3.3.2Bewijsmotivering
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Allereerst dient de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te worden beoordeeld. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster heeft namelijk concreet, consistent en authentiek verklaard over de handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Toen zij in de vijfde klas van de middelbare school zat, zou de verdachte meermalen in haar kont hebben geknepen en over haar zij en haar buik hebben gewreven. Dit gebeurde op school, wanneer zij alleen was met de verdachte. Uit niets blijkt dat aangeefster (delen van) haar verklaring heeft verzonnen of heeft aangedikt. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en aangeefster, een destijds minderjarige leerling van de verdachte. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van een aangever, indien deze voldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangever en het steunbewijs. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In juni 2023 hebben de verdachte en aangeefster een gesprek gevoerd. Aangeefster heeft dit gesprek heimelijk met haar telefoon opgenomen. Het gesprek is vervolgens woordelijk uitgewerkt door een schrijftolk en in een verslag als proces-verbaal van bevindingen aan het dossier toegevoegd. De verdachte heeft verklaard dat wat hij in dat gesprek heeft gezegd enkel betrekking had op de twee aanrakingen van de billen van aangeefster – één vriendschappelijk en één per ongeluk – die hij heeft bekend. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Tijdens het gesprek zegt de verdachte dat hij aangeefster niet meer als leerling, maar als mens is gaan zien en dat er vanaf het vierde schooljaar iets tussen hem en aangeefster begon te groeien. Hij zegt dat hij het fijn vond om bij aangeefster te zijn. Als aangeefster tegen de verdachte zegt dat hij haar bijna overal heeft aangeraakt, zegt de verdachte niet dat dit niet klopt, maar zegt hij dat hij geen fysieke relatie met aangeefster wilde. Verder zegt de verdachte dat hij snapt dat aangeefster het gevoel heeft dat zij door hem is misbruikt. Op de vraag van aangeefster of haar toestemming genoeg was voor de verdachte om haar aan te raken, antwoordt de verdachte dat dat niet zo is. Hij zegt dat hij gigantisch de mist in is gegaan en dat hij het nooit had mogen doen. Wanneer aangeefster zegt dat zij het fysiek toeliet, maar dat ze dat niet opzocht, antwoordt de verdachte dat aangeefster er wel wat in kon vinden, maar dat hij met terugwerkende kracht heeft gedacht dat het niet goed is geweest. De verdachte zegt verder in het gesprek dat de eerste fysieke aanraking plaatsvond toen hij aangeefster had getroost. Ook zegt hij: “Ik bedoel, ik, ik raak nooit kinderen aan en nu eh dit.” Op de vraag van aangeefster of de verdachte het besef heeft gehad dat wat hij deed voor aangeefster niet heel goed zou zijn, antwoordt de verdachte dat hij dat besef niet had en dat als hij dat besef wel had gehad, hij al duizend stappen terug had gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank stroken deze uitspraken van de verdachte niet met zijn stelling dat het opgenomen gesprek betrekking had op slechts twee aanrakingen van de billen van aangeefster. Gelet op de inhoud van het gesprek kan het niet anders dan dat het gesprek ging over meerdere aanrakingen van aangeefster door de verdachte op meerdere momenten, en dat dit ook voor de verdachte duidelijk was. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte in dit gesprek tegenover aangeefster heeft erkend dat hij bij haar handelingen heeft verricht die te ver gingen en dat de aangifte daarmee voldoende steun vindt in het verslag van het opgenomen gesprek.
Ontuchtig karakter
Een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is een handeling van seksuele aard die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen waarover aangeefster verklaard heeft, namelijk het (meermaals) knijpen in de met kleding bedekte billen en het betasten van de buik en rug (onder de kleding) seksueel van aard. De buik, rug maar voornamelijk billen kunnen immers, als aan te raken lichaamsdeel, vanuit seksueel oogpunt als erotisch geladen worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van de verdachte, die de scheikundedocent van aangeefster was en 40 jaar ouder is dan zij, in strijd is met een sociaal-ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ten laste gelegde handelingen dus als ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in artikel 249 (oud) Sr aan te merken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode meermaals schuldig heeft gemaakt aan de in de tenlastelegging achter de eerste en tweede gedachtestreep vermelde handelingen. Nu aangeefster heeft verklaard dat zij twijfelt of de aanraking van de verdachte aan haar borsten per ongeluk is geweest, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.