ECLI:NL:RBNHO:2025:2498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/15/362177 / KG ZA 25-85
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van pand door onderhuurders na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reyta B.V. de ontruiming van haar pand aan de [adres] te [plaats] door gedaagden, die als onderhuurders kamers huren/huurden in het pand. De hoofdhuurovereenkomst is per 1 juli 2024 geëindigd, en de onderhuurovereenkomsten zijn niet overgenomen door Reyta. Gedaagden maken zonder recht of titel gebruik van het pand. Tijdens de zitting op 7 maart 2025 zijn gedaagden 1, 2, 3 en 5 verschenen en hebben afspraken gemaakt met Reyta, waardoor de vorderingen tegen hen zijn ingetrokken. De overige gedaagden zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen tot ontruiming en uitschrijving van het adres ten aanzien van de resterende gedaagden toegewezen, maar het gevorderde voorschot op schadevergoeding is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen tot ontruiming en uitschrijving niet onrechtmatig zijn en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/362177 / KG ZA 25-85
Vonnis in kort geding van 10 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REYTA B.V.,
gevestigd te Ommen,
eiseres,
advocaten mr. S. Pentinga en mr. I.K. Mulders te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats],
in persoon verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats],
in persoon verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats],
in persoon verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats],
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats],
in persoon verschenen,
6.
[gedaagde 6],
wonende/verblijvende te [plaats],
niet verschenen
7.
ANDERE PERSONEN DIE VERBLIJVEN IN DE WONING AAN DE [adres 1] TE [plaats],
niet verschenen,
gedaagden.
Partijen zullen hierna Reyta en gedaagden genoemd worden.
De zaak in het kort
Reyta vordert ontruiming van haar pand aan de [adres 1] te [plaats] door gedaagden als onderhuurders, die allemaal een kamer huren/huurden in het pand. De overeenkomsten tot onderverhuur zijn indertijd gesloten met gedaagden door de hoofdhuurder, in strijd met de bepalingen in de huurovereenkomst. De huurovereenkomst met de hoofdhuurder is geëindigd per 1 juli 2024. De huurovereenkomsten met gedaagden zijn door eiseres (uiteindelijk) niet overgenomen en ook zijn er geen nieuwe (tijdelijke) huurovereenkomsten tot stand gekomen. Daaruit volgt dat gedaagden zonder recht of titel gebruik maken/maakten van het pand. Gedaagden 1, 2, 3 en 5 hebben het pand inmiddels verlaten en de gemeente gevraagd om hen uit te schrijven van het adres. Die uitschrijving is nog niet geformaliseerd. Met deze gedaagden heeft eiseres ter zitting afspraken gemaakt en de vorderingen tegen hen zijn ingetrokken. Over de vorderingen ingesteld tegen de overige gedaagden, die niet zijn verschenen ter zitting, wordt in dit vonnis beslist. De voorzieningenrechter wijst de gevorderde ontruiming en de veroordeling om zich te laten uitschrijven van het adres ten aanzien van de resterende gedaagden toe, daarbij deels aansluiting zoekend bij de afspraken zoals die zijn gemaakt met de overige gedaagden. Het gevorderde voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 t/m 13
  • de aanvullende productie 14 van de zijde van Reyta
  • de mondelinge behandeling.
  • de pleitaantekeningen van Reyta.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 7 maart 2025 zijn verschenen namens Reyta de heer [betrokkene 1] (bestuurder), bijgestaan door mr. Pentinga en mr. Mulders voornoemd. De gedaagden [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 5] zijn in persoon verschenen, vergezeld van de vader van [gedaagde 3]. Gedaagden 4, 6 en 7 zijn niet ter zitting verschenen.
1.3.
Tijdens de zitting op 7 maart 2025 heeft Reyta afspraken gemaakt met [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 5]. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal en door de genoemde partijen ondertekend. Reyta heeft vonnis gevraagd ten aanzien van de niet verschenen gedaagden.
1.4.
Dat vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Reyta is eigenaar van het pand aan de [adres 2]-[adres 1] te [plaats]. De bovenwoning met nummer [adres 1] (hierna: het pand) werd verhuurd aan [betrokkene 2] en zijn vennootschap Frihet Living B.V. (Frihet). In de huurovereenkomst was bepaald dat onderverhuur van het pand niet is toegestaan.
2.2.
Frihet heeft met gedaagden huurovereenkomsten gesloten (kamerverhuur).
2.3.
Op 4 juni 2024 hebben Reyta en [betrokkene 2] in privé en als (indirect) bestuurder van Frihet een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten voor het pand, waardoor de hoofdhuur is geëindigd op 1 juli 2024. In deze huurbeëindigingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat Reyta onder bepaalde voorwaarden bereid was de onderverhuurovereenkomsten over te nemen.
2.4.
Frihet is op 17 september 2024 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. [curator] tot curator. In brieven van 8 oktober 2024 heeft de curator de huurovereenkomsten met gedaagden opgezegd tegen 31 januari 2025.
2.5.
In een brief van 15 november 2024 heeft (de advocaat van) Reyta aan gedaagden meegedeeld dat zij het pand zonder recht of titel in gebruik hebben, maar dat Reyta onder voorwaarden bereid was de onderhuurovereenkomsten over te nemen.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over overname van de onderhuurovereenkomsten.
2.6.
In een e-mail van 22 januari heeft Reyta meegedeeld dat er geen overname van de huurovereenkomsten tot stand gekomen is en partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk voor 28 januari 2025 aan haar te laten weten dat zij het pand uiterlijk voor of op 28 februari 2025 vrijwillig zouden verlaten.
2.7.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben in e-mailberichten van 27 januari 2025 laten weten dat zij hun kamers leeg zouden halen voor 28 februari 2025.
2.8.
[gedaagde 6] heeft in een e-mail van 1 maart 2025 aan Reyta meegedeeld dat hij vanaf november 2024 al niet meer woont op het adres aan de [adres 1].

3.De beoordeling ten aanzien van gedaagden 4, 6 en 7

3.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende voort uit de aard van de vorderingen.
3.2.
Gedaagde 4 ([gedaagde 4]) en gedaagde 6 ([gedaagde 6]) hebben geen verweer gevoerd. De vorderingen tot ontruiming en tot het zich doen uitschrijven van het adres zijn niet weersproken en komen de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en kunnen worden toegewezen, behalve het navolgende.
3.3.
De hierna onder ‘de beslissing’ te vermelden termijn voor nakoming komt de voorzieningenrechter telkens redelijk voor.
3.4.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming van deze verplichtingen is toewijsbaar, maar zal worden gematigd en er zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen worden verbonden, op de wijze zoals hierna onder ‘de beslissing’ te vermelden.
3.5.
Ten aanzien van het gevorderde voorschot op de door Reyta gesteld geleden schade geldt het volgende. Een voorschot op schadevergoeding is in kort geding slechts toewijsbaar als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat thans uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling niet aan toewijzing in de weg staat.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn het bestaan en de omvang van de schadevergoeding in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat thans uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Deze vordering wordt afgewezen.
3.6.
[gedaagde 4], [gedaagde 6] en gedaagden 7 (andere personen die verblijven in de woning aan de [adres 1] te [plaats]) worden hoofdelijk, in die zin dat als de één heeft betaald, de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Reyta begroot op:
dagvaarding € 358,20 (3 x € 119,40)
griffierecht € 714,00
salaris advocaat € 715,00
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging als vermeld onder ‘de beslissing’)
Totaal € 1.965,20

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde 4], [gedaagde 6] en andere personen die verblijven in de woning aan de [adres 1] te [plaats], om na betekening van dit vonnis uiterlijk vóór 21 maart 2025 het pand te ontruimen en te verlaten en ontruimd en verlaten te houden, en het pand onder afgifte van de sleutels ter algehele vrije beschikking van Reyta te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 4], [gedaagde 6] en andere personen die verblijven in de woning aan de [adres 1] te [plaats] om zich na betekening van dit vonnis, uiterlijk vóór 28 maart 2025 uit te laten schrijven uit de gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [plaats] van het adres [adres 1],
4.3.
bepaalt dat als [gedaagde 4], [gedaagde 6] en andere personen die verblijven in de woning aan de [adres 1] te [plaats] of één van hen, aan de veroordelingen in 4.1 en/of 4.2 niet volledig en tijdig voldoen, de gedaagde(n) die in gebreke is/zijn gebleven een dwangsom verbeurt/verbeuren van € 250,00 per dag dat hij/zij daarmee in gebreke blijft/blijven, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 2.000,00,
4.4.
veroordeelt [gedaagde 4], [gedaagde 6] en andere personen die verblijven in de woning aan de [adres 1] te [plaats] hoofdelijk, in die zin dat als de een heeft betaald de anderen voor dat bedrag zijn bevrijd, in de proceskosten van Reyta van € 1.965,20, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als deze gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken door
mr. J. van der Kluit in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 10 maart 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155