ECLI:NL:RBNHO:2025:2577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
15.348603.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van diefstal met geweld van rugzak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld van een rugzak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de (voorwaardelijke) opzet van de verdachte op het ten laste gelegde feit. De verdachte was betrokken bij een incident op 1 juli 2024 te Zaandam, waar hij samen met anderen een rugzak heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij geweld is gebruikt. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen en het dossier onvoldoende aanknopingspunten boden om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Tevens werd bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van 1617,9 EUR aan de verdachte moest worden teruggegeven. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging en dat de dagvaarding geldig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.348603.24 (P)
Uitspraakdatum: 11 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 februari 2025 en 25 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, op de openbare weg, de Dobbeven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een rugtas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer] bij zijn rechter bovenarm beet te pakken, althans vast te pakken en/of
- (vervolgens) een arm om de nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of geklemd te houden en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) te slaan tegen zijn lichaam en/of
- te worstelen met die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen, althans (met een op een vuurwapen gelijkend) voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 1 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, op de openbare weg, de Dobbeven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een rugtas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door
- die [slachtoffer] bij zijn rechter bovenarm te pakken, althans vast te pakken en/of
- (vervolgens) een arm om de nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of geklemd te houden en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) te slaan tegen zijn lichaam en/of
- te worstelen met die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen, althans (met een op een vuurwapen gelijkend) voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan; bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door -de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] ter beschikking te stellen bij/tot het plegen van het misdrijf en/of
-verdachte [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) naar en van de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of
-op [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) te wachten (in de auto) tijdens het plegen van het misdrijf en/of
-[medeverdachte] en/of zijn mededader(s) helpen ontsnappen, nadat het misdrijf was gepleegd

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte slechts bestuurder van de auto is geweest die een mededader ([medeverdachte]) van en naar de plaats delict heeft vervoerd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit (medeplichtigheid bij de diefstal) heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte behulpzaam is geweest bij de door de medeverdachte [medeverdachte] gepleegde diefstal met geweld van de rugzak. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat met geweld goederen zouden worden weggenomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft tot integrale vrijspraak gepleit en heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte [medeverdachte] (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten het medeplegen van de diefstal met geweld.
Bovendien vereist medeplichtigheid dubbele opzet. De verdachte heeft de auto niet verlaten en uit niets blijkt dat hij wist of kon weten dat er een diefstal zou plaatsvinden.
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is vereist dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de diefstal met geweld, zoals ten laste is gelegd. Voor bewezenverklaring van medeplichtigheid bij die diefstal, zoals subsidiair ten laste gelegd, is vereist dat komt vast te staan dat het opzet van de verdachte zowel gericht is op het behulpzaam zijn als op het gronddelict zelf, waarbij hij behulpzaam is.
De verdachte heeft op de terechtzitting een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid en zijn rol op de plaats delict. De verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] is gebeld en is gevraagd om hem naar een afspraak te brengen. Dat heeft hij gedaan. Daar aangekomen heeft hij de auto geparkeerd, hij heeft niet gezien wat er verder is gebeurd en is weggereden nadat [medeverdachte] weer was ingestapt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij geen volledige openheid van zaken gegeven.
In het dossier bevinden zich aanwijzingen voor een vooropgezet plan. Zo zijn onder de auto van het slachtoffer twee trackers gevonden. De twee verdachten zijn samen en tegelijkertijd met twee andere personen met twee auto’s naar de plaats delict gereden. In iedere auto zat een bestuurder en een bijrijder. Van de auto waarin [verdachte] de bestuurder en [medeverdachte] de bijrijder was, was het voorste kenteken deels afgeplakt. De twee bijrijders zijn op de plaats delict uit de auto’s gestapt, waarbij de andere bijrijder (niet zijnde [medeverdachte]) gezien is met een (nep)wapen in zijn hand. De twee bijrijders zijn afgelopen op het slachtoffer dat tussen twee geparkeerde auto’s, waaronder die van hemzelf, stond te wachten op zijn zoontje die zou worden afgezet. Het slachtoffer is vastgepakt, geslagen en heeft een hoofdwond opgelopen, waarna de persoon die door de politie is aangeduid als NN1 (niet zijnde medeverdachte [medeverdachte]) de rugzak heeft meegenomen uit de auto van het slachtoffer. Vervolgens zijn [medeverdachte] en [verdachte] en de twee andere personen met hoge snelheid gevlucht in de twee auto’s. Alles riekt naar een vooropgezet plan, doch uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wat de toedracht is geweest en wat er zich tussen de auto’s precies heeft afgespeeld.
Die onduidelijkheid leidt ertoe dat de rechtbank, hoewel zij ernstig twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte, tot de conclusie komt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op (behulpzaamheid bij) het ten laste gelegde gronddelict, te weten de diefstal met geweld van de rugzak. De vast te stellen feiten ten aanzien van de toedracht van het voorval bieden namelijk onvoldoende basis voor een uit de uiterlijke verschijningsvorm van die feiten af te leiden oordeel over het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op de ten laste gelegde diefstal van de rugzak. Dat brengt mee de verdachte vrijgesproken moet worden zowel van het primair (medeplegen) als het subsidiair (medeplichtigheid) ten laste gelegde feit.
4. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1617,9 EUR
(Omschrijving: PL1100-2024142581-1664011 IBG 02-11-2024), dient te worden teruggegeven aan verdachte.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij heeft een [slachtoffer] vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1617,9 EUR
(Omschrijving: PL1100-2024142581-1664011 IBG 02-11-2024)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mrs. M.C.J. Lommen en B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2025.