strafrechtelijke resultaten te behalen. Het interventieteam van een gemeente mag namelijk integrale controles uitvoeren, waarbij ook de politie aanwezig kan zijn. Verder meent de officier van justitie dat er geen verplichting was de verdachte de cautie te geven, omdat de vraag naar welke box hij moest niet ziet op concrete betrokkenheid bij een strafbaar feit. Die situatie is pas ontstaan nadat de verdachte antwoordde dat hij voor box 3051 kwam.
2.2.3
Oordeel van de rechtbank
Rechtmatige inzet bestuursbevoegdheden
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 24 juni 2024 heeft er, onder regie van het Interventieteam Zaandam-Oost, bij self-storage bedrijf [bedrijfsnaam] aan [adres] te Zaandam een zogenaamde integrale controle plaatsgevonden. Daarbij waren toezichthouders van diverse afdelingen van de gemeente Zaanstad aanwezig, alsook toezichthouders van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en het politie basisteam Zaanstad. Volgens [toezichthouder] , integraal toezichthouder bij de gemeente Zaanstad en teamleider van het Interventieteam Zaandam-Oost waren de doelen van de integrale controles in de Achtersluispolder het naar bonafide ondernemers uitstralen dat er controles plaatsvinden, het creëren van een veilig en aantrekkelijk ondernemersklimaat, het in beeld brengen en integraal aanpakken van malafide ondernemers en het verkleinen van de gelegenheid voor malafide activiteiten op het industrieterrein. Bij deze controles werden ook particuliere detectiehonden voor verdovende middelen ingezet. Op de derde etage van het bedrijf maakte één van de detectiehonden een zogenaamde passieve melding (zitten) bij opslagbox 3051. Ook een tweede detectiehond maakte een passieve melding bij deze opslagbox. [toezichthouder] heeft vervolgens op grond van artikel 5.15 Awb aan de bij de controle aanwezige slotenmaker opdracht gegeven de roldeuren van deze box te openen. In de box maakte de detectiehond een passieve melding bij een aantal van de zes aanwezige pallets met daarop bruine kartonnen dozen zonder opschrift. Gezien de melding van de hond bij meerdere pallets heeft [toezichthouder] de bij de controle aanwezige collega’s van de politie ter plaatse gevraagd en medegedeeld dat de detectiehond verdovende middelen meerdere passieve meldingen had gemaakt in opslagbox 3051. [toezichthouder] heeft de politie vervolgens medegedeeld dat hij zich terugtrekt uit de opslagbox en de situatie overdraagt aan de politie omdat bij hem het vermoeden is ontstaan dat er verdovende middelen in de dozen zaten.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan de wettelijke basis voor de toegepaste bestuursrechtelijke controlebevoegdheden is voldaan, terwijl niet aannemelijk is geworden dat deze bevoegdheden in wezen alleen zijn aangewend met het oog op de opsporing. De rolluiken van de box zijn door een beveiliger open gedaan en op het moment dat de detectiehond bij de dozen op de pallet is gaan zitten, en aldus een melding maakt, is sprake van een strafrechtelijk vermoeden en is het de politie toegestaan om op grond van de Opiumwet de box te betreden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van enig vormverzuim.
Rechtmatige staandehouding
Nadat in 45 dozen die in box 3051 stonden hennep was aangetroffen, hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ter beveiliging van het pand van [bedrijfsnaam] , aan [adres] controles uitgevoerd. De verdachte reed op dat moment langs de [bedrijfsnaam] . De verbalisanten hebben hem een stopteken gegeven en hem vervolgens naar zijn identiteit gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank had de politie, ter uitvoering van controletaken na het aantreffen van hennep in het bedrijfspand, op grond van artikel 3 Politiewet de bevoegdheid personen (in voertuigen) ter controle staande te houden in de directe nabijheid van het bedrijfspand, en is dus geen sprake van enig vormverzuim.
Verzuim geven cautie
Nadat de verdachte zijn identiteit kenbaar heeft gemaakt is hem gevraagd of hij bij [bedrijfsnaam] moest zijn. De verdachte antwoordde dat hij op de eerste verdieping van [bedrijfsnaam] moest schoonmaken, waarna hem is gevraagd bij welke box hij moest zijn. De verdachte zei dat hij bij box 3051 moest zijn. Vervolgens is met toestemming van de verdachte de achterbak van zijn auto doorzocht. Daarna is aan de verdachte nog de vraag gesteld wanneer hij naar Nederland is gekomen en vervolgens is de verdachte aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat, nadat de verdachte aangaf dat hij in box 3051 moest zijn, er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv. Dat betekent dat de verbalisanten hem de cautie hadden moeten geven, voordat zij verdere vragen stelden. Dit hebben zij niet gedaan, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank stelt echter vast dat de verbalisanten de verdachte daarna nog slechts één vraag hebben gesteld, zonder dat hem de cautie was gegeven, namelijk wanneer hij in Nederland is aangekomen. Of de verdachte hierop heeft geantwoord, en zo ja, wat, blijkt niet uit het dossier. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ingrijpende inbreuk op de rechten van de verdachte, noch van enig nadeel voor hem, zodat de rechtbank volstaat met de enkele constatering van het verzuim.
Conclusie
De conclusie is dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
2.3
Redenen voor schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte opzet op het aanwezig hebben van de hennep heeft gehad.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte bij [bedrijfsnaam] te Zaandam de opslagruimte met boxnummer 3051 huurde, voor deze opslagruimte huur betaalde en als enige de sleutel van deze opslagruimte had. Uit de camerabeelden en registratiegegevens van [bedrijfsnaam] blijkt dat de verdachte op 20 juni 2024 door middel van zijn klantnummer (8823749 tnv [verdachte] boxnummer 3051) en bijbehorende code meerdere keren de lift in- en uitstapt om met lege pallets naar een kleine vrachtauto van het merk Renault met opdruk ‘TVE’ te lopen, die aan de zijkant van het pand geparkeerd staat. De verdachte laadt vier keer twaalf (= 48) dozen vanuit de vrachtwagen op een pallet en brengt deze samen met iemand naar een box. In opslagruimte 3051 zijn op 24 juni 2024 de 48 dozen met hennep aangetroffen, met een totaal nettogewicht van ruim 500 kilogram.
De verdachte heeft verklaard dat hij in maart 2024 naar Nederland is gekomen en in Nederland een man uit zijn geboortestreek heeft leren kennen, die hem heeft gevraagd voor één of twee maanden een opslagbox te huren en daarin spullen op te slaan. Deze man, over wie de verdachte heeft verklaard dat hij [naam] heet, zou Nederland enige tijd verlaten. Omdat de huurtermijn van zijn box zou zijn verlopen, vroeg hij de verdachte om hulp. De verdachte moest voor [naam] goederen die via een vervoersbedrijf naar de loods zouden worden gebracht, opslaan. De verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten wat er in de dozen zat. Hij heeft nooit in de dozen gekeken en van [naam] moesten de dozen heel/dicht blijven. De verdachte heeft verder verklaard dat hij eigenlijk van plan was door Europa te reizen voordat hij in augustus 2024 in Hongarije zou starten met een nieuwe baan, maar dat hij langer in Nederland is gebleven om [naam] te helpen. Het was een vriendendienst. De kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met het huren van de loods zou [naam] nog terugbetalen. Hij zou er verder niets voor krijgen.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. In de telefoon van de verdachte (waarvan hij in zijn verhoor heeft verklaard dat hij de enige gebruiker is) is een WhatsApp user id aangetroffen met als gebruikersnaam ‘ [naam] ’. Onder deze gebruikersnaam werd door de verdachte met vervoerders gecommuniceerd. De dozen met daarin de hennep waren, blijkens de daarop aangebrachte labels, geadresseerd aan [naam] . Eerst ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in opdracht van [naam] onder diens naam communiceerde met vervoerders en niet onder zijn eigen naam. Nu de verdachte op geen enkele manier de rechtbank heeft kunnen uitleggen wat hiervan de reden was en ook overigens op geen enkele manier aannemelijk is geworden dat er naast de verdachte in deze zaak een [naam] bestaat, acht de rechtbank, mede gelet op het moment dat de verdachte met deze verklaring komt (namelijk eerst bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak) ook deze verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte gebruik maakte van de naam [naam] .
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat er hennep zat in de 48 dozen die op 24 juni 2024 zijn aangetroffen in de door hem gehuurde opslagruimte 3051.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 juni 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 500 kilogram hennep.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de zeer ondergeschikte rol van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 24 juni 2024 een zeer grote, voor de handel bestemde, hoeveelheid hennep voorhanden gehad. Hennep is een stof waarvan het langdurig gebruik tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. De handel in hennep heeft veel andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden. De verdachte heeft met het bewezenverklaarde handelen bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 19 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aard, de ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van het bewezenverklaarde feit zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen aanleiding om af te wijken van de straf die de officier van justitie heeft geëist.

7.Beslissingen over in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat de in beslag genomen hennep (PL1100-2024136712-1618971 en PL1100-2024136712-1618964) moet worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de telefoon, een IPhone 15pro (PL1100-2024136712-1618966) stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze moet worden verbeurd verklaard, nu het strafbare feit middels de telefoon is gepleegd. Met betrekking tot de 3 identieke sleutels en een wit pasje proxs 620183 (PL1100-2024136712-1639052) en een Mult-Lock sleutel (PL1100-2024136712-1619274) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze aan de rechthebbende, te weten [bedrijfsnaam] te Zaandam, zal worden geretourneerd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de in beslag genomen telefoon aan de verdachte dient te worden teruggegeven. Het feit dat met de telefoon is gecommuniceerd maakt niet dat het feit middels het gebruik van de telefoon is gepleegd. Ten aanzien van de overige goederen vermeld op de beslaglijst heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon moet worden teruggegeven aan de verdachte. Niet is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van deze telefoon, die aan de verdachte toebehoort, is begaan. De rechtbank is van oordeel dat de hennep moet worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit van deze hoeveelheid hennep in strijd is met de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 3 identieke sleutels en een wit pasje proxs en de Mult-Lock sleutel, moeten worden teruggegeven aan [bedrijfsnaam] te Zaandam, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 47 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 vermelde voorwerp, te weten een IPhone 15pro (PL1100-2024136712-1618966).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten 3 identieke sleutels en een wit pasje proxs 620183 (PL1100-2024136712-1639052) en een Mult-Lock sleutel (PL1100-2024136712-1619274).
Onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst onder 4 en 5 vermelde voorwerpen, te weten 30 KG hennep (PL1100-2024136712-1618971) en 450 KG hennep (PL1100-2024136712-1618964).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2025.