ECLI:NL:RBNHO:2025:2554

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/362353/HA RK-25-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in ondertoezichtstellingzaak

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Verzoeker, wonende te Utrecht, had op 25 februari 2025 verzocht om wraking van de rechter die de hoofdzaak behandelde, omdat dezezelfde rechter ook het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling had behandeld. Verzoeker stelde dat dit duidde op vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde echter dat het enkele feit dat dezelfde rechter verschillende verzoeken van dezelfde partij behandelt, niet automatisch leidt tot vooringenomenheid. Binnen de sector Familie & Jeugd is het zelfs gebruikelijk dat verschillende zaken betreffende een minderjarige door dezelfde rechter worden behandeld.

Verzoeker voerde verder aan dat de rechter vooringenomen was omdat tijdens de behandeling van het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling ook over de schoolkeuze was gesproken. De rechtbank oordeelde dat deze discussie binnen het kader van de behandeling van het verzoek viel, aangezien de schoolkeuze een van de doelen van de ondertoezichtstelling was. Ook de opmerkingen van de rechter over emotionele onveiligheid gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/362353 HA RK 25-29
Beslissing van 7 maart 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Utrecht,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. S. Ok,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 25 februari 2025 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team F&J Haarlem, locatie haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/36 1688 / FA RK 25-604, hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoeker is gedaagde in de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 4 maart 2025. Verzoeker, de rechter in de hoofdzaak en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is, hoewel tijdig en correct opgeroepen, niet verschenen. Wel is verschenen de wederpartij in de hoofdzaak, bijgestaan door mr. M.I. Park.
De rechter heeft laten weten dat zij van de geboden gelegenheid geen gebruik maakt wegens andere verplichtingen.
1.4
De rechtbank heeft op 4 maart 2025, na de zitting, een e-mail van verzoeker ontvangen met het verzoek om de zitting te heropenen omdat hij pas diezelfde dag de uitnodigingsbrief voor deze zitting had ontvangen en daarom niet tijdig aanwezig kon zijn.
De rechtbank honoreert dit verzoek niet, omdat de uitnodiging al op 27 februari 2025 op het door verzoeker aan de rechtbank opgegeven en ook door hem zelf gebruikte e-mailadres is verstuurd. Daarnaast is de uitnodiging per post verzonden.

2.Het standpunt van verzoeker en de reactie van de rechter

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
Hij wist voorafgaand aan de zitting niet wie de rechter was. Dat stond niet in de uitnodigingsbrief. De gronden van het wrakingsverzoek zijn dat hij er tijdens de behandeling ter zitting pas achter is gekomen dat het verzoek wordt behandeld door dezelfde rechter die op 28 januari 2025 het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft beoordeeld. De rechter is daarom vooringenomen. Bij de behandeling van de ondertoezichtstelling wilde de rechter namelijk al een beslissing nemen over de schoolkeuze. De gecertificeerd instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (de GI) heeft toen gezegd dat het goed nieuws was dat het goed met [minderjarige] ging. De rechter was het daar niet mee eens. De rechter heeft toen wel gezegd dat het alleen over de ondertoezichtstelling zou gaan, maar vervolgens is de schoolkeuze een halfuur besproken. Daarbij is mailcorrespondentie voorgehouden die ging over de schoolkeuze. Er zijn verder tijdens die zitting ook verschillende zaken over emotionele onveiligheid besproken die relevant zijn voor deze zaak.
2.2.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat in de procedure betreffende de verlenging ondertoezichtstelling de advocaat van de moeder (de wederpartij in de hoofdzaak) een ‘zelfstandig verzoek’ om vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op een basisschool had ingediend. Al voor de zitting van 28 januari 2025 is aan de advocaat meegedeeld dat een dergelijk verzoek niet in het kader van een ondertoezichtstelling kan worden gedaan en vanwege de korte tijd voor de zitting ook niet kan worden meegenomen. Op 4 februari 2025 heeft de advocaat van de moeder het voorliggende verzoek ingediend. De behandeling van de zaak is op de zitting bij dezelfde rechter gepland, omdat als uitgangspunt binnen de sector Familie & Jeugd geldt dat het wenselijk is dat verschillende civiele - en/of strafzaken betreffende een minderjarige zoveel mogelijk door dezelfde rechter worden behandeld.
Tijdens de behandeling van het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling op 28 januari 2025 is echter evengoed aandacht besteed aan de schoolkeuze van de minderjarige, omdat dat een van de drie door de GI bepaalde doelen van de ondertoezichtstelling is. Meer specifiek heeft de GI als doel gesteld dat bemiddeld zal worden door de GI bij het bepalen van de schoolkeuze en dat gestreefd wordt naar een inschrijving vóór 1 februari 2025. De voortgang van dat doel is besproken, mede aan de hand van het verzoekschrift van de GI en de door de moeder aangedragen stukken. Daarop is door de rechter geoordeeld dat er nog voldoende grond is om de ondertoezichtstelling te verlengen en de GI ook het komende jaar in de gelegenheid te stellen te werken aan alle door haar gestelde doelen, waaronder de schoolkeuze. Deze beslissing is overigens geheel in lijn met het standpunt van verzoeker in die procedure.
De rechter ziet hierin geen aanwijzingen voor vooringenomenheid of partijdigheid op grond
waarvan zij het nu voorliggende verzoek niet zou kunnen behandelen.
Ook uit het feit dat op die zitting is gesproken over hoe het met de minderjarige gaat en de stelling van de moeder dat verzoeker haar intimideert en zorgt voor een onveilige situatie, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid, dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Om die zaak zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, zijn er op die zitting vragen gesteld en stellingen voorgehouden. In de beschikking is vervolgens overwogen dat het verzoeker en de moeder door de verstoorde verstandhouding en de onveiligheid die de moeder voelt, niet lukt om op ouderniveau te overleggen en afspraken te maken, wat eveneens een grond vormt om de ondertoezichtstelling te verlengen. Ook hierin zijn geen aanwijzingen voor vooringenomenheid of partijdigheid op grond waarvan de rechter het nu
voorliggende verzoek niet zou kunnen behandelen.
Naar de mening van de rechter dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toetst). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. De rechtbank moet daarom onderzoeken of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt.
3.3.
Verzoeker heeft daartoe als eerste aangevoerd dat de rechter die de hoofdzaak heeft behandeld dezelfde rechter was als degene die het verzoek om verlenging ondertoezichtstelling heeft behandeld. Dit levert geen grond voor wraking op omdat het enkele feit dat eenzelfde rechter een ander verzoek van dezelfde partij(en) behandelt niet betekent dat die rechter vooringenomen is ten aanzien van het tweede (of volgende) verzoek. Integendeel, binnen de sector Familie & Jeugd wordt er juist naar gestreefd om verschillende civiele- en/of strafzaken betreffende een minderjarige zoveel mogelijk door dezelfde rechter te laten behandelen.
3.4.
Verder heeft verzoeker gesteld dat de rechter vooringenomen was omdat tijdens de behandeling van het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling ook al over de schoolkeuze is gesproken en e-mailcorrespondentie betreffende de schoolkeuze is voorgehouden. Ook die omstandigheid leidt niet tot het oordeel dat sprake was van vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. De schoolkeuze en aansluitend de inschrijving van de minderjarige op de basisschool was één van de doelen van de onderzoekzichtstelling en het viel dus het binnen het kader van de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling om over de schoolkeuze te spreken.
3.5.
Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat er tijdens de zitting over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling over emotionele onveiligheid is gesproken. De reactie van de rechter op dit punt geeft geen reden om aan te nemen dat sprake was van vooringenomenheid bij de rechter. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt en waar wegens afwezigheid van verzoeker ook niet nader naar kon worden gevraagd, kan dit evenmin een grond voor wraking opleveren.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets ook geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en aan de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. C.W.M. Giesen en mr. H. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.