ECLI:NL:RBNHO:2025:2559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
285365
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over deugdelijkheid aanneming van werk en vervangende schadevergoeding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil aan de orde tussen twee eisers en een gedaagde aannemer over de deugdelijkheid van de door de gedaagde uitgevoerde werkzaamheden aan een uitbouw. De eisers hebben in maart 2014 een uitbouw laten realiseren door de gedaagde, maar na diverse herstelpogingen zijn er nog steeds gebreken aan het werk. De eisers vorderen nu vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de uitvoering van het werk en dat de gebreken aan hem zijn toe te rekenen. De rechtbank wijst een deel van de gevorderde schadevergoeding toe, maar wijst de gevorderde verklaring voor recht af, omdat niet is aangetoond dat de eisers immateriële schade hebben geleden. De rechtbank oordeelt dat de deskundigenkosten toewijsbaar zijn, gezien de complexiteit van de gebreken. De gedaagde wordt ook gelast om een bedrag van € 2.500 aan de eisers uit te betalen, dat in depot staat bij de rechtsbijstandsverzekeraar. De rechtbank legt de proceskosten en wettelijke rente op aan de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/285365 / HA ZA 19-148
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
te [plaats 1],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M.J.A. Verhagen,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[bedrijf],
te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. P. Thole.
De zaak in het kort
Tussen partijen speelt sinds maart 2014 een geschil over de deugdelijkheid van het werk van [gedaagde], die – kort samengevat – een uitbouw op de begane grond en eerste verdieping bij de woning van [eisers] heeft gerealiseerd. Na diverse pogingen van herstel en om samen tot een oplossing te komen, vorderen [eisers] niet langer nakoming, maar alleen nog vervangende schadevergoeding.
Het beroep van [gedaagde] op een ontwerpfout omdat de architect onjuiste details heeft opgenomen in de bouwtekening of de juiste detaillering had moeten aanleveren, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde gebreken zijn aan te merken als een gebrek in het werk dat [gedaagde] valt toe te rekenen. Van de gevorderde vervangende schadevergoeding van € 55.927,00 zal een bedrag van € 49.021,50 worden toegewezen, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk. De gevorderde toeslag ‘besmet werk’ van 10% zal worden afgewezen.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat [eisers] door de gebreken (immateriële) schade hebben geleden en zullen lijden in de zin van derving van woongenot. De deskundigenkosten zijn, gelet op de complexiteit van de gebreken, redelijk en dus toewijsbaar. De rechtbank zal [gedaagde] ten slotte gelasten om Stichting Achmea Rechtsbijstand te berichten dat hem niet langer aanspraak toekomt op een bedrag van € 2.500 en dat dit bedrag aan [eisers] kan worden uitbetaald.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 februari 2021 (hierna: het tussenvonnis)
- de descente van 8 oktober 2021
- de akte houdende uitlating stand van zaken / verzoek voortzetting procedure zijdens eisers tevens houdende wijziging / vermeerdering van eis alsmede overlegging producties van 28 juni 2023 van de kant van [eisers] met producties 14 tot en met 29
- de antwoordakte tevens houdende akte overlegging productie van 26 juli 2023 van de kant van [gedaagde] met producties 12 en 13
- de akte houdende uitlating alsmede aanpassing akte d.d. 28 juni 2023 alsmede verzoek houden mondelinge behandeling van 27 september 2023 van de kant van [eisers] met productie 30
- de antwoordakte van 25 oktober 2023 van de kant van [gedaagde]
- het B8 formulier van 19 maart 2023 van de kant van [gedaagde] met nagekomen productie 12 (plan van aanpak)
- de voortzetting van de mondelinge behandeling van 26 maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- het proces verbaal van gemaakte afspraken tijdens de mondelinge behandeling van 26 maart 2024
- de akte houdende uitlating stand van zaken alsmede houdende wijziging/vermeerdering van eis en overlegging producties van 6 november 2024 van de kant van [eisers] met producties 31 tot en met 43
- de akte uitlaten van 11 december 2024 van de kant van [gedaagde] met productie 13 (B).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Omdat dit vonnis voortbouwt op het tussenvonnis, verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis voor:
- de feiten
- het geschil (door eiswijziging/-vermeerdering hierna in onderdeel 2 aangevuld)
- de beoordeling, waarbij reeds een voorlopig oordeel is gegeven over de substantiëringsplicht, oplevering van het werk, schending klachtplicht, finale kwijting in eerder gesloten vaststellingsovereenkomst, de klacht omtrent de toiletpot en de vermeende overlast door ongedierte, welk oordeel de rechtbank handhaaft.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vorderen – samengevat – na eiswijziging / vermeerdering van eis, om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding aan [eisers] van de kosten van herstel van de gebreken zoals in het rapport van ZNEB van 2 oktober 2024 opgenomen betreffende:
- punt a (tochtklachten), punt b (vochtprobleem balkon) en punt f (vochtprobleem (zij)gevel);
- punt c (vlonderdelen);
- punt d (balkondeuren);
- punt g (glaskozijn onder balkon);
- kosten algemeen,
dit alles met een opslag van 10% vanwege het feit dat het niet eenvoudig zal zijn een aannemer te vinden die bereid is om de herstelwerkzaamheden uit te voeren (zogenaamd “besmet werk”) alsmede inclusief schilderwerk (zonder aftrek van nieuw voor oud), in totaal € 63.162,20 (incl. btw), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en wel binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim zijnde 27 oktober 2018, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening;
2. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële (gevolg-)schade ter zake derving woongenot die [eisers] hebben ondervonden en nog zullen ondervinden tot het moment van daadwerkelijk herstel, als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding respectievelijk akte van 28 juni 2023 respectievelijk hiervoor onder 1, genoemde gebreken, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eisers] van de deskundigenkosten ad € 2.836,71 en € 6.862,00 (ZNEB) en € 2.500,00 (Royal Haskoning; voor zover deze kosten niet onder de proceskosten worden begrepen) en € 1.192,71 aan buitengerechtelijke kosten;
4. [gedaagde] te gelasten om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis schriftelijk aan Stichting Achmea Rechtsbijstand (kenmerk R208687701) met afschrift in cc aan [eisers], te berichten dat hem niet langer aanspraak op het depot van € 3.000,00 toekomt en dat dit bedrag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, aan [eisers] kan worden uitbetaald, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,00 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
5. een en ander onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis.
2.2.
[eisers] leggen – samengevat (zie ook r.o. 3.2 van het tussenvonnis) – aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de realisatie van het werk c.q. uitvoering van de herstelwerkzaamheden. [gedaagde] is er niet in geslaagd om de gebreken structureel weg te nemen. Hij is in verzuim geraakt. [gedaagde] is de tijdens de mondelinge behandeling van 26 maart 2024 gemaakte afspraken ook niet nagekomen. [eisers] vorderen niet langer nakoming, maar vervangende schadevergoeding met nevenvorderingen.
2.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer (zie r.o. 3.3 van het tussenvonnis). Hij voert daarnaast aan dat bij de schadebegroting door [eisers] geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. Ook betwist hij (de hoogte van) de schadeposten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3. De beoordeling
Wat eraan vooraf ging
3.1.
In het tussenvonnis van 10 februari 2021 heeft de rechtbank in r.o. 4.15 overwogen dat zij voor de beoordeling van de vraag of sprake is van aan [gedaagde] toe te rekenen tekortkomingen, zal aansluiten bij de in het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018 genoemde gebreken, te weten de tochtklachten, de balkondeur, de vlonderdelen en de vochtproblematiek bij het balkon en de (zij)gevel (hierna: de gebreken). De rechtbank heeft dhr. ir. J.D. de Jong van Royal Haskoning DHV tot deskundige benoemd (hierna: de deskundige) om onderzoek naar de gebreken te doen. Met het oog op een oplossing in der minne zijn partijen daarna overeengekomen om een gezamenlijke opname te doen in aanwezigheid van de rechtbank, partijen en hun advocaten, de heer ir. Seegeren van ZNEB en de deskundige (hierna: de descente). De descente heeft op 8 oktober 2021 plaatsgevonden. De deskundige heeft geen eigen onderzoek naar de gebreken gedaan. Wel heeft hij op 26 november 2021 een definitieve notitie opgesteld waarin hij op verzoek van de rechtbank een aantal vragen heeft beantwoord (hierna: de notitie). Partijen hebben op de concept-notitie mogen reageren.
3.2.
De zaak is vervolgens aangehouden in verband met het aanbod van [gedaagde] om een plan van aanpak te maken en voor zijn rekening en risico de gevel van buitenaf te ontmantelen en opnieuw op te bouwen om zo de gebreken te herstellen. Om de uit te voeren werkzaamheden te kunnen bepalen, zou [gedaagde] eerst ‘engineering’ laten verrichten naar de Colorbel (glazen) panelen. Het voorlopige engineeringsrapport van 22 maart 2022 van AGC zag echter alleen op herstel van het vochtprobleem ter hoogte van het balkon. Omdat AGC niets meer van zich liet horen, is in opdracht van [gedaagde] de architect van [eisers] medio december 2022 verzocht om een engineeringsplan voor de opbouw van de gevel en een plan van aanpak van herstel en begeleiding te maken. Het rapport van de architect van 24 april 2023 met een beknopt plan van aanpak, behoefde nadere uitwerking, die uitbleef. Ook het daarna door [gedaagde] aangeleverde plan van aanpak voldeed volgens [eisers] niet, onder meer omdat het plan voorzag in herstel van binnenuit, terwijl partijen hadden afgesproken dat herstel van buitenaf zou geschieden. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 26 maart 2024 hebben partijen in een proces verbaal nadere afspraken doen vastleggen over de aanpak van de tochtproblematiek, de vochtproblematiek rond balkon, het herstel van de gevel en de planning, waaronder het aanleveren van een weekplanning op 1 juli 2024 en start herstel op 2 september 2024 (hierna: de Regeling).
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de Regeling
3.3.
De advocaat van [eisers] heeft in mei 2024 vragen gesteld over de voortgang van de voorbereidende werkzaamheden en een opgave gedaan van verhinderdata voor de schouw en de rookproef die op grond van de Regeling zou moeten plaatsvinden. Omdat [gedaagde] niet reageerde, heeft Seegeren van ZNEB eind juni / begin juli 2024 voor het plannen van de afspraken telefonisch contact met hem gezocht, maar zonder succes. Nadat [gedaagde] de weekplanning niet op de afgesproken datum had aangeleverd, hebben [eisers] hem bij brief van 19 juli 2024 gesommeerd om binnen één week alsnog uitvoering te geven aan de voorbereidende werkzaamheden en een planning aan te leveren. Ook hebben zij [gedaagde] in gebreke gesteld voor het geval hij op 2 september 2024 niet met het herstel zou starten. [gedaagde] heeft ook hierop niet gereageerd. Op 18 september 2024 liet zijn advocaat weten dat de vader van [gedaagde] enige tijd daarvoor was overleden en [gedaagde] niet in staat was om te werken.
3.4.
De rechtbank moet op grond van het voorgaande concluderen dat [gedaagde] de Regeling niet is nagekomen en iedere communicatie over de uitvoering daarvan uit de weg is gegaan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de regeling wel wilde nakomen, maar dat niet kon vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder het verlies van zijn vader. Hoe ingrijpend deze omstandigheden ook zijn, het beroep daarop verklaart niet waarom het voor [gedaagde] in een periode van vijf maanden niet mogelijk was om een (effectief) begin van uitvoering te geven aan de voorbereidende werkzaamheden. [gedaagde] zal moeten hebben beseft dat het gezien de voorgeschiedenis na de mondelinge behandeling in maart 2024 meer dan ooit zaak was om voortvarendheid aan de dag te leggen.
Afgezien van de whatsapp correspondentie tussen [gedaagde] en een aannemer begin augustus 2024, heeft [gedaagde] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich vanaf eind maart 2024 heeft ingespannen om tot uitvoering van het herstel te komen. Dat hij geprobeerd heeft contact op te nemen met Wageco mag zo zijn, maar aangezien dat bedrijf failliet is verklaard, had het op zijn weg gelegen om een andere leverancier te benaderen.
Voor het honoreren van het betoog van [gedaagde] dat door uitzonderlijke omstandigheden geen sprake is van verzuim en dat hij nogmaals de kans dient te krijgen om de regeling na te komen, ziet de rechtbank onder de geschetste omstandigheden geen ruimte meer. Daarvoor is mede redengevend dat de problemen al meer dan tien jaar geleden aan het licht zijn getreden en dat [gedaagde] al twee keer herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd die niet het gewenste resultaat hebben gehad. [gedaagde] heeft dat op de zitting van 15 oktober 2020 ook beaamd. Daarnaast is [gedaagde] vanaf half oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om op basis van een plan van aanpak opnieuw tot herstel te komen, wat evenmin is gelukt.
3.5.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de opvatting dat [eisers] de bevoegdheid hadden om hun vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding, zoals zij bij brief van hun advocaat van 17 oktober 2024 hebben gedaan. De rechtbank zal hierna beoordelen of bij de gebreken sprake is van ondeugdelijk werk dat [gedaagde] is toe te rekenen en, zo ja, welk bedrag [eisers] toekomt aan vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft zich hiertegen kunnen verweren bij conclusie van antwoord en akte uitlaten, zodat de rechtbank het verzoek van [gedaagde] om een nieuwe mondelinge behandeling heeft afgewezen. Voordat de rechtbank overgaat tot verdere beoordeling, zal zij eerst de vraag beantwoorden of het beroep van [gedaagde] op een ontwerpfout slaagt.
Geen sprake van een ontwerpfout
3.6.
De rechtbank heeft in r.o. 4.18 van het tussenvonnis overwogen dat bij de beoordeling van de zaak het van belang is in hoeverre de gebreken zijn toe te schrijven aan de door [eisers] verstrekte bouwtekeningen. Indien sprake is van een ontwerpfout, komen de gevolgen daarvan immers in beginsel voor rekening van [eisers], tenzij sprake is van schending van de waarschuwingsplicht door [gedaagde].
3.7.
[gedaagde] voert aan dat de deskundige van oordeel is dat EWP, de architect van [eisers], onjuiste details heeft opgenomen in de bouwtekening. [gedaagde] heeft zijn stelling niet geconcretiseerd. Ook heeft hij niet toegelicht welke deskundige dit zou hebben gezegd. In het expertiserapport van ZNEB van 11 oktober 2018 staat op pagina 17 weliswaar opgenomen dat [gedaagde] van mening is dat sprake is van ontwerpfouten aangaande het ontbreken van een waterkering op het staal, maar ZNEB heeft dit terzijde gesteld, omdat de tekeningen van de architect volgens ZNEB op het niveau voor omgevingsvergunningsaanvraag waren uitgewerkt en niet als werktekeningen. Het is volgens ZNEB aan [gedaagde] als uitvoerende partij om verdere uitwerking van de details op te vragen bij de opdrachtgever dan wel zelf zorg te dragen voor de noodzakelijke engineering van de belangrijke aansluitdetails. Ook volgens de deskundige (de Jong van Royal Haskoning DHV) is geen sprake van een ontwerpfout. Op de vraag voor wiens rekening en risico de gebreken c.q. de kosten van herstel komen, antwoordt de deskundige ten aanzien van de architect in de notitie:
Naar oordeel van deskundige heeft de oorspronkelijke architect geen aandeel in de gebreken. Dit type gevel is bouwfysisch kritisch, maar kan bij een juiste detaillering en uitvoering technisch goed functioneren. Deskundige ziet nergens aanwijzingen dat de oorspronkelijke architect is betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de aannemer voor deze verbouwing. Architect kan daarmee niet aansprakelijk worden gesteld voor het matige resultaat.
[gedaagde] heeft in zijn reactie op de notitie aangevoerd dat de architect de juiste detaillering had moeten aanleveren, te meer omdat sprake is van complexe bouw. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet, maar sluit aan bij het oordeel van ZNEB en de deskundige dat het aan [gedaagde] als uitvoerende partij was om verdere uitwerking van de details op te vragen bij de opdrachtgever dan wel zelf zorg te dragen voor de noodzakelijke engineering van de belangrijke aansluitdetails. [gedaagde] heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is van een ontwerpfout. Daar komt bij dat [gedaagde] tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen om geen aanvullende werktekeningen op te vragen, omdat hij dacht die niet nodig te hebben. Hij kon details overnemen uit de bouwtekening en had hiervoor een specialist als onderaannemer ingeschakeld, aldus [gedaagde]. Voor zover al sprake zou zijn van een ontwerpfout door het ontbreken van detaillering in de door opdrachtgever verstrekte bouwtekeningen, heeft [gedaagde] door zo te handelen zijn waarschuwingsplicht geschonden en komen de gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk niet voor rekening van [eisers]
Uitgangspunten beoordeling gebreken
3.8.
Zoals hiervoor in 3.1 overwogen, zal de rechtbank voor de beoordeling van de vraag in hoeverre [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten, aansluiten bij de in het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018 genoemde gebreken. ZNEB heeft in dat rapport de schade gewaardeerd op € 41.771,00 inclusief btw. [eisers] hebben ZNEB op 7 augustus 2024 een aanvullende opname laten uitvoeren, met als doel de geraamde herstelkosten aan de marktontwikkelingen aan te passen en om de optie van herstel van buitenaf nader te omschrijven. Op basis daarvan heeft ZNEB met gebruikmaking van het rapport AGC en het rapport EWP op 2 oktober 2024 een herziene schadebegroting voor alternatief herstel afgegeven voor een bedrag van € 61.519,70 inclusief btw. [eisers] hebben de herziene schadebegroting op 17 oktober 2024 aan [gedaagde] verstrekt.
3.9.
Naast de verweren tegen het eerste rapport van ZNEB, voert [gedaagde] verweer tegen de hoogte van de herziene schadebegroting en de alternatieve wijze van herstel die volgens [gedaagde] afwijkt van wat partijen met elkaar hebben afgesproken en niet het meest goedkoop en efficiënt is. Waar dit aan de orde is, zal de rechtbank dit verweer bij de beoordeling van de gebreken betrekken. Het verweer dat de herziene schadebegroting buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Het was de afspraak tussen partijen op grond van de Regeling dat voor het herstelplan de actuele staat van de woning zou worden bekeken in aanwezigheid van [gedaagde], zijn engineer en Seegeren van ZNEB. Voor zover [gedaagde] al niet zelf vanaf eind maart 2024 het initiatief daartoe had moeten nemen, had het op zijn weg gelegen om in elk geval te reageren op de vragen en berichten van de kant van [eisers] (zie hiervoor in 3.3). De stelling van [gedaagde] dat hij naar beste weten niet is gebeld en geen gemiste oproepen heeft gehad of voicemailberichten heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Uit de overgelegde e-mail correspondentie tussen de advocaten blijkt immers dat zijn advocaat op 3 juni 2024 en 1 juli 2024 de vraag over de voortgang en het bericht dat men [gedaagde] telefonisch niet kon bereiken aan hem heeft doorgeleid. Onder die omstandigheden kan het [eisers] niet worden verweten dat zij met een termijn van zes dagen de opname voor 7 augustus 2024 hebben aangekondigd. Dat die termijn te kort zou zijn, temeer omdat het toen bouwvak was, komt daarom voor rekening en risico van [gedaagde].
3.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018 niet bruikbaar is, omdat [eisers] onjuiste informatie aan ZNEB zouden hebben verstrekt en omdat ZNEB het onderzoek niet deugdelijk heeft verricht. [gedaagde] belangrijkste klacht is dat de tochtklachten zoals omschreven in sub a van het rapport veel verder gaan dan de tochtklachten die zijn vermeld in de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. In 4.14 van het tussenvonnis is echter geconcludeerd dat [eisers] zich uitdrukkelijk de bevoegdheid hebben voorbehouden om [gedaagde] aan te spreken ten aanzien van gebrekkig uitgevoerde herstelwerkzaamheden. De klacht van [gedaagde] slaagt daarom niet. Evenmin volgt de rechtbank zijn standpunt dat ZNEB het onderzoek niet deugdelijk heeft verricht. Hij heeft dit onvoldoende onderbouwd. Dat sprake is van een deugdelijk rapport volgt ook uit het oordeel van de deskundige, die in de notitie het volgende schrijft:
Deskundige is van mening op basis van kennis, dossieronderzoek en de Descente dat het expertiserapport van ZNEB Expertise en Taxatie BV met kenmerkSAR17366RBS, d.d. 11-10-2018 deugdelijk opgezet en van goede kwaliteit is en de vermelde schadeoorzaken, het vermelde causale vervang tussen schade/gebrek en handelen/nalaten van [bedrijf] en oplossingsrichtingen op hoofdlijnen juist benoemt.
Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de deugdelijkheid van het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018. Het komt de rechtbank voor dat partijen dat in de procedure beide ook hebben gedaan.
3.11.
De rechtbank merkt op dat het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018, ondanks het tijdsverloop, nog steeds bruikbaar is, omdat – op twee glazen panelen in de buitengevel na die ZNEB buiten beschouwing laat – niet is gebleken dat na die tijd bouwkundige en/of installatietechnische wijzigingen hebben plaatsgevonden. ZNEB vermeldt namelijk over de opname van 7 augustus 2024 in de herziene schadebegroting op pagina 10:
Wij stelden inpandig in de aanbouw geen bouwkundige en/of installatietechnische wijzigingen vast ten opzichte van onze oorspronkelijke rapportage (..) d.d. 11 oktober 2018. Zie voor de beeldvorming de overzichtsfoto’s van de keuken op de begane grond (...) en de ruimte op de eerste verdieping (…). (…)
Alsook stelden wij uitpandig geen bouwkundige wijzigingen vast ten opzichte van onze oorspronkelijke rapportage (…) d.d. 11 oktober 2018. Zie voor de beeldvorming de overzichtsfoto’s van de Colorbel gevelbekleding aan de voorgevelzijde en de wijze van ophanging van het balkon (…) alsmede de bestaande betonwand aan de achterzijde (…) en de aldaar aanwezige minerale wol in de naden (…).
Wel toonde [eiser 2] ons dat aan de bovenzijde van de bestaande betonwand een plaat was vervangen aan de onderzijde van de tweede verdieping, alsmede dat een glasplaat van de bestaande linkergevel ter hoogte van het balkon van de aanbouw was losgekomen. Beiden items zijn niet gerelateerd aan het werk van [gedaagde] en werken ook niet als negatief effect op het werk van [gedaagde]. Derhalve laten wij deze items in dit rapport verder buiten beschouwing.
Uitgangspunten vervangende schadevergoeding
3.12.
Voor zover vast komt te staan dat [gedaagde] geen deugdelijk (herstel)werk heeft geleverd, geldt het volgende voor het begroten van de vervangende schadevergoeding. De verbintenis om de gebreken te herstellen is met de brief van 17 oktober 2024 omgezet in een verbintenis tot het betalen van een vervangende schadevergoeding. [gedaagde] was vanaf die datum dus niet meer gehouden tot het nakomen van zijn verplichting om gebreken te herstellen, maar uitsluitend tot het betalen van vervangende schadevergoeding. Het moment van de omzetting geldt als peildatum voor begroting van de schade aan de zijde van [eisers] Dit betekent dat de herziene schadebegroting met herstelkosten van 2 oktober 2024 in beginsel als uitgangspunt wordt genomen. Met de daarin opgenomen 10% toeslag wegens ‘besmet werk’ zal echter geen rekening worden gehouden. [eisers] stellen dat de opslag gerechtvaardigd is, omdat het niet eenvoudig zal zijn om een aannemer te vinden om het herstel uit te voeren. [gedaagde] heeft dit betwist. Omdat de stelling van [eisers] een aanname betreft die niet kan worden geverifieerd en uit de herziene schadebegroting ook niet blijkt waar het percentage van 10% op is gebaseerd, hebben [eisers] de toeslag onvoldoende onderbouwd en komt deze niet voor vergoeding in aanmerking.
3.13.
Daarnaast geldt als uitgangspunt dat de vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van de prestatie zelf, zodat de vergoeding in beginsel gelijk is aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten om de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met de verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Daarbij wordt uitgegaan van de vervangingswaarde in het economisch verkeer.
Tochtklachten (punt a)
3.14.
ZNEB heeft geconstateerd dat de tochtklachten die [eisers] ervaren zijn aangetoond met de rapportage van detectiebureau Lekk dat met een rookproef onderzoek heeft gedaan naar de luchtstroom in en rondom de aanbouw (zie citaat sub 2.a in 2.15 tussenvonnis). Er is sprake van diverse koudebruggen en van ontbrekende delen niet aangesloten dampdichte folielagen. Het herstelwerk is volgens ZNEB niet afdoende geweest om de gebreken aangaande de luchtdichtheid op te lossen. Dit is aan te merken als een gebrek in het werk dat [gedaagde] valt toe te rekenen, ook voor zover [eisers] na het herstelwerk van [gedaagde] tochtklachten op andere plaatsen in de aanbouw ervaren. Het beroep van [gedaagde] op finale kwijting van de vaststellingsovereenkomst slaagt immers niet (zie 4.14 tussenvonnis).
3.15.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er ook bij het al bestaande deel van de woning problemen aanwezig zijn met de Colorbel panelen, hetgeen volgens hem buiten zijn risicosfeer ligt. [gedaagde] betwist daarmee dat het gebrek aan hem kan worden toegerekend. Dit verweer slaagt niet. Hoewel [gedaagde] c.s. in eerste instantie ook heeft geklaagd over kleurverschil en streepvorming bij deze glaspanelen, staan de tochtklachten daar los van. Die worden volgens het rapport van ZNEB van 11 oktober 2018 namelijk veroorzaakt door koudebruggen en ontbrekende en niet aaneengesloten dampdichte folielagen. Daarbij komt dat bij de gevorderde herstelkosten wordt uitgegaan van hergebruik van de glaspanelen. Tenslotte ligt in de acceptatie van de Regeling besloten dat [gedaagde] aansprakelijkheid voor ook deze problemen erkent.
3.16.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat de herstelwijze van ZNEB afwijkt van de Regeling en resulteert in hogere herstelkosten, omdat dit niet de meest goedkope en efficiënte wijze van herstel is. Dit verweer slaagt evenmin. De Regeling was immers ruim geformuleerd waarbij het herstel eerst van buitenaf en als dat resultaat onvoldoende zou zijn, van binnenuit zou plaatsvinden. Niet kan worden uitgesloten dat bij het herstel aan de buitenzijde op grond van de Regeling ook de gevelafwerking, waterkerende folie en gevelisolatie verwijderd had moeten worden. [gedaagde] zou het herstelwerk immers eerst nog tot in detail uit laten werken. Bovendien heeft [gedaagde] niet gesteld wat de kosten van herstel zouden zijn geweest als hij de Regeling zou zijn nagekomen. Als er een goedkopere en meer efficiënte wijze van herstel is, had het op zijn weg gelegen om dit nader toe te lichten en te onderbouwen.
3.17.
[gedaagde] verweer dat het plaatsen van volkern plaatmateriaal of metalen hoekprofielen ter plaatse van de betonnen wand en spouwmuur buiten de initiële overeenkomst (van aanneming) valt en waartoe hij niet kan worden aangesproken, slaagt ook niet. ZNEB heeft in haar rapport van 11 oktober 2018 bij het voorstel tot herstel voor de tochtklachten namelijk nog het volgende opgemerkt:
Voorts dient men alsnog een deugdelijke afdichting van de naden aan te brengen er plaatse van de betonnen wand en spouwmuur (te bereiken via de achtertuin). Een afwerking ter verhindering van indringing van vocht (…) was niet aangebracht. Wij gaan mede gelet daarop uit van het alsnog bijvoorbeeld verlijmd laten aanbrengen van stroken volkernbeplating, of gecoate metalen hoekprofielen, (…).
Hoewel de aannemingsovereenkomst het aanbrengen van de in het citaat genoemde volkernbeplating of hoekprofielen niet bevat, mochten [eisers] er wel van uit gaan dat het werk tocht- en vochtvrij zou worden opgeleverd. Omdat ZNEB het aanbrengen van dergelijke beplating of profielen noodzakelijk acht voor een deugdelijke afdichting in het kader van het herstel, komen de kosten daarvan voor vergoeding in aanmerking.
3.18.
Het verweer van [gedaagde] op de hoogte van de herstelkosten van de tochtklachten komt hierna in 3.20 aan de orde.
Vochtprobleem balkon (b) en vochtprobleem (zij)gevel (f)
3.19.
ZNEB heeft geconstateerd dat het vochtprobleem ter hoogte van het kozijn onder het balkon gelegen moet zijn in een niet waterdichte aansluiting ter plaatse van waar de stalen ligger van het balkon de gevel ingaat. Daarbij is sprake van het ontbreken van ventilatie achter het glazen paneel waar zich vocht kan ophopen en mogelijk ook de weg naar binnen kan vinden (zie citaat sub 2.b in 2.15 tussenvonnis). Zoals hiervoor in 3.7 overwogen slaagt het verweer van [gedaagde] niet dat sprake is van een ontwerpfout ten aanzien van het ontbreken van een waterkering op staal. Het vochtprobleem bij het balkon is daarom een gebrek in het werk dat [gedaagde] valt toe te rekenen. Datzelfde geldt voor het vochtprobleem in de (zij)gevel. Volgens ZNEB is bij de lekkage bij de raamkozijnen in de linkergevel sprake van een inwendig probleem dat verborgen zit achter de glaspanelen. Ook is volgens haar aannemelijk dat de temperatuur achter de glaspanelen een factor moet zijn in het ontstaan van de lekkage (zie citaat sub 2.f in 2.15 tussenvonnis). Ook hier geldt dat [eisers] er van uit mochten gaan dat het werk waterdicht / vochtvrij zou worden opgeleverd. Omdat dit bij het balkon en de (zij)gevel niet het geval is, is sprake van een gebrek in het werk dat [gedaagde] valt toe te rekenen.
Herstelkosten tochtklachten (a), vochtprobleem balkon (b) en zijgevel (f)
3.20.
[eisers] vorderen voor post a, b en c in totaal € 39.735,00 inclusief btw aan herstelkosten. De rechtbank zal daarvan € 36.505,00 toewijzen. Zij motiveert dit als volgt.
engineering
3.21.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat 3,5 mandagen voor engineering van de gevel niet nodig zijn, omdat de details al grotendeels zijn uitgewerkt. De rechtbank volgt hem daarin slechts gedeeltelijk. De uitwerking van AGC en EWP liet immers te wensen over. In de Regeling was daarom opgenomen dat voor de vochtproblemen bij het balkon de details van de uitvoering zouden worden uitgetekend en een constructieberekening moest plaatsvinden. Ook deelde [gedaagde] de opvatting van Seegeren van ZNEB dat de aard van het herstelwerk aan het balkon en de gevel met zich meebracht dat het verstandig was om dit tot op detailniveau uit te laten engineeren. Omdat er al wel een begin van detailuitwerking is, te weten de aan de Regeling gehechte bijlage, acht de rechtbank 3,5 mandagen aan de ruime kant en komen 2,5 mandagen voor vergoeding in aanmerking. Dat is € 2.600,00 in plaats van 3.640,00 (inclusief btw).
opzetten steigerwerk
3.22.
Het verweer van [gedaagde] tegen de hoogte van de begrote kosten van het opzetten van steigerwerk en het rondom insealen, slaagt ook gedeeltelijk. Niet ter discussie staat dat het plaatsen van steigerwerk noodzakelijk is gelet op de geadviseerde wijze van herstel. Gezien de omvang van de gevel acht de rechtbank 3 mandagen werk en € 1.250,00 aan materiaalkosten echter te veel. Van de gevorderde kosten (€ 2.984,00) zal daarom 1,5 mandag à € 867,00 en € 950,00 aan materiaal worden toegewezen, zodat € 1.817,00 inclusief btw toewijsbaar is. Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat ‘de gevel nog initieel waterdicht is’, betekent dat overigens niet dat het insealen geen toegevoegde waarde heeft. Het rondom insealen is objectief gezien noodzakelijk als afscherming tegen weersinvloeden tijdens het geopend zijn van de gevels.
werkzaamheden buitenzijde
3.23.
[gedaagde] voert aan dat in de herziene schadebegroting onterecht is uitgegaan van circa 40m² glazen gevel
inclusiefkozijnen. De rechtbank volgt hem daarin niet. Hoewel het herstelwerk ziet op de gevel rondom de kozijnen en de zich daarachter liggende lagen en aansluitingen, is het bij het begroten van herstel van een gevel niet ongebruikelijk om uit te gaan van het aantal bruto vierkante meters. Welke methode wordt gebruikt (bruto of netto) hangt onder meer af van de afspraken met de aannemer, de mate van detail in de begroting en de gebruikelijke norm in het bestek of contract. Gelet daarop acht de rechtbank deze post onvoldoende betwist. Het gevorderde bedrag van € 20.800,00 inclusief btw komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
werkzaamheden rondom betonnen wanddeel
3.24.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt dat onduidelijk is welke werkzaamheden bij het betonnen wanddeel horen. Dit is bij de omschrijving van het herstel van de tochtklachten toegelicht. Hiervoor in 3.17 is al geconstateerd dat dit noodzakelijk herstel is. [gedaagde] motiveert bovendien onvoldoende dat dit herstel goedkoper zou kunnen worden uitgevoerd. Het gevorderde bedrag van € 1.880,00 inclusief btw is daarom toewijsbaar.
plaatsen luchtdichte kapjes
3.25.
Het verweer van [gedaagde] dat een mandag teveel is voor het plaatsen van luchtdichte kapjes ter plaatse van ‘zoveel mogelijke’ elektrapunten in de aanbouw slaagt. In de herziene schadebegroting is niet toegelicht om hoeveel punten dit mogelijk gaat en in het voorstel tot herstel wordt alleen gesproken over het plaatsen van luchtdichte kapjes ter plaatse van plafondspots. Dat dit herstel een hele mandag kost is daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de helft van deze herstelkosten toewijzen, te weten € 445,00 in plaats van € 890,00 inclusief btw.
tussentijdse rookproef
3.26.
[gedaagde] heeft de kosten van € 1.815,00 inclusief btw voor een tussentijdse rookpoef niet betwist, zodat deze zullen worden toegewezen.
stelpost niet te hergebruiken glaspanelen
3.27.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat wat hem betreft geen glaspanelen (boven en onder de buitenkozijnen) vervangen hoeven te worden en als dit al nodig is, de stelpost daarvoor te hoog is. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een schadepost waarvan de omvang op dit moment nog niet vaststaat. Hoewel het uitgangspunt bij het herstel is dat zoveel mogelijk materialen, waaronder ook de glaspanelen boven en onder de buitenkozijnen, worden hergebruikt, kan op voorhand niet worden gezegd of dat bij deze glaspanelen ook mogelijk is. Deze post van € 3.000,00 inclusief btw zal daarom worden toegewezen onder de voorwaarde dat [eisers] deze alleen kunnen invorderen na overlegging van een schriftelijke verklaring van een aannemer met kostenverantwoording voorzien van foto’s en/of detaillering van het herstel waaruit de noodzaak van vervanging van deze glaspanelen blijkt tot het gevorderde bedrag.
stuc- en sauswerk
3.28.
De kosten voor (herstel van) stucwerk zijn volgens [gedaagde] te hoog. Ook wijst hij er op dat [eisers] geen herstel van binnenuit willen en vraagt hij zich af of stucwerk wel is toegestaan. Dit verweer slaagt niet. In het voorstel tot herstel van het vochtprobleem bij het balkon (post b) is vermeld dat na het herstel van het vochtprobleem de schade aan het stucwerk en sauswerk partieel moet worden hersteld. De kans op (nieuwe) schade bij dit stuc- en sauswerk acht de rechtbank klein, zodat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [eisers] dit niet zullen toestaan. Zij vorderen bovendien zelf deze herstelkosten. Vergeleken met het eerdere voorstel van herstel van binnenuit, waarvoor 3 mandagen aan stuc- en sauswerk was gerekend, acht de rechtbank 1,25 mandag objectief gezien niet onredelijk. Het gevorderde bedrag van € 950,00 inclusief btw zal dus worden toegewezen.
kosten herstel en schilderwerk glaskozijnen linker zijgevel
3.29.
[gedaagde] heeft de kosten van € 1.240,00 inclusief btw voor herstel en schilderwerk van de glaskozijnen in de linker zijgevel niet betwist, zodat deze zullen worden toegewezen met toepassing van de in de kostenbegroting opgenomen aftrek van € 620,00 in verband met nieuw voor oud (per saldo dus € 620,00 inclusief btw).
3.30.
[eisers] hebben aangevoerd dat de aftrek nieuw voor oud ten onrechte is, omdat partijen in de Regeling zijn overeengekomen dat [gedaagde] het schilderwerk ook in zijn herstelplan zou meenemen. [eisers] vorderen echter geen nakoming meer, ook niet van minnelijk overeengekomen herstelwerk, zodat slechts plaats is voor vervangende schadevergoeding zoals hiervoor in 3.12 en 3.13 uiteengezet. Omdat daarbij wordt uitgegaan van de vervangingswaarde in het economisch verkeer, is aftrek nieuw voor oud terecht. Dat geldt ook voor de schilderwerk posten die hierna nog volgen.
post onvoorzien voor mogelijke schade aan de glaspanelen
3.31.
[gedaagde] betwist de post onvoorzien voor schade aan de glaspanelen. Dat er bij het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de glaspanelen schade zal ontstaan is echter – hoe voorzichtig ook te werk wordt gegaan – niet uit te sluiten, zodat de rechtbank een stelpost hiervoor objectief gezien niet onredelijk acht. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in 3.27 is overwogen, zal ook deze stelpost van € 2.000,00 inclusief btw worden toegewezen onder de voorwaarde dat [eisers] deze alleen kunnen invorderen na overlegging van een schriftelijke verklaring van een aannemer met kostenverantwoording voorzien van foto’s van de betreffende beschadigde glaspanelen waaruit de noodzaak van vervanging blijkt tot het gevorderde bedrag..
afbreken steigerwerk
3.32.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de kosten van het afbreken van de steiger niet in verhouding staan tot de werkzaamheden die daarvoor geleverd moeten worden. Onder verwijzing naar de overwegingen hiervoor in 3.22 over het opbouwen van de steiger, acht de rechtbank 2 mandagen voor dit werk te veel en 1 mandag wel reëel. In plaats van de gevorderde € 1.156,00 zal daarom € 578,00 inclusief btw worden toegewezen.
Vlonderdelen (c)
3.33.
De rechtbank stelt voorop dat onder de post ‘vlonderdelen’ niet alleen het aanpassen van de vlonderdelen op het balkon valt, maar ook het waterdicht maken van de balkonconstructie. Dat het vochtprobleem bij het balkon als gebrek aan [gedaagde] kan worden toegerekend is hiervoor in 3.19 al geconstateerd. Daarnaast zijn volgens ZNEB de hardhouten planken van het balkon onvoldoende vrijgehouden om natuurlijke werking van materialen te kunnen opvangen. De kans bestaat dat dit zal leiden tot breuk van het aangrenzende glaspaneel (zie citaat sub 2.c in 2.15 tussenvonnis). Ook dit is een gebrek dat [gedaagde] kan worden toegerekend.
3.34.
[eisers] vorderen een bedrag van € 4.925,00 inclusief btw aan herstelkosten. Daarvan zal € 4.625,00 inclusief btw worden toegewezen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
3.35.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet valt in te zien waarom constructieve controle van de balkonconstructie van € 260,00 nodig is, omdat de berekening al is gemaakt en niet nog een keer hoeft te worden gecontroleerd. Dit slaagt niet. In de toelichting op deze post staat vermeld dat de ‘open balkonvloer’ wordt gewijzigd in een ‘gesloten balkonvloer’. Omdat dit werkzaamheden zijn aan de waterkerende constructie van en rondom het balkon, lig het voor de hand dat hier een constructieve controle wordt gedaan voordat het werk wordt uitgevoerd. De begrote kosten daarvoor zijn niet onredelijk.
3.36.
[gedaagde] heeft daarnaast aangevoerd dat de materiaalkosten van € 1.500,00 voor het aanpassen van de balkonconstructie en de vlonderdelen te hoog zijn ingeschat, omdat de bestaande balken worden hergebruikt waar een plaat en dakbedekking op komen te liggen met wat zetstukken van zink. [gedaagde] heeft echter niet gesteld welk bedrag wel reëel zou zijn. Omdat uit de toelichting op de werkwijze bij het herstel niet volgt dat ander materiaal wordt gebruikt dan bitumen inclusief dakopstanden en terrasrubbers, acht de rechtbank de begrote materiaalkosten aan de hoge kant en zal zij voor materiaal een bedrag van € 1.200,00 toewijzen. [gedaagde] heeft de manuren voor dit werk niet betwist, zodat het gevorderde bedrag van € 2.415,00 inclusief btw toewijsbaar is.
3.37.
Het verweer van [gedaagde] dat zonder nadere toelichting een stelpost van € 500,00 is opgenomen voor glas en € 250,00 voor onvoorzien, slaagt niet. Bij de stelpost voor glas staat opgenomen dat niet alle glaspanelen ter hoogte van het balkon te hergebruiken zijn. In de toelichting op de werkwijze bij het herstel staat ook de reden daarvoor vermeld:
(…), alsmede zal er ter plaatse van het Colorbel ruimte moeten worden gemaakt om de waterkerende lagen vanaf het balkon tot achter de waterkerende folie achter de Colorbel panelen te kunnen krijgen. Het geheel kunnen hergebruiken van de aanwezige Colorbel panelen achten wij gelet daarop niet mogelijk omdat de naden tussen de Colorbel panelen groter zullen dienen te worden.
Deze stelpost voor glas is daarom toewijsbaar. Daarnaast staat bij de post onvoorzien dat dit ziet op mogelijke schade aan glaspanelen tijdens de herstelwerkzaamheden. De rechtbank acht deze post ook toewijsbaar en verwijst daarbij naar de overwegingen hiervoor in 3.31.
Balkondeuren (d)
3.38.
ZNEB heeft geconstateerd dat de wijze van sluiting van de balkondeuren geen onderhoudskwestie is, maar komt door het niet correct afhangen en afstellen van de balkondeuren tijdens de herstelwerkzaamheden door [gedaagde] (zie citaat sub 2.d in 2.15 tussenvonnis). Ook acht zij aannemelijk dat de krassen in het glas verband houden met de (herstel)werkzaamheden van [gedaagde]. Beide punten zijn een gebrek in het (herstel)werk dat [gedaagde] valt toe te rekenen.
3.39.
[eisers] vorderen € 1.585,50 voor herstel van de balkondeuren en het glas waarin onder meer 2 mandagen schilderwerk zijn begrepen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit teveel is. De rechtbank volgt hem daarin, omdat in de eerdere begroting uit 2018 werd uitgegaan van 1 mandag voor hetzelfde werk, namelijk het schuren en opnieuw schilderen van de deuren en het kozijn. Omdat niet is toegelicht waarom dit herstel twee keer zo lang duurt dan eerder begroot, zal 1 mandag schilderwerk worden toegewezen. Het verweer dat over het polijsten van (het glas in) de balkondeuren nimmer is gesproken, slaagt echter niet. Dat over dit herstelwerk niet eerder is gesproken, betekent namelijk niet dat [eisers] hier geen vervangende schadevergoeding voor mogen vragen, aangezien vast staat dat dit een gebrek is dat aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Deze post van herstel is daarbij in de eerdere begroting van 2018 ook al meegenomen. De rechtbank acht de kosten (€ 350,00) ook niet onredelijk. Dat betekent dat – na correctie van nieuw voor oud aan schilderwerk – een bedrag van € 1.335,50 (2.168 – 520,00 – 312,50) zal worden toegewezen.
Glaskozijn onder balkon (g)
3.40.
ZNEB heeft bij de opname op 7 augustus 2024 een uitbreiding van het vochtprobleem geconstateerd in het glaskozijn onder het balkon. Niet alleen is de vochtdoorslag aan de bovenkant van het kozijn door inwendige vochtplekken op het stucwerk verergerd, ook is het kozijn zelf op meerdere plekken door vocht aangetast, waardoor herstel noodzakelijk is. ZNEB schrijft op pagina 13 van paragraaf 7 van de herziene schadebegroting:
Glaskozijn voorgevel
Aangaande het glaskozijn onder het balkon (foto 1.47) stelden wij vast dat et houtwerk achter de Colorbel beglazing aan de linkerbovenzijde van het kozijn verplaatsbaar was (foto 1.48 en 1.49) en derhalve niet gedegen meer gemonteerd was. Voorts was middels inzet van een schroevendraaier voelbaar dat het houtwerk achter de Colorbel beglazing boven het kozijn zacht was geworden (foto 1.50 en 1.51).
De onderdorpel van het glaskozijn was in het midden zichtbaar in zeer sterke mate aangetast door vochtinwerking (foto 1.52 t/m 1.54), hetgeen gelet op het vrij kunnen insteken van een schroevendraaier aan de rechteronderzijde ook elders het geval was (fot 1.55). De mate van aantasting van de onderdorpel van het kozijn was daarbij tot aan de binnenzijde (foto 1.5) waar te nemen (foto 1.56 en 1.57), waarbij de onderdorpel in het midden circa 5 mm opgebold stond (foto 1.58 t/m 1.61).
(…)
Het gevolg was dat tenminste het achterhout deels vervangen en opnieuw gefixeerd deinde te worden alsmede zal in het kader van het herstel van het kozijn minimaal de gehele onderdorpel (met mogelijk een deel houtrot aan de onderzijde van de stijlen) vervangen dienen te worden, waarbij rekening dient te worden gehouden met deelvervanging van de onderzijde van de kozijnstijlen daar de verwachting is dat de onderzijde van de stijlen eveneens een aantasting zal hebben gelet op de staat van de onderdorpel. Alternatief kan zijn het vervangen van het gehele kozijn met hergebruik van glas, hetgeen qua kosten vergelijkbaar zal zijn.
Aan de bovenzijde van het kozijn waren inwendig vochtplekken waar te nemen (foto 1.62), waarbij de mate van aantasting van de binnenafwerking zichtbaar was bij vergelijking van onze opname op 2 februari 2018. (…)
Daar waar eerder kon worden volstaan met het vochtwerend behandelen en uitvoeren van sauswerk zal thans tevens de stucwerk afwerking plaatselijk hersteld dienen te worden.
Voort merken wij op dat de houten betimmering ter plaatse van het balkon niet geheel gefixeerd meer bleek te zijn (foto 1.63 en 1.64). Het toepassen van een nieuwe verlijming zou in de basis afdoende zijn qua herstel.
Op pagina 21 schrijft ZNEB bij het voorstel tot herstel:
Zoals blijkt uit de uiteenzetting onder paragraaf 7 van dit rapport zal een deel van het glaskozijn onder het balkon vervangen dienen te worden in combinatie met het uitvoeren van buitenschilderwerk en binnenschilderwerk van het kozijnwerk. Dit in combinatie met aldaar (ten tijde van het uitvoeren van het herstel als genoemd onder punt a) vervangen van aangetaste houten achterconstructie.
3.41.
De rechtbank begrijpt uit de omschrijving van de ernst van de aantasting van de onderdorpel van het glaskozijn onder het balkon dat dit een gevolg is van de vochtproblematiek in het werk van [gedaagde]. Daarmee is dit een gebrek dat [gedaagde] kan worden toegerekend.
3.42.
[eisers] vorderen € 1.268,00 waarin is begrepen € 350,00 voor materiaalkosten en aftrek van € 440,00 voor nieuw voor oud bij het schilderwerk. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de materiaalkosten te hoog zijn. Bij het vervangen van kozijnhout wordt gerekend met € 18,00 inclusief btw per meter, zodat dit bij maximaal drie meter € 54,00 is. Inclusief ‘kleinmateriaal’ is dit maximaal € 150,00, aldus [gedaagde]. De rechtbank kan [gedaagde] volgen wanneer het zou gaan om plaatselijk herstel van houtrot. Uit de opname van ZNEB blijkt echter dat minimaal de gehele onderdorpel (met mogelijk een deel houtrot aan de onderzijde van de stijlen) vervangen dienen te worden. Het vervangen van het gehele kozijn met hergebruik van glas is volgens ZNEB in kosten vergelijkbaar. Onder die omstandigheden acht de rechtbank materiaalkosten van € 350,00 waar ook schildermateriaal naar objectieve maatstaven niet onredelijk. Het gevorderde bedrag van € 1.268,00 inclusief btw zal daarom worden toegewezen.
Kosten algemeen
3.43.
[eisers] vorderen een bedrag van € 8.414,00 inclusief btw voor algemene kosten waaronder kosten voor het opstellen van een plan van aanpak (€ 2.100,00), bouwbegeleiding (€ 2.080,00), inrichten van een tijdelijk bouwterrein (€ 3.234,00) en afvoer van materiaal (€ 1.000,00). [gedaagde] betwist de kosten voor het opstellen van een plan van aanpak, omdat dat dan al is uitgewerkt in samenspraak met de constructeur, aldus [gedaagde]. Ook betwist hij de hoogte van de kosten van het inrichten van het bouwterrein en van afvoer van materiaal.
3.44.
De rechtbank stelt voorop dat de wijze van herstel van de verschillende gebreken in grote lijnen is terug te vinden in ‘het voorstel tot herstel van buitenaf’ van ZNEB in haar herziene schadebegroting van 2 oktober 2024. Daarnaast is al een bedrag van € 3.640,00 begroot voor de engineering van de gevel inclusief uitwerking detaillering van het balkon. Een plan van aanpak kan in dit geval niet meer inhouden dan de planning van de herstelwerkzaamheden. Daarvoor acht de rechtbank een bedrag van € 630,00 reëel. De rechtbank acht 3 mandagen voor het inrichten van een tijdelijk bouwterrein, wat feitelijk vooral ziet op het plaatsen van een (kleine) bouwkeet, een container en een toilet, veel te ruim, zodat één mandag à € 578,00 en € 1.500,00 aan materiaalkosten zullen worden toegewezen. Omdat het voorstel tot herstel uitgaat van zoveel mogelijk hergebruik van materiaal, gaat de rechtbank er van uit dat er geen noodzaak is voor het huren van een grote container, zodat een bedrag van € 500,00 (in plaats van € 1.000,00) zal worden toegewezen voor afvoer van materiaal. Omdat [gedaagde] de kosten van bouwbegeleiding (€ 2.080,00 inclusief btw) niet heeft betwist, zal aan kosten algemeen in totaal € 5.288,00 inclusief btw worden toegewezen.
Opslag van 10%
3.45.
Zoals hiervoor in 3.12 overwogen zal de opslag van 10% (€ 5.592,70) worden afgewezen.
Beroep op oud voor nieuw en schadebeperkingsplicht
3.46.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat bij het toekennen van schadevergoeding rekening moet worden gehouden met nieuw voor oud. Voor zover het herstel op schilderwerk ziet, is dat ook toegepast (zie 3.29, 3.39 en 3.42). Voor de overige herstelkostposten ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor toepassing hiervan. Uitgangspunt bij het herstel is immers dat zoveel mogelijk materiaal wordt hergebruikt. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat na het herstel sprake zal zijn van een substantiële waardevermeerdering ten opzichte van de waarde die het werk dat [gedaagde] had moeten opleveren.
3.47.
Het beroep op de schadebeperkingsplicht slaagt evenmin. [gedaagde] heeft in eerste instantie tot twee keer toe zelf herstel uitgevoerd zonder het gewenste resultaat. Vervolgens hebben partijen in minnelijk overleg geprobeerd een oplossing te zoeken waarbij [gedaagde] voor het laatst eind maart 2024 de gelegenheid heeft gekregen om voor herstel zorg te dragen. Uit de pogingen die al zijn gedaan is niet gebleken dat daarmee de tocht- en vocht problemen zijn verholpen. Niet valt in te zien welke schadebeperkende maatregelen [eisers] hadden kunnen nemen, zonder de problemen als één geheel aan te pakken. Dat was nog niet aan de orde, omdat [gedaagde] tot 17 oktober 2024 nog mocht nakomen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd welke maatregelen [eisers] hadden kunnen/moeten treffen om de schade te beperken. Daarbij komt dat [eisers] hebben gesteld dat zij voor extra kosten wordt geplaatst ter zake het treffen van noodmaatregelen voor het kozijn onder het balkon en dus waar dat wel mogelijk was/is, schadebeperkend optreden.
Tussenconclusie
3.48.
Het vorenstaande betekent dat aan vervangende schadevergoeding in totaal een bedrag van € 49.021,50 (inclusief btw), waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk als bedoeld in 3.27 en 3.31) zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
3.49.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het toegewezen bedrag vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim was met betaling van vervangende schadevergoeding, te weten van 25 oktober 2024 (één week na de sommatie van 17 oktober 2024), tot aan de dag van algehele voldoening.
Verklaring voor recht
3.50.
[eisers] vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële (gevolg-)schade ter zake derving van woongenot die [eisers] hebben ondervonden en nog zullen ondervinden tot het moment van daadwerkelijk herstel, als gevolg van de gebreken, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.51.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Gelet op ‘het voorstel tot herstel van buitenaf’ van ZNEB acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eisers] gedurende het herstel zullen moeten verhuizen en is materiële schade wegens derving van woongenot dus ook niet aannemelijk. Bij de toewijzing van immateriële schadevergoeding moet in het oog worden gehouden dat de wet daar een stringentere maatstaf voor stelt dan voor materiële schadevergoeding: er moet sprake zij van ‘een andere aantasting in de persoon’ als omschreven in artikel 6:106 onder b BW. Vertaald naar een casus als deze: een zeer ernstige en langdurige vermindering van het normale woongenot met ontwrichting van het normale huiselijke leven als gevolg. Hoewel de problemen met het herstel al meer dan tien jaar duren en een terugkerende bron van irritatie en vermindering van comfort moet zijn geweest, kan niet worden gezegd dat aan deze maatstaf is voldaan.
Ook van vergoedbare immateriële schade is daarom geen sprake.
Vergoeding van deskundigenkosten
3.52.
[eisers] vorderen betaling van de volgende deskundigenkosten:
- € 6.862,00 (kosten ZNEB expertiserapport)
- € 2.500,00 (kosten Royal Haskoning DHV in verband met descente op 8 oktober 2021 en mondelinge behandeling op 26 maart 2024)
- € 2.836,71 (kosten ZNEB aanvullend expertiserapport),
dus in totaal € 12.198,71.
Zij hebben ter onderbouwing de facturen van ZNEB overgelegd, waarin ook de kosten van het onderzoek door Lekk zijn opgenomen. Dat zowel [eisers] als [gedaagde] € 2.500,00 aan Royal Haskoning DHV hebben voldaan, is de rechtbank gebleken uit haar correspondentie met de deskundige, heer De Jong.
3.53.
Zoals hiervoor overwogen (zie 3.9) volgt de rechtbank [gedaagde] niet in zijn standpunt dat de rapporten van ZNEB buiten beschouwing moeten worden gelaten. De kosten komen daarom, voor zover dat redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, voor vergoeding in aanmerking. Datzelfde geldt voor het deel van de kosten dat [eisers] aan Royal Haskoning DHV hebben betaald. Gelet op de complexiteit van de gebreken, acht de rechtbank de gevorderde kosten redelijk en dus toewijsbaar.
3.54.
De omstandigheid dat de rechtsbijstandsverzekeraar de expertisekosten voor nu voor haar rekening heeft genomen, staat overigens niet in de weg aan toewijzing van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Uitbetaling € 3.000,00 Achmea
3.55.
[eisers] stellen dat in verband met de eerder tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst (zie tussenvonnis r.o. 2.8) (hierna: de VSO) nog een bedrag van € 3.000,00 bij de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] in depot staat. Zij stellen dat dit bedrag hen toekomt, omdat het herstel niet correct is opgeleverd gezien de nog steeds aanwezige gebreken.
3.56.
In de VSO staat onder meer het volgende (waarbij met mevrouw [betrokkene] de contactpersoon wordt bedoeld van de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers]:
Financiële afspraken
1.
In totaal ontvangt de heer [gedaagde] een bedrag van € 3.000,00. Het volgens de heer [gedaagde] openstaande bedrag komt door betaling van dit bedrag te vervallen. (…)
2.
Mevrouw [eiser 2] en de heer [eiser 1] betalen de heer [gedaagde] een bedrag van € 1.500,-. De betalingscondities staan vermeld onder punten 9 en 10 van deze vaststellingsovereenkomst.
3.
DAS betaalt een bedrag van € 750,- aan de heer [gedaagde] ter beëindiging van dit geschil. (…)
4.
Achmea betaalt een bedrag van € 750,- aan de heer [gedaagde] ter beëindiging van dit geschil. (…)
(…)
(…)
(…)
Betalingscondities
8.
Het totale overeengekomen bedrag van € 3.000,- wordt in depot gestort op de rekening van Stichting Achmea Rechtsbijstand (….).
9.
Uitbetaling aan de heer [gedaagde] vindt plaats conform de regels van de BouwGarant overeenkomst. Dit houdt in dat er 3/5 (€ 1.800,-) wordt vrijgegeven nadat mevrouw [betrokkene] vernomen heeft dat de oplevering naar tevredenheid heeft plaatsgevonden. De overige 2/5 (€ 1.200,-) wordt door mevrouw [betrokkene] vrijgegeven na de serviceperiode. De serviceperiode bedraagt 2 maanden, die ingaat op de dag nadat het proces verbaal van oplevering is getekend.
Overige afspraken
(…)
11.
Na het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden en betaling van het overeengekomen bedrag verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting in dit geschil. Mocht blijken dat de herstelwerkzaamheden niet conform de eisen van goed en deugdelijk werk zijn uitgevoerd dan kan de heer [gedaagde] daar uiteraard nog wel op worden aangesproken. Ook blijft de heer [gedaagde] aansprakelijk voor gevolgschade die zich kunnen voordoen door het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden.
3.57.
Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij alle in de VSO overeengekomen punten binnen de gestelde termijnen heeft hersteld, staat niet ter discussie dat het herstelwerk niet het gewenste resultaat heeft gehad (zie 3.4) en niet naar tevredenheid van [eisers] heeft plaatsgevonden. Dat de klachten van [eisers] terecht zijn, volgt uit de overwegingen hiervoor onder 3.19 e.v. en het feit dat problemen met de balkondeuren en de gevelafwerking, althans de tocht- en vochtproblematiek, toen ook al speelden. Betaling aan [gedaagde] van het bedrag van € 3.000,00 kan daarom niet plaatsvinden. Anders gezegd: [gedaagde] kan geen aanspraak maken op dat bedrag. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of in dat geval het hele bedrag aan [eisers] toekomt. De VSO zelf zegt hier niets over. Uit de financiële afspraken in de VSO (zie 2 tot en met 4 van het citaat onder in 3.56) blijkt dat [eisers] € 1.500, hun rechtsbijstandsverzekeraar € 750 en de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde] € 750 in depot hebben gestort. De rechtbank leidt daaruit af dat namens [eisers] in totaal een bedrag van € 2.250 is gestort. Niet valt in te zien waarom [eisers] ook recht hebben op terugbetaling van het bedrag dat de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde] heeft gestort. Zij hebben dat niet onderbouwd. De rechtbank zal [gedaagde] daarom gelasten om Stichting Achmea Rechtsbijstand te berichten dat hem niet langer aanspraak toekomt op een bedrag van € 2.500 en dat dit bedrag aan [eisers] kan worden uitbetaald, zoals in de beslissing vermeld. Daarbij zal het gevorderde maximum van de dwangsom worden gematigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.58.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.192,71 toegewezen.
Proceskosten
3.59.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
105,40
- griffierecht
914,00
- salaris advocaat
6.677,00
(5,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
133,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.829,40
3.60.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 49.021,50, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk als bedoeld in 3.27 en 3.31, binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 12.198,71 aan deskundigenkosten binnen veertien dagen na dit vonnis,
4.3.
gelast [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan Stichting Achmea Rechtsbijstand (kenmerk R208687701) met afschrift in cc aan [eisers], te berichten dat hem niet langer aanspraak op € 2.500,00 toekomt en dat dit bedrag aan [eisers] kan worden uitbetaald, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 5.000,00,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.192,71 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 7.829,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 73,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
1621