ECLI:NL:RBNHO:2025:2608

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
24/7003
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementen in Den Burg

Op 12 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Den Burg. Eiser, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan vergunninghouder voor de bouw van zeven appartementen. Eiser stelde dat de communicatie van de vergunninghouder naar de omwonenden onvoldoende was en dat de bouwhoogte in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek van verzoekster niet-ontvankelijk was, omdat zij geen beroep bij de rechtbank had ingediend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat de communicatie over het bouwproject geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader voor de omgevingsvergunning. Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat het bouwplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de afwijkingen van het bestemmingsplan gerechtvaardigd waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser af en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/747 (voorlopige voorziening) en 24/7003 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser] , uit Den Burg, eiser,

en
[verzoekster] ,uit Voorschoten, verzoekster,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Oosterdijk).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[B.V.] ., uit Oosterend, vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser en verzoekster. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak beslist hij ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1
Verweerder heeft in een besluit van 25 april 2024 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van appartementen in Den Burg. Eiser en verzoekster hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2
In het bestreden besluit van 17 september 2024 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingediend (HAA 24/7003). Eiser en verzoekster hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat de omgevingsvergunning wordt geschorst.
1.3
Verweerder heeft op het verzoek en het beroep gereageerd met een verweerschrift op 12 februari 2025.
1.4
Vergunninghouder heeft op 30 januari en 22 februari 2025 schriftelijk gereageerd.
1.5
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, verzoekster, de gemachtigde van verweerder en als vertegenwoordigers van vergunninghouder [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Op 21 juni 2022 heeft het college een wijzigingsplan “Schilderend 56-58 Den Burg” vastgesteld voor de locatie op de hoek Emmalaan-Schilderend in Den Burg. In het wijzigingsplan is de bestemming ‘Bedrijf’ uit het bestemmingsplan “Den Burg” gewijzigd naar ‘Wonen-gestapeld’ en ‘Wonen-Lint’ voor de realisatie van acht appartementen. Hierin is toegestaan dat binnen het bouwvlak tot een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 9 meter wordt gebouwd.
2.2
Vergunninghouder heeft op 25 maart 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van appartementen op de hoek Emmalaan-Schilderend in Den Burg. Vergunninghouder heeft op verzoek van de welstandscommissie het bouwplan meerdere malen aangepast.
2.3
In het besluit van 25 april 2024 is de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening. Het besluit is genomen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, gelezen in samenhang met artikel 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft (voor zover in deze procedure nog van belang) gemotiveerd dat bij de toetsing van het bouwplan aan de regels van het bestemmingsplan is gebleken dat er afwijkingen zijn met betrekking tot het bouwen binnen het bouwvlak, de maximale goot- en bouwhoogte en de dakhelling. De afwijkende bouwhoogtes zijn ontstaan naar aanleiding van wensen van de welstandscommissie. Aan deze afwijkingen kan medewerking worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor, de zogeheten kruimellijst). Het bouwplan is stedenbouwkundig beoordeeld en akkoord bevonden.
2.4
Tegen de omgevingsvergunning is bezwaar gemaakt door eiser en verzoekster. Eiser woont aan [adres 1] in Den Burg en verzoekster is eigenaar van het pand aan [adres 2] . Vijf andere omwonenden hebben ook bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning.
2.5
De bezwaar- en adviescommissie heeft in een advies van 18 juli 2024 verweerder geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren en het besluit van 25 april 2024 te herroepen.
2.6
In het bestreden besluit van 17 september 2024 is het bezwaar ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten met een aanvullende motivering. Verweerder volgt deels het advies van de commissie. Voor zover in deze procedure van belang, stelt verweerder dat de afwijkingen van het bestemmingsplan in de verleende vergunning ook zijn gebaseerd op artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor. Daarnaast is vastgelegd dat de vergunning niet acht maar zeven appartementen betreft.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1
De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het door eiser en verzoekster ingediende verzoek om een voorlopige voorziening.
3.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door verzoekster ingediende verzoek niet-ontvankelijk is en dat het door eiser ingediende beroep ongegrond is. Het door eiser ingediende verzoek wordt daarom afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voorzieningenrechter bespreekt eerst waarom het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster niet-ontvankelijk is. Daarna wordt ingegaan op het spoedeisend belang van de door eiser verzochte voorlopige voorziening en bespreekt de voorzieningenrechter de door eiser ingebrachte beroepsgronden.
3.4
De voor de beoordeling van de zaken belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 maart 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en ook het Bor zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Voorlopige voorziening verzoekster
5. De voorzieningenrechter overweegt dat hij eerst bevoegd is een voorlopige voorziening te treffen als het verzoek connex is aan een beroepschrift, dat tegen het bestreden besluit is ingediend. Dit volgt uit de wet. [1] Het verzoek om een voorlopige voorziening is, voor zover dit is ingediend door verzoekster, daarom niet-ontvankelijk omdat verzoekster geen beroep bij de rechtbank heeft ingediend.
Voorlopige voorziening eiser
6.1
De voorzieningenrechter treft een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening hangende de beroepsfase. Dat betekent dat ook de mogelijkheid bestaat om te beslissen op het beroep. [2] Als de voorzieningenrechter tot de conclusie komt dat er geen spoedeisend belang is, zal er niet gelijktijdig op het beroep worden beslist. De voorzieningenrechter zal de spoedeisendheid daarom eerst beoordelen.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Vast staat dat de aannemer van vergunninghouder al voorbereidende werkzaamheden op het perceel aan het uitvoeren is en dat binnenkort gestart wordt met de bouw van de appartementen. De voorzieningenrechter gaat daarom hierna in op de beroepsgronden van eiser gericht tegen de verleende omgevingsvergunning.
Standpunt eiser in beroep
7. Eiser heeft in beroep, zoals nader toegelicht ter zitting, de volgende drie punten aangevoerd. Allereerst is eiser niet tevreden over de wijze waarop vergunninghouder met hem en de overige buurtbewoners heeft gecommuniceerd over het bouwplan. Van de gestelde participatie en informatievoorziening vanuit vergunninghouder is nauwelijks sprake geweest. Daarnaast stelt eiser dat verweerder ten onrechte heeft toegestaan dat hoger mag worden gebouwd dan de op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 9 meter. Verweerder heeft geen adequate belangenafweging toegepast om af te wijken van het bestemmingsplan. De toegestane bouwhoogte van 10,4 meter wijkt ook af van de hoogte van gebouwen in de nabije omgeving, waardoor een verandering optreedt in het straatbeeld. Voor zover vergunninghouder verwijst naar de bouwhoogte van de gebouwen aan het Schilderend 45 en de Emmalaan 2, stelt eiser dat dat geen direct naastgelegen woningen zijn. De bestaande bouwhoogte van de direct naastgelegen woningen (zoals Schilderend 58 en 60 en [adres 2] ) is veel lager. De overschrijding van de hoogte uit het bestemmingsplan is met meer dan 10%. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder bij de verbouwing van eisers woning aan [adres 1] niet wilde meewerken aan de overschrijding van de maten van het bestemmingsplan met 30 centimeter op de achtergevel. Er is daarom sprake van ongelijke behandeling.
Beoordeling beroepsgronden
8.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet slagen en legt dat als volgt uit.
8.2
De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo mag het project niet in strijd zijn met ‘een goede ruimtelijke ordening’. Verder geldt dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
8.3
Eiser stelt als voornaamste beroepsgrond dat de communicatie vanuit vergunninghouder naar de omwonenden toe onvoldoende is geweest. Dit standpunt brengt echter niet mee dat het bestreden besluit, waarin verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De communicatie over een bouwproject is namelijk geen onderdeel van het toetsingskader van verweerder bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter merkt wel op dat het goed is als partijen met elkaar in gesprek blijven over de voortang van het bouwproject. Namens vergunninghouder is ter zitting ook aangegeven dat hij daartoe bereid is.
8.4
Voor zover eiser meent dat verweerder ten onrechte met toepassing van de kruimelregeling van het bestemmingsplan is afgeweken om een hogere bouwhoogte toe te staan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De zogeheten ‘kruimellijst’ staat in artikel 4 bij bijlage II van het Bor en is een landelijk opgestelde lijst. In deze lijst staan de mogelijkheden voor een gemeente om afwijking van een bestemmingsplan toe te staan. Het is daarbij niet per se zo dat de afwijkingen klein of beperkt zijn, zoals het woord ‘kruimel’ doet vermoeden. Zo is in het artikel niet bepaald dat een afwijking niet meer dan 10% mag bedragen.
In dit geval heeft verweerder met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II bij het Bor toegestaan dat de hoogte van het complex niet 9 meter maar ruim 10 meter is. Daarbij is relevant dat niet het gehele pand boven de 10 meter uitkomt, maar alleen de technische installaties op het dak. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de eisen van de welstandscommissie en ook eisen op grond van het Bouwbesluit 2012 over isolatiediktes, ertoe hebben geleid dat de bouwhoogte overschreden wordt. Volgens verweerder is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder vindt de overschrijding van de hoogte aanvaardbaar gelet op de omgeving met verschillende panden, bouwstijlen en hoogtes. Vergunninghouder heeft in zijn reactie op het beroep gewezen op de panden aan het Schilderend 45 en de Emmalaan 2, die beide ook hoger dan 9 meter zijn. Deze panden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel degelijk relevant omdat zij zeer dicht bij de te bouwen appartementen liggen. Dat overige woningen in de omgeving lager zijn dan 9 meter, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
8.5
Tot slot is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat per geval dient te worden gemotiveerd waarom wel of niet meegewerkt kan worden aan een afwijking van een bestemmingsplan. Op basis van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, is niet gebleken dat bij hem sprake is van een gelijk geval waarin verweerder ten onrechte niet heeft meegewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan. Een verbouwing van zijn woning is van een andere orde dan de realisatie van zeven appartementen. Verweerder heeft aan eiser in 2015 en in 2018 overigens wel omgevingsvergunningen verleend voor een verbouwing van zijn woning waarbij is meegewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om voor eiser een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van verzoekster is niet-ontvankelijk. Eiser en verzoekster krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover door verzoekster ingediend, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, (…)
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, aanhef en onder 1 en 4, van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:86 van de Awb.