In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2024 in Zaandam een grote hoeveelheid hennep voorhanden had. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, maar de verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, waaronder het onrechtmatig inzetten van bestuursbevoegdheden en het niet geven van de cautie aan de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de inzet van bestuursbevoegdheden rechtmatig was, omdat de controle niet uitsluitend gericht was op strafrechtelijke resultaten. De staandehouding van de verdachte werd ook rechtmatig geacht, maar de rechtbank constateerde dat de cautie ten onrechte niet was gegeven. Desondanks concludeerde de rechtbank dat er geen ingrijpende inbreuk op de rechten van de verdachte was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met teruggave van de telefoon en onttrekking van de hennep aan het verkeer.