ECLI:NL:RBNHO:2025:2383

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/15/338288 / HA ZA 23-197 en C/15/346069 / HA ZA 23-639
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil tussen eigenaren van recreatiebungalows rondom een gemeenschappelijke haven met diverse vorderingen over erfgrens en gebruik van de haven

In deze zaak, die zich afspeelt in Alkmaar, betreft het een burengeschil tussen meerdere eigenaren van recreatiebungalows rondom een (deels) gemeenschappelijke haven. De rechtbank Noord-Holland heeft op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken, met zaaknummers C/15/338288 / HA ZA 23-197 en C/15/346069 / HA ZA 23-639. De partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld met betrekking tot de erfgrens, het gebruik van de haven en de medewerking aan de correctie van de in het kadaster ingeschreven erfgrens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen buren zijn en dat er geschillen zijn ontstaan over de eigendomsverhoudingen en het gebruik van de haven. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen in conventie en de verwerende partijen in reconventie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de juridische erfgrens afwijkt van de in het kadaster ingeschreven erfgrens. De rechtbank heeft de partijen veroordeeld tot medewerking aan de correctie van de erfgrens en heeft diverse vorderingen toegewezen en afgewezen, waaronder een verbod op het maken van foto’s en video’s van elkaar. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen op relevante onderdelen in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Vonnis van 26 februari 2025 in gevoegde zaken
met zaaknummer en rolnummer: C/15/338288 / HA ZA 23-197 (hierna: zaak 23-197)
van

1.[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,
2.
[eiser sub 2 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 2 (in zaak 23-639)],
die woont in [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 3 (in zaak 23-639)],
die woont in [woonplaats] ,
hierna samen te noemen [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. J. Koekkoek, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] ,2. [gedaagde sub 2 (in zaak 23-197)/eiseres sub 3 (in zaak 23-639)] ,

die wonen in [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ,
advocaat: mr. D.W. Giltay Veth, kantoorhoudende te Nieuw-Vennep,
en

3.3. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: voorheen mr. J.H. van der Meulen, thans mr. W.M. Sturms, kantoorhoudende te Joure,
en
met zaaknummer en rolnummer: C/15/346069 / HA ZA 23-639 (hierna: zaak 23-639)
van

1.[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ,

die woont in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: voorheen mr. J.H. van der Meulen, thans mr. W.M. Sturms, kantoorhoudende te Joure,
en
2.
[gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)],
3.
[gedaagde sub 2 (in zaak 23-197)/eiseres sub 3 (in zaak 23-639)],
die wonen in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. D.W. Giltay Veth, kantoorhoudende te Nieuw-Vennep,
tegen

1.[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,

die woont in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 2 (in zaak 23-639)],
die woont in [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 3 (in zaak 23-639)],
die woont in [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. J. Koekkoek, kantoorhoudende te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 maart 2024;
- de akte wijzigingen van eis tevens houdende overlegging producties van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] met de producties 10 tot en met 16;
- de akte van overlegging producties van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] met producties 18 tot en met 22;
- de akte overlegging producties, antwoordakte en akte houdende vermeerdering van eis van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] met producties 9 tot en met 16;
- de op 13 januari 2025 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Zij zijn eigenaar of mede-eigenaar van een of meer (recreatie)woningen rond een haven aan de [naam 1] .
- -
[gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]zijn sinds 9 september 2013 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 1] te [plaats] , kadastraal perceel [naam 1] , sectie A nr. 5241 (de rechtbank zal de volledige kadastrale aanduiding verder weglaten en de kadastrale percelen hierna slechts aanduiden bij hun nummer).
-
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)]is sinds 18 juli 2016 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 2] te [plaats] , kadastraal perceel 5242 en 5243.
- [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zijn gezamenlijk eigenaar van perceel 5244. Over perceel 5244 loopt een pad naar de openbare weg, de [adres] .
-
[eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)]zijn sinds 7 september 1993 eigenaar van de van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 3] te [plaats] , kadastraal perceel 5165.
-
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)]is sinds 19 september 2018 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 4] te [plaats] , kadastraal perceel 5245. Sinds 7 november 2018 is [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ook eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 5] te [plaats] , kadastraal perceel 5246.
- [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] zijn gezamenlijk eigenaar van kadastraal perceel 5164, [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] voor drie-vierde deel en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] voor een-vierde deel.
2.2.
De percelen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ( [adres] [nummer 4] en [nummer 5] ), van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ( [adres] [nummer 1] ) en van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ( [adres] [nummer 2] ) grenzen aan de [naam 1] . Het perceel van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ( [adres] [nummer 3] ) grenst niet aan de [naam 1] . De [naam 1] kunnen vanuit de haven worden bereikt.
Die haven bevindt zich (grotendeels) op perceel 5164. Vanaf de [naam 1] bezien, bevindt zich een pier in het voorste deel van de haven. Een deel van de haven en van de pier ligt in/op perceel 5241. In een tussen partijen gewezen arrest van 15 oktober 2024 heeft het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden beslist dat dat deel van de haven eigendom is van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] als eigenaar van perceel 5241. In genoemd arrest heeft het gerechtshof verder beslist dat de gehele pier door horizontale natrekking eigendom is van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] , als eigenaar van perceel 5164.
Vanaf de [naam 1] bezien, bevindt zich achterin de haven rechts een insteek. In die insteek zijn twee steigers geplaatst met aan weerszijden aanlegplaatsen voor boten. Deze insteek en steigers worden gebruikt door [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Het gebruik van de haven door de eigenaren van percelen [adres] [nummer 1] en [nummer 2] is geregeld in een erfdienstbaarheid.
2.3.
Tussen, enerzijds, [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] en, anderzijds, [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zijn vanaf 2019-2020 meerdere geschillen ontstaan over de onderlinge eigendomsverhoudingen en het gebruik van de haven. Op dat moment was de kadastrale situatie zoals weergegeven in onderstaande kaart.
2.4.
De hiervoor genoemde percelen vormden voorheen samen één groot (kadastraal) perceel (nummer 3848) dat sinds 1964 eigendom was van [Z.] (hierna: [Z.] ). Nog voordat de haven was gegraven heeft [Z.] de huidige percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] als één perceel verkocht aan een zekere [naam 2] en [naam 3] . Levering daarvan heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 15 december 1970 (hierna ook aan te duiden als de akte van 15 december 1970). In de akte van 15 december 1970 staat, voor zover hier van belang, vermeld:

De comparant sub 1[rechtbank: [Z.] ]
verklaarde te hebben verkocht en in eigendom over te dragen aan de comparanten sub 2[rechtbank: [naam 2] en [naam 3] ],
die verklaarden te hebben gekocht en in eigendom te aanvaarden, ieder voor de onverdeelde helft:
een perceel bouwterrein en water, gelegen te [plaats] , uitmakende van nummer 3848 van sektie A der kadastrale gemeente [naam 1] een zuidwestelijk gedeelte ter grootte van ongeveer veertien aren of zoveel minder of meer als bij de kadastrale hermeting zal blijken en op het terrein kennelijk is afgebakend en op de aan deze akte vastgehechte schets met een rode omlijning is aangegeven waarbij de breedte van het terrein op de plaats waar de bungalow is geprojecteerd, tenminste drie en twintig meter zal zijn. (…)
BEPALINGEN EN BEDINGEN
(…)
4. (…) Verkoper zal uit het niet verkochte deel van voormeld nummer 3848 een haven graven ongeveer volgens de afmetingen, zoals op de aan deze akte vastgehechte schets is aangegeven, zulks ter diepte van een meter dertig centimeter en zal het hierbij verkochte van deze haven afscheiden door een degelijke walbeschoeiing. Deze walbeschoeiing is na aanleg in eigendom en onderhoud bij het hierbij gekochte.
5. Het hierbij gekochte en het aan verkoper verblijvende deel van voormeld nummer 3848 worden over en weder bevoorrecht en bezwaard met de erfdienstbaarheid dat daarop behalve een bungalow geen beplantingen, bouwwerken of zaken van welke aard ook mogen worden geplaatst of voorkomen, waardoor het vrije uitzicht vanuit de daarop te bouwen bungalows over de [naam 1] wordt belemmerd.
(…)
7. Het aan verkoper verblijvend deel van voormeld nummer 3848, hetwelk tot haven is bestemd - op de aan deze akte vastgehechte schets met een blauwe omlijning aangegeven - wordt ten behoeve van het hierbij overgedragen onroerend goed bezwaard met recht van vrije vaart naar en van de [naam 1] , onder het beding dat:
a. de lengte van het vaartuig niet groter is dan twaalf meter;
b. de eigenaar en rechtmatige gebruiker van het heersend erf van dit recht gebruikt maakt;
c. vracht- en woonschepen, ongeacht hun lengte van dit recht geen gebruik mogen maken;
(…)
e. de eigenaar en rechtmatige gebruiker het recht heeft om vaartuigen met een maximale lengte van twaalf meter, mits met gestreken zeilen, langs de eigen oever te meren;
f. de eigenaar van het heersend erf voor een/vierde gedeelte bijdraagt in de kosten van het onderhoud van de haven en wel zodanig, dat de diepte daarvan tenminste een meter dertig centimeter is, gerekend naar de normale boezemstand in Friesland.
g. de eigenaar van het heersend erf voor een/vierde gedeelte bijdraagt in de kosten van het onderhoud van de door verkoper op zijn kosten voor de haven aan te leggen pier.
8. Kopers zijn verplicht te dulden dat evenbedoelde pier aan de door hen hierbij gekochte eigendom wordt vastgemaakt, zonder daarvoor enigerlei vergoeding te ontvangen.
9. Het hierbij gekochte wordt voor het verrichten van herstellingen en vernieuwingen aan meerbedoelde pier, bezwaard met voet- en kruipad naar en van deze pier van en naar de openbare weg.
10. Bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van het gekochte, is de vervreemder verplicht het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van deze akte, alsmede de onderhavige bepaling aan zijn wederpartij in de akte van overdracht op te leggen (…) zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare boete van vijfhonderd gulden voor iedere dag gedurende welke de overtreding duurt (…).
De schets waarnaar in de akte van 15 december 1970 wordt verwezen is deze:
Deze schetstekening is in de openbare registers geregistreerd op 23 december 1970, maar de schets was niet gehecht aan de akte die ter inschrijving aan het kadaster is aangeboden.
2.5.
Kort na de levering aan [naam 2] en [naam 3] hebben zij een deel van hun perceel in eigendom overgedragen aan een broer van [naam 3] . Het verkochte deel betreft, kort gezegd, de in de tekening onder 2.3 weergegeven percelen 5242 en 5243, het huidige perceel [adres] [nummer 2] . Het achtergebleven perceel is het huidige perceel [adres] [nummer 1] . Meeverkocht is de onverdeelde helft van het pad naar de openbare weg (perceel 5244). De akte van levering van 22 april 1971 (hierna ook aan te duiden als de akte van 22 april 1971) vermeldt, voor zover hier van belang:

6. Bij deze wordt verleend, - en door de overschrijving van deze akte ten hypotheekkantore zal worden gevestigd - een erfdienstbaarheid van voetpad ten behoeve van het bij deze akte verkochte en ten laste van het aan verkopers gezamenlijk, voor het geheel, in eigendom verblijvende gedeelte van gemeld nummer 4632, uit te oefenen over een pad ter breedte van ongeveer één meter, gelegen langs het meer, om te gaan naar - en te komen van de aan te leggen pier.
7. Ten aanzien van het gedeelte van gemeld nummer 4632, waarvan als voormeld de onverdeelde helft is overgedragen aan koper, geldt het navolgende:
(…)
c. de zuidoost grens van dat perceelsgedeelte, voorzover deze aan het water grenst, is bestemd om te dienen tot ligplaats voor een boot van de eigenaar van het niet bij deze akte overgedragen gedeelte van gemeld nummer 4632rechtbank: kortweg perceel met huisnummer [nummer 1] ]
, die bevoegd is langs die grens een stijger[de rechtbank leest: steiger]
te (doen)maken;
de noordoostgrens van dat perceelsgedeelte, voorzover deze aan het brede gedeelte van het water grenst, is bestemd om te dienen tot ligplaats voor een boot van de eigenaar van het hiervoor sub b aan de koper overgedragen gedeelte van gemeld nummer 4632[rechtbank: kortweg perceel met huisnummer [nummer 2] ]
, die bevoegd is, langs deze grens een stijger te (doen)maken.
2.6.
Een bij [Z.] achtergebleven deel van perceel 3848 is bij notariële akte van 6 oktober 1971 geleverd aan de rechtsvoorgangers van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Volgens die akte betreft het “
bouwterrein (bestemd voor de bouw van één bungalow) met water gelegen te [plaats] onder [naam 1] (…) uitmakende op het terrein kennelijk afgebakende gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente [naam 1] , sectie A nummers 4737 en 4636, zoals op de aan deze akte vastgehechte situatietekening schetsmatig met een schuine streeparcering is aangegeven;
Verder leverde [Z.] :

een onverdeeld één/vierde aandeel in de aan de verkoper de heer [Z.] voornoemd nog in eigendom toebehorende haven, uitmakende een op het terrein kennelijk afgebakend gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente [naam 1] , sectie A nummer 4737, welke haven op voormelde situatietekening schetsmatig met kruisarcering is aangeduid.” Aan de akte van 6 oktober 1971 is de volgende tekening gehecht, die met de akte bij het kadaster is aangeboden ter inschrijving en in de openbare registers is geregistreerd.
Onder meer de bedingen uit de akte van 15 december 1970 betreffende het vrije uitzicht (artikel 5) en betreffende de pier (artikel 7 onder g.) zijn in deze akte inhoudelijk herhaald.
2.7.
Hierna, maar nog voordat [Z.] de haven (met de pier) daadwerkelijk liet graven, heeft een kadastrale inmeting van de diverse percelen plaatsgevonden. In 1994 is de pier verbeterd en met vier meter verlengd.
2.8.
Nadat de diverse partijen met elkaar in conflict waren gekomen en zijn gaan procederen, hebben [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] een transactie gepleegd met het oogmerk ervoor te zorgen dat ook [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] een “eigen oever” zou hebben aan de voorkant van de haven en daar zou kunnen aanmeren met zijn schepen. Daartoe is het perceel 5241 van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] gesplitst in de percelen 7710 en 7711. Perceel 7711 is een smalle strook grond die grenst aan het kadastrale havenperceel 5164. Bij akte van 14 april 2023 hebben [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] de helft van de onverdeelde eigendom van perceel 7711 overgedragen aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] .
Op de foto hieronder (ontleend aan
kadastralekaart.com) is perceel 7711 omkaderd. Links daarvan ligt perceel 7710. Verder is op de foto te zien dat de wallekant van de haven niet loopt op de kadastrale grens maar in het kadastrale havenperceel 5164 ligt (zie hierna onder 3.2).
2.9.
Partijen hebben, naast een aantal kortgedingen, bij de rechtbanken Noord-Nederland en Noord-Holland procedures tegen elkaar gevoerd over, onder meer, de eigendom van de haven en van de pier en over de erfdienstbaarheid van uitzicht ten behoeve van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Tegen de door de rechtbank gewezen vonnissen is hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft in de (gevoegde) zaken in hoger beroep op 15 oktober 2024 eindarrest gewezen.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Inleiding
3.1.1.
Gelet op de samenhang tussen de beide zaken en de over en weer ingestelde vorderingen, zal de rechtbank in dit vonnis de gevoegde zaken gezamenlijk behandelen. Net zoals de vorderingen in conventie en in reconventie.
3.1.2.
De rechtbank begint met een verzuchting. Deze gevoegde zaken zijn de zoveelste juridische confrontatie tussen, enerzijds, [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] en, anderzijds, [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Partijen hebben over en weer een groot aantal vorderingen ingesteld. Geheel onnodig bij verschillende rechtbanken. Daarbij is bovendien een deel van die vorderingen dubbel ingesteld, namelijk zowel in de zaak 23-197 als in de zaak 23-639. Verder hebben partijen hun vorderingen meermalen gewijzigd. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] zelfs driemaal. De wijze waarop partijen hun processtukken hebben geschreven wekt bij de rechtbank de stellige indruk dat partijen elkaar daarbij vooral vliegen hebben willen afvangen. Minder aandacht hebben zij kennelijk gehad voor het opzetten van een gestructureerd betoog op basis waarvan de rechtbank de diverse geschilpunten kan beoordelen . Doordat partijen in de loop van de tijd steeds weer nieuwe geschilpunten naar voren brengen en in verband daarmee vorderingen instellen, lijken zij overigens ook zelf het overzicht verloren te hebben. Dat mondt niet alleen uit in een wirwar van stellingen en standpunten en vele herhalingen, maar heeft ook het zicht bemoeilijkt op de over en weer ingestelde (nog) voorliggende vorderingen. Door deze wijze van procederen heeft de rechtbank onnodig veel tijd moeten besteden aan deze zaak, die in wezen niet veel meer is dan een regulier burengeschil. Het zij zo.
3.1.3.
Door de grote hoeveelheid ingestelde vorderingen ziet de rechtbank ervan af deze stuk voor stuk - met het standpunt van partijen daarover - weer te geven. De rechtbank zal per onderwerp de kern van het geschil beoordelen en pas daarna ingaan op de diverse vorderingen die in verband met dat onderwerp zijn ingediend.
De rechtbank constateert dat partijen over de volgende onderwerpen een geschil hebben:
- de erfgrens tussen de percelen 5244 en 7711 (van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) en perceel 5164 (de haven) en tussen perceel 5244 (het pad van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) en perceel 5165 (de woning van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] );
- het gebruik van de haven door [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ;
- bosschages, spullen en overpad op de oever van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (voormalig perceel 5241 – nu percelen 7710 en 7711);
- de gemeenschappelijke eigendom van havenperceel 5164;
- kosten(stijging) voor onderhoud van de pier;
- het verbod tot het maken foto’s en video van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] door [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)]
3.1.4.
Voordat de rechtbank de diverse onderwerpen zal langslopen, gaat zij eerst in op de diverse procesrechtelijke verwijten die partijen elkaar maken. Voor zover partijen bezwaar hebben gemaakt tegen eiswijzigingen, zijn die bezwaren ongegrond. Ze zijn immers tijdig gedaan (vgl. artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Rv]) en niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat laat onverlet dat bepaalde vorderingen wellicht onduidelijk zijn. Daar zal de rechtbank, zo nodig, later op terugkomen.
3.1.5.
Partijen verwijten elkaar verder dat de ander heeft gehandeld in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het is daarbij, zo neemt de rechtbank aan, de bedoeling dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maakt die haar geraden voorkomen. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Weliswaar hebben alle partijen processtukken geproduceerd waaraan veelal kop noch staart te ontdekken is en schromen zij niet om (bij herhaling) de feiten zodanig te boetseren dat daaruit hun gelijk blijkt, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat zij (dat wil zeggen : de ene partij meer dan de andere) daarbij de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting hebben overtreden. Die houdt immers niet in dat partijen kort en bondig moeten zijn en onnodige herhalingen moeten voorkomen.
3.1.6.
Verder hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] de rechtbank verzocht om “
herziening” van de beslissing over de proceskosten in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte de proceskosten gecompenseerd en geen proceskostenveroordeling ten laste van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] uitgesproken. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank ziet niet op welke grond zij de bevoegdheid zou hebben deze beslissing te “herzien”. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] hebben ook niet duidelijk gemaakt op basis van welke wettelijke grondslag de rechtbank die bevoegdheid wel zou hebben.
3.2.
De (juridische) erfgrens
3.2.1.
Partijen twisten over de loop van de (juridische) erfgrens tussen de percelen van, enerzijds, [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] en, anderzijds, [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Zij hebben in verband hiermee over en weer vorderingen ingesteld. Het gaat daarbij, kort gezegd, om de erfgrens tussen de percelen 5244 en 7711 (van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) en perceel 5164 (de haven) en tussen perceel 5244 (het pad van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) en perceel 5165 (de woning van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ).
Volgens [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] komt de juridische erfgrens overeen met de kadastrale perceelsgrens. Dat de beschoeiing van de haven en de daarachterliggende grond over de kadastrale grens heen in het havenperceel 5164 liggen, komt doordat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en hun rechtsvoorgangers “
landje pik”hebben gepleegd. Bij het vervangen van de beschoeiing in 2020 en daarvoor in 1990 is steeds de beschoeiing een stuk meer in de haven geplaatst.
Volgens [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] wordt de juridische erfgrens gevormd door de beschoeiing die de haven scheidt van de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en ligt die grens dus op het kadastrale perceel 5164. Verder loopt de juridische erfgrens vanaf de insteek in een rechte lijn door naar de openbare weg. Daardoor loopt de juridische erfgrens tussen de percelen 5244 van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en 5165 van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] niet op de kadastrale grens, maar meer op het kadastrale perceel 5165.
3.2.2.
De rechtbank constateert dat de beschoeiing die de haven scheidt van het land ligt binnen het havenperceel 5164 (zie ook de foto in rechtsoverweging 2.8). De vraag is wie eigenaar is van die beschoeiing en de grond tussen die beschoeiing en de kadastrale grens. Het komt daarbij in de eerste plaats aan op de vraag wat er op 15 december 1970 precies is geleverd aan [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank stelt daarbij voorop dat het bij de beantwoording van de vraag wat de omvang is van een overgedragen perceel aankomt op de in de notariële akte van levering tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen, omschrijving van de over te dragen onroerende zaak (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901).
Tussen de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en het havenperceel
3.2.3.
De rechtbank constateert dat [Z.] op 15 december 1970 een perceel grond heeft geleverd aan de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Daartoe is het oorspronkelijke perceel van [Z.] gesplitst. [Z.] verplichtte zich om direct grenzend aan het verkochte (en geleverde) perceel een haven te realiseren. De akte van 15 december 1970 vermeldt in artikel 4, dat verkoper ( [Z.] ) “
uit het niet verkochte deel (…) een haven zal graven ongeveer volgens de afmetingen, zoals op de aan deze akte vastgehechte schets is aangegeven (…)” en hierbij “
het verkochte van deze haven (zal) afscheiden door een degelijke walbeschoeiing. Deze walbeschoeiing is na aanleg in eigendom en onderhoud bij het hierbij gekochte.”, zo vermeldt de akte van 15 december 1970.
Hoewel de haven pas is gerealiseerd nadat het kadaster de diverse percelen had ingemeten, laat de akte van 15 december 1970 geen andere conclusie toe dan dat het stuk grond tot aan de plek waar bij de aanleg van de haven de beschoeiing is gerealiseerd (juridisch) behoort tot het verkochte perceel dat thans eigendom is van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Daarover discussiëren partijen ook niet. Wel twisten partijen over de vraag waar die beschoeiing ten tijde van het uitgraven van de haven is geplaatst.
Volgens [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] was dit op de destijds ingemeten kadastrale grens.
Volgens [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] was dit op de huidige plek. Slechts in 2020 is de beschoeiing vernieuwd. Daarbij is, zoals gebruikelijk, de nieuwe beschoeiing gerealiseerd aan de waterzijde, strak tegen de oude beschoeiing aan, zo betogen zij.
3.2.4.
De rechtbank kan uit wat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben aangevoerd niet afleiden dat de beschoeiing oorspronkelijk heeft gestaan op/tegen de kadastrale erfgrens met het havenperceel. De door hen in de zaak 23-197 overgelegde foto’s en tekeningen geven daarvoor onvoldoende onderbouwing. Veel meer lijkt het erop dat de haven destijds niet is gerealiseerd langs de kadastrale grens, maar ruim binnen perceel 5164. Opvallend daarbij is dat uit kadastrale foto’s blijkt dat ook de percelen 5245 en 5246 van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] doorlopen tot in het kadastrale havenperceel 5164 (zie hiervoor onder 2.8). Hieruit volgt dat niet de kadastrale grens moet worden gehanteerd als juridische erfgrens tussen het havenperceel 5146 en de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]
3.2.5.
De juridische erfgrens loopt daarom op de grens tussen de oorspronkelijk gerealiseerde beschoeiing en de haven. Ook over de plaats daarvan twisten partijen. De rechtbank constateert dat partijen het met elkaar eens zijn dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] de beschoeiing in 2020 hebben vervangen. Uit de schriftelijke verklaring van 11 december 2024 van [naam 4] van Aannemersbedrijf water- en wegenwerken [Aannemersbedrijf] (productie 22 van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en productie 13 van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) blijkt dat de bestaande damwand net boven water is afgezaagd, dat de nieuwe damwand in het water strak tegen de oude damwand is geplaatst en dat de nieuwe damwand door het op spanning brengen van de verankering enigszins achterover is getrokken zodat deze weer precies in lijn staat met de oude beschoeiing. Dat de nieuwe beschoeiing is geplaatst direct tegen de oude beschoeiing aan blijkt verder uit de door [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] als productie 4 bij akte van 13 maart 2024 overgelegde foto’s. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben de juistheid van de verklaring van [naam 4] niet dan wel onvoldoende betwist. Zo kan uit het feit dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] een aanzienlijke hoeveelheid grond hebben aangevoerd niet zonder meer worden afgeleid dat die grond is gebruikt voor het opvullen van het gat tussen de oude beschoeiing en de nieuwe beschoeiing. Onbetwist hebben [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] immers aangevoerd dat die grond is gebruikt voor het egaliseren van hun percelen. Indien die grond daadwerkelijk was gebruikt voor het opvullen van het gat tussen de oude beschoeiing en de nieuwe beschoeiing, had het bovendien voor de hand gelegen dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] dit al veel eerder zouden hebben ontdekt dan pas ten tijde van de kadastrale uitmeting in verband met het hek dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] hebben geplaatst bij de openbare weg (zie hierna 3.2.14).
De rechtbank gaat er daarom van uit dat de huidige beschoeiing op dezelfde plek staat als voor 2020.
3.2.6.
Volgens [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] is de beschoeiing ook al eerder vervangen, namelijk in 1990. De rechtbank doet niets met die stelling. Als het al zo is dat de beschoeiing ook in 1990 is vervangen, [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] betwisten dat, kan de rechtbank uit wat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben aangevoerd niet afleiden dat dit ertoe heeft geleid dat de beschoeiing toen in de richting van het water is opgeschoven.
3.2.7.
De conclusie is daarom dat daar waar de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] grenzen aan de haven, de juridische erfgrens niet de kadastrale grens is, maar, bezien vanaf de wallekant, loopt op de plek waar de beschoeiing eindigt.
3.2.8.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben nog aangevoerd dat de grond voor zover die ligt in het kadastrale (haven)perceel 5164 door verjaring eigendom van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] is geworden. Dat standpunt is onjuist.
Voor een succesvol beroep op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring moeten [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] stellen en zo nodig bewijzen dat zij dan wel hun rechtsvoorgangers de betreffende grond in bezit hebben genomen (en gedurende de verjaringstermijn hebben gehouden). Bij de vraag of een goed in bezit is genomen, moeten de volgende regels in gedachten worden gehouden:
- met de term bezit wordt bedoeld “het houden van een goed voor zichzelf”;
- of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld;
- bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen;
- maar, wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende;
- volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening (in dit geval door [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] en/of hun rechtsvoorgangers) het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende ( [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] dan wel hun rechtsvoorgangers) te niet zijn gegaan;
- de machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbenden, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben niet meer aangevoerd dan dat de betreffende grond kadastraal tot hun perceel behoort. Daaruit kan de rechtbank geen bezit afleiden.
Tussen het perceel 5244 van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en het perceel 5165 van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)]
3.2.9.
De akte van 15 december 1970 vermeldt dat de erfgrens tussen het perceel van de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en de haven wordt gevormd door de beschoeiing die eigendom werd van de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Uit de schets die bij de akte van 15 december 1970 is gevoegd, blijkt dat de erfgrens tussen de huidige percelen 5244 (van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ) en 5165 (van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ) in het verlengde ligt van de grens tussen perceel 5244 met het havenperceel bij de insteek en in een rechte lijn doorloopt tot aan de openbare weg. Nu blijkt dat de juridische erfgrens tussen perceel 5244 en de haven ligt in het kadastrale havenperceel, zou dat betekenen dat ook de juridische erfgrens tussen perceel 5244 en perceel 5165 meer naar het oosten ligt (dus op het kadastrale perceel 5165), aldus [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]
3.2.10.
De rechtbank is het niet met [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] eens. De juridische (erf)grens tussen de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (perceel 5244) en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] (perceel 5165) komt wél overeen met de kadastrale grens. Na de levering van het perceel grond aan [naam 2] en [naam 3] bij akte van 15 december 1970, heeft een kadastrale uitmeting plaatsgevonden waarbij de toenmalige eigenaren aanwezig waren, dan wel zich hebben laten vertegenwoordigen. Dit om de eigendomsverhoudingen vast te leggen. Anders dan waar het betreft de beschoeiing langs de haven - waarvan in de leveringsakte van 15 december 1970 uitdrukkelijk is vermeld dat deze in eigendom toebehoort aan de eigenaar van het verkochte perceel - bepaalt de akte van 15 december 1970 over de grens tussen de huidige percelen 5244 en 5165 niets. Op de bij die akte horende schets staat wel een erfgrens getekend die loopt vanaf de insteekhaven in een rechte lijn naar de openbare weg, maar die schets is niet meer dan een schets en vormt geen accurate weergave van het gehele overgedragen object, zoals ook het gerechtshof in zijn arrest van 15 oktober 2024 onder 5.8 heeft overwogen. De betrokken partijen zijn er ook altijd van uitgegaan dat de erfgrens liep conform de kadastrale grens. Dat er later tekeningen in akten zijn opgenomen waarin de betreffende erfgrens (ook) in het verlengde ligt van de erfgrens tussen de percelen 5244 en havenperceel 5164 maakt dat niet anders. Op die tekeningen is immers steeds uitgegaan van de (onjuiste) veronderstelling dat de juridische erfgrens tussen de percelen 5244 en 5164 overeen kwam met de kadastrale grens.
De vorderingen
3.2.11.
Het voorgaande heeft voor de diverse vorderingen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (ingesteld in de zaak 23-639) tot gevolg dat deze deels toewijsbaar zijn. De wijze waarop [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] deze vorderingen hebben geformuleerd is echter (onnodig) ingewikkeld. De rechtbank voelt zich vrij om de gevorderde verklaringen voor recht te herformuleren. Voor het geval dat dit tot gevolg heeft dat de rechtbank een deel van de vorderingen over het hoofd ziet, komt dit door de gebrekkige wijze waarop de vorderingen zijn geformuleerd en dus voor rekening en risico van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] De rechtbank zal:
voor recht verklaren dat de juridische grens die de percelen 5244 enerzijds en 5164 anderzijds van elkaar scheidt, afwijkt van de in het kadaster ingeschreven erfgrens en wel aldus dat de juridische erfgrens wordt gevormd door de walbeschoeiing waarmee de haven op perceel 5164 beschoeid is, zodanig dat die walbeschoeiing zelf behoort tot perceel 5244;
voor recht verklaren dat de strook grond, gelegen tussen de in het kadaster ingeschreven grens als hiervoor als onder 1 bedoeld en de juridische grens als hiervoor onder 1 bedoeld, behoort tot het eigendom van de eigenaar/eigenaren van perceel 5244;
voor recht verklaren dat de juridische grens die de percelen 7711 en 5164 van elkaar scheidt, afwijkt van de in het kadaster ingeschreven erfgrens die bedoelde percelen van elkaar scheidt, en wel aldus dat de juridische erfgrens wordt gevormd door de walbeschoeiing die de haven van perceel 5164 beschoeit, zodanig dat die walbeschoeiing zelf hoort bij perceel 7711;
voor recht verklaren dat de strook grond, gelegen tussen de in het kadaster ingeschreven grens als hiervoor onder 3 bedoeld, en de juridische grens als hiervoor onder 3 bedoeld, behoort tot het eigendom van de eigenaar/eigenaren van perceel 7711;
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ieder veroordelen tot medewerking aan correctie van de in het kadaster ingeschreven erfgrens als bedoeld hiervoor onder 1, 2, 3 en 4.
3.2.12.
De overige vorderingen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] betreffende de erfgrens tussen de percelen 5244 en 5165 worden afgewezen.
3.2.13.
De vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] (ingediend bij de akte vermeerdering van eis van 17 mei 2023) betreffende de erfgrens met het havenperceel 5164 worden gelet op het voorgaande afgewezen.
3.2.14.
Wel is toewijsbaar de vordering van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] om het door [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] aangebrachte hek in te laten korten tot aan de erfgrens. Onbetwist staat immers vast dat dit hek (de paal en een deel van de planken) deels op het perceel van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] staat, dan wel daarboven uitsteekt. De rechtbank zal [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] gebieden om het voormelde hek op eigen kosten en risico te (doen) verwijderen voor zover dat staat op en/of boven perceel 5165 en wel binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.15.
Niet toewijsbaar is de vordering van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] dat - voor het geval [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] het perceel 5244 willen afsluiten - zij ervoor moeten zorgen dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] onbelemmerd toegang houden, gelet op hun recht van overpad om van en naar de pier te gaan. In de eerste plaats is deze vordering te onbepaald omdat onduidelijk is wat [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bedoelen met onbelemmerd. Verder lijkt deze vordering ervan uit te gaan dat [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] menen onbeperkt over de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] te mogen gaan, om te komen en gaan van en naar de pier. Dat recht hebben zij niet. Zij hebben dat recht van overpad slechts in verband met het verrichten van herstellingen en vernieuwingen aan de pier.
3.2.16.
[eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] vorderen betaling van € 699,- wegens door hen gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek [BW]). Zij voeren daartoe aan dat zij naar aanleiding van de discussie of het hiervoor onder 3.2.14 bedoelde hek deels op het perceel 5165 van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] staat, een kadastrale uitmeting hebben laten doen door Exact Survey B.V. De uitkomst van die meting bevestigt het standpunt van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] , zo voeren zij aan. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben hiertegen geen relevant verweer gevoerd. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen.
3.3.
Gebruik van de haven door [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]
De erfdienstbaarheid
3.3.1.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben een groot aantal vorderingen ingesteld in verband met het gebruik van de haven door [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Na eiswijziging en sterk samengevat, komen de vorderingen erop neer dat het [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] wordt verboden om aan te meren in het voorste deel van de haven, in het bijzonder aan de oever van het huidige perceel 7711. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] die bevoegdheid wel heeft, willen [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bewerkstelligen dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] dit niet mag. Waar het betreft het gebruik van de insteek achterin de haven, hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] vorderingen ingediend die ertoe moeten leiden dat de daar aan te meren vaartuigen niet langer dan 8 meter mogen zijn.
3.3.2.
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] betwisten de vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Zij voeren, samengevat, aan dat de erfdienstbaarheid uit de akte van 15 december 1970 mede inhoudt de bevoegdheid om aan te meren (en ligplaats te houden) in het voorste deel van de haven aan het huidige perceel 7711, dat zowel [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] als [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] in eigendom toebehoort. Voor het overige voeren zij aan dat voor de vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] geen grondslag is.
3.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de erfdienstbaarheid zoals die in de akte van 15 december 1970 is opgenomen ten gunste van het aan [naam 2] en [naam 3] geleverde perceel inhoudt dat de huidige eigenaren van de percelen [nummer 1] en [nummer 2] slechts mogen aanmeren (en ligplaats hebben), gezien vanaf het meer, rechts-achterin de haven bij de insteek. Geen bevoegdheid hebben zij om aan te meren (en/of ligplaats te houden) langs het huidige perceel 7711. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel komt.
3.3.4.
Het gaat hier om de vraag hoe de in de akte van 15 december 1970 opgenomen erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd.
Daarbij is van belang dat de inhoud van de erfdienstbaarheid op de voet van het bepaalde in artikel 5:73 lid 1 BW wordt bepaald door de akte van vestiging. Bij de uitleg van de inhoud ervan komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Indien de akte echter geen uitsluitsel biedt, dienen inhoud en wijze van uitoefening door de plaatselijke gewoonte te worden bepaald. Zijn akte en/of plaatselijke gewoonte niet duidelijk, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend;
3.3.5.
De rechtbank constateert dat de akte van 15 december 1970 bepaalt, voor zover hier relevant:

Het aan verkoper verblijvend deel van voormeld nummer 3848, hetwelk tot haven is bestemd - op de aan deze akte vastgehechte schets met een blauwe omlijning aangegeven - wordt ten behoeve van het hierbij overgedragen onroerend goed bezwaard met recht van vrije vaart naar en van de [naam 1] .
Daarbij geldt wel als beding dat:

a. de lengte van het vaartuig niet groter is dan twaalf meter;
b. de eigenaar en rechtmatige gebruiker van het heersend erf van dit recht gebruikt maakt;
c. vracht- en woonschepen, ongeacht hun lengte van dit recht geen gebruik mogen maken;
(…)
e. de eigenaar en rechtmatige gebruiker het recht heeft om vaartuigen met een maximale lengte van twaalf meter, mits met gestreken zeilen, langs de eigen oever te meren.
In de akte van 15 december 1970 wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.4 weergegeven schets. De akte en schets zijn opgenomen in de openbare registers als bedoeld in artikel 3:23 BW.
Verder is van belang dat krachtens artikel 5:74 BW de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze moet geschieden.
3.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de akte van 15 december 1970 weliswaar vermeldt dat de eigenaar en rechtmatige gebruiker van het verkochte perceel het recht heeft om vaartuigen aan te meren langs de eigen oever, maar daarmee is nog niet gegeven dat dit langs de gehele “
eigen oever” mag. Uit de bij die akte behorende schets blijkt namelijk dat ten behoeve van het verkochte perceel achterin de haven een insteek is gesitueerd, kennelijk met het doel om vaartuigen daar aan te laten meren. Van belang is verder dat het recht om aan te meren is voorbehouden voor vaartuigen met een maximale lengte van 12 meter. Een beperking ten aanzien van de breedte van de aan te meren vaartuigen geeft de akte niet. Indien was bedoeld om het heersende erf de bevoegdheid te geven langs de gehele eigen oever aan te meren, had het zeer voor de hand gelegen om in de erfdienstbaarheid (ook) een beperking op te nemen ten aanzien van de breedte van de aan te meren vaartuigen. Immers, door voorin de haven aan te leggen, wordt de doorvaart vanuit de achterkant van de haven naar het meer bemoeilijkt, doordat vaartuigen aan de voorzijde van de haven zowel bij het binnenvaren als bij het verlaten van de haven bij de pier een draai van circa 90 graden moeten maken. Die draai wordt aanzienlijk bemoeilijkt indien, zonder enige beperking in de maximale breedte, vaartuigen zouden mogen worden aangelegd langs het hele “eigen erf”, het huidige perceel 7711. Deze feiten en omstandigheden maken dat de erfdienstbaarheid aldus moet worden uitgelegd dat vaartuigen van de eigenaar en/of rechtmatig gebruiker van het heersende erf slechts mogen aanmeren langs de eigen oever ter plaatse van de insteek achterin de haven.
3.3.7.
Voor zover er al onduidelijkheid zou kunnen zijn over de door de rechtbank gegeven uitleg van de erfdienstbaarheid, merkt de rechtbank op dat deze uitleg in lijn is met de regeling die is getroffen toen het aan [naam 2] en [naam 3] geleverde perceel werd gesplitst in de huidige percelen [nummer 1] en [nummer 2] (zie artikel 7 in de akte van 22 april 1971, zie hiervoor onder 2.5). Daarin is immers bepaalt dat, kort gezegd, de insteek grenzend aan het gemeenschappelijke perceel van de percelen [nummer 1] en [nummer 2] (het huidige perceel 5244) is bestemd voor het hebben van een ligplaats. Dat is ook de wijze waarop de erfdienstbaarheid door partijen (zonder tegenspraak) is uitgeoefend vanaf het moment dat de haven is gegraven.
Pas na geruime tijd, in 2019, is daarin verandering gekomen toen [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] een ring aan de oever aan de voorzijde van de haven heeft aangebracht en daar zijn motorschip de Cumulus is gaan aanmeren (en ligplaats heeft laten houden). Daartoe had en heeft [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] geen recht, zo moet op grond van het voorgaande worden aangenomen. Ook [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben dat recht niet.
3.3.8.
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben nog aangevoerd dat het plaatselijke gewoonte is om, naar de rechtbank begrijpt, op iedere plek in een haven te mogen aanmeren (en ligplaats te houden), maar daarvan is niet gebleken. Dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] zelf ook aan de voorzijde van de haven zou aanmeren, betreft een wezenlijk andere situatie. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] is immers (mede-) eigenaar van de haven en eigenaar van de betreffende oever. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zijn geen eigenaar van de haven. Ten behoeve van hun perceel is slechts een erfdienstbaarheid gevestigd waardoor het recht op vrije doorvaart en aanmeren van vaartuigen is beperkt. Dat ook op andere plekken langs de [naam 1] iedereen gebruik mag maken van de voorkant van een haven, maakt het voorgaande niet anders. Al is het maar omdat uit wat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben aangevoerd niet blijkt dat de juridische situatie daar dezelfde is als in dit geval.
3.3.9.
De conclusie is dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (en andere rechtmatige gebruikers van perceel 7711) slechts mogen aanmeren (rechts-)achterin de haven bij de insteek. In zoverre hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] het gelijk aan hun zijde. Aanmeren in het driehoekje van de haven dat deel uitmaakt van perceel 7710, mogen [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] dus ook niet, omdat daarvoor ook door de haven op perceel 5164 moet worden gevaren en het gebruik daarvan meebrengt dat slechts bij de insteek achterin mag worden aangemeerd.
De uitvoerige verhandelingen van partijen over de wijze waarop het woord “
meren” moet worden uitgelegd, zijn overigens niet van belang. Partijen zijn het namelijk met elkaar eens dat de vaartuigen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] bij de insteek achterin ook mogen blijven liggen (hun ligplaats laten hebben), mits die vaartuigen voldoen aan de in de erfdienstbaarheid gestelde voorwaarden. Dat de schepen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] niet bij de insteek ligplaats kunnen hebben, naar de rechtbank begrijpt omdat deze te breed zijn, maakt het voorgaande niet anders. Dat is een probleem voor [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] dat hij zelf kan oplossen, bijvoorbeeld door de betreffende schepen elders ligplaats te laten houden.
3.3.10.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] willen dat het recht om bij de insteek vaartuigen te laten aanmeren (en ligplaats te laten hebben) wordt beperkt tot boten met een lengte van maximaal 8 meter. Zij lijken daarbij een wijziging van de erfdienstbaarheid na te streven. Die beperking tot vaartuigen met een maximale lengte van 8 meter zou nodig zijn omdat het volgens hen gevaarlijk is langere vaartuigen bij de insteek aan te laten meren. Bovendien zou het, zo begrijpt de rechtbank hun standpunt, de keuze van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] , [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en/of hun rechtsvoorgangers zelf zijn geweest om de indeling van de insteek te wijzigen door steigers aan te leggen, waardoor er weliswaar meer vaartuigen aangemeerd kunnen worden, maar geen vaartuigen die langer zijn dan 8 meter.
3.3.11.
De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat de hiervoor beschreven erfdienstbaarheid is gewijzigd of gewijzigd moet worden. Weliswaar was ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid niet voorzien dat de uit te graven haven kleiner zou worden dan voorgenomen (waardoor er vaartuigen tot 12 meter langs de oever zelf aangemeerd konden worden) en dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] steigers in de insteek zouden plaatsen, maar dit zijn geen onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd (artikel 5:78 aanhef en onder a BW). Ook overigens hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de erfdienstbaarheid zou moeten worden gewijzigd. Dat het gevaarlijk dan wel hinderlijk zou zijn als er vaartuigen van meer dan 8 meter worden aangemeerd, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de erfdienstbaarheid dus maar moet worden aangepast. Te meer omdat het de rechtsvoorganger van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ( [Z.] ) was die een haven met een kleinere insteek heeft gerealiseerd dan was voorzien.
Voor zover [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bedoelen te stellen dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] onrechtmatige hinder veroorzaken indien zij vaartuigen langer dan 8 meter in de insteek aan te meren, faalt dat standpunt. Zij zijn immers krachtens de erfdienstbaarheid gerechtigd dat te doen.
De vorderingen
3.3.12.
Het voorgaande leidt voor de vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] (zie dagvaarding in de zaak 23-197) die met het voorgaande verband houden tot het volgende.
- Onder 1. vorderen [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] , kort gezegd, een verbod voor [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om de haven op een andere wijze te gebruiken dan is bepaald in de akte van 15 december 1970. De rechtbank zal dat verbod toewijzen. De rechtbank ziet geen grond om daaraan toe te voegen, zoals [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] vorderen, dat dit inhoudt het recht van doorvaart van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] van en naar de insteekhaven achterin. De erfdienstbaarheid houdt immers meer in dan dat. Zo mogen [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] ook meren (en ligplaats houden) bij de insteek achterin de haven en geldt het recht van doorvaart en meren in de insteek ook voor andere rechtmatige gebruikers van de percelen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]
- Aan de subsidiaire vorderingen 2, 3 en 4 komt de rechtbank niet toe.
- De vordering onder 5 is toewijsbaar in die zin dat het [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en de zijnen, waaronder begrepen zijn familieleden, genodigden en andere bezoekers, wordt verboden om de haven anders te gebruiken of te laten gebruiken dan ter (door)vaart van en naar de twee ligplaatsen met een boot die bij hun in gebruik is. De rechtbank ziet geen grond om te bepalen dat die boot ook hun eigendom moet zijn.
- De vorderingen zoals in de dagvaarding verwoord onder 6, 7 en 8, worden afgewezen. Waar het vorderingen betreft die het [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en de zijnen verbiedt om aan te meren aan het perceel van [gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] (= vordering 6) c.s. en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] verbiedt anderen toestemming te verlenen om een of meer boten aan hun perceel aan te meren (= vordering 7), zijn deze vorderingen te ruim geformuleerd. Het staat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] immers vrij om aan te meren in de insteek, die (mede-) eigendom van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] is. Het staat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] vrij anderen toestemming te geven om in de insteek aan te meren. Voor zover [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] c.s. en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben bedoeld dat het verboden is om aan de voorzijde van de haven aan te meren (aan perceel 7711) hadden zij hun vordering anders moeten formuleren.
De vordering onder 8 houdt in dat, voor het geval [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] wel aan anderen toestemming zou mogen geven om boten aan hun perceel aan te meren, dat aanmeren niet meer zou mogen beslaan dan één boot per dag en niet meer dan een half uur. Waarom die beperking zou gelden hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] niet toegelicht.
- De vordering onder 9 betreft een verbod om in de insteek achterin boten langer dan 8 meter aan te meren. Hiervoor onder 3.3.11 heeft de rechtbank al uitgelegd waarom dat verbod afgewezen moet worden.
- Onder 12 vorderen [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] c.s. aan de door de rechtbank uit te spreken veroordelingen een dwangsom te verbinden. De rechtbank komt hier later op terug.
- Onder 13. en 14. vorderen [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] dat de rechtbank zal “verstaan” dat dit vonnis de rechtstoestand van de hier aan de orde zijnde registergoederen betreft en daarom op grond van artikel 3:17 lid 1 sub 1 BW ingeschreven kan worden in de openbare registers en dat de inschrijving van dit vonnis zal plaatsvinden op de wijze als bepaald in artikel 25 lid 1 van de Kadasterwet. Deze vorderingen wijst de rechtbank af. De bevoegdheid om uitspraken in te schrijven in de openbare registers volgt al uit de wet, zodat niet valt in te zien welk belang [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben bij een beslissing van de rechtbank.
3.3.13.
In hun akte vermeerdering van eis van 13 januari 2025 hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] (aanvullend) gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de erfdienstbaarheid om aan te meren aan het perceel van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] is tenietgegaan, althans wegens non-usus gedurende meer dan 30 jaar niet meer gebruikt mag worden. De rechtbank wijst deze vordering af. Zoals hiervoor al overwogen, is de betreffende erfdienstbaarheid onverkort geldend. Voor zover [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bedoelen dat de erfdienstbaarheid ten aanzien van het huidige perceel 7711 teniet is gegaan of wegens non-usus niet meer zou mogen worden gebruikt, is daarvoor geen grond, omdat de erfdienstbaarheid nooit inhield dat er langs het huidige perceel 7711 mocht worden aangemeerd (zie hiervoor 3.3.3). Er was dus geen recht dat teniet kon of kan gaan.
3.3.14.
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] heeft in de zaak 23-197 in reconventie (onder 5.) gevorderd, samengevat, een verklaring voor recht dat het hem, zolang hij eigenaar is van de percelen kadastraal [naam 1] A5242 en A5243 en mede-eigenaar van de percelen A5244 en A7711, vrij staat boten aan te meren aan de oever van het havenperceel kadastraal [naam 1] A5164, voor zover die oever kwalificeert als (deel-)eigendom van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] , onder de voorwaarden als geformuleerd in de akte d.d. 15 december 1970 en dat daaraan geen andere beperkingen zijn gesteld als die welke woordelijk in die akte erfdienstbaarheid voorkomen.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Blijkens de toelichting van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] op de vordering, beoogt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] hiermee dat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ook mag aanmeren aan het huidige perceel 7711. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat de erfdienstbaarheid zoals gevestigd in de akte van 15 december 1970 daartoe geen recht geeft.
3.4.
Bosschages en spullen op wallekant [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (5241 - nu 7710 en 7711) en vrij laten van één meter vanaf de beschoeiing voor overpad;
3.4.1.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben in de dagvaarding in de zaak 23-197 onder 10 en 11 vorderingen ingesteld betreffende bosschages op het perceel 5241 (de huidige percelen 7710 en 7711) en het stallen van zaken op die percelen aan de wallekant. Naar aanleiding van het arrest van 15 oktober 2024 van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden , hebben zij de vordering onder 10 (onderhoud bosschages) ingetrokken en de vordering onder 11 deels ingetrokken.
In ieder geval willen [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] nog een beslissing over het gebod aan [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om een strook van 1 meter vanaf de beschoeiing vrij te laten nu daarop een recht van overpad geldt. Onduidelijk is of [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hun vordering onder 11 waar het betreft “
boten” en/of “
andere zaken” hebben ingetrokken. Hun advocaat kon op vragen van de rechtbank hierover tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijk antwoord geven. Dit moet voor rekening en risico van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] komen. In vervolg op hetgeen hiervoor onder 3.1.2 is overwogen, mag van hen (c.q. van hun advocaat) worden verwacht dat zij duidelijk maken wat wel en niet wordt gevorderd. Zeker omdat de laatste eiswijziging de derde eiswijziging van hun kant was in de betreffende procedure.
3.4.2.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] vorderen dus nog dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hun perceel over een afstand van één meter vanaf de beschoeiing vrij moeten houden omdat ten behoeve van het havenperceel van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] een recht van overpad zou gelden. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Zij legt uit waarom.
3.4.3.
Naar de rechtbank begrijpt gronden [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] deze vordering op de akte van 15 december 1970 en wel op artikel 9. In die akte is ten behoeve van het niet-verkochte (haven)perceel met pier een recht opgenomen van “
voet- en kruipad naar en van deze pier van en naar de openbare weg” voor het verrichten van herstellingen en vernieuwingen aan die pier. In die akte ziet de rechtbank geen verplichting voor de eigenaar van de huidige percelen 7710 en 7711 om dat voet- en kruipad direct langs de beschoeiing te laten lopen en al helemaal niet dat dit voet- en kruipad één meter breed zou moeten zijn. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben ook niets aangevoerd waaruit dit kan worden afgeleid. Wellicht ontlenen zij dit aan de akte van 22 april 1971 (zie 2.5) maar daarin is slechts een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het huidige perceel van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en ten laste van het huidige perceel van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Niet ten behoeve van enig perceel van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en/of [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Dit betekent dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ) er voor moeten zorgen dat het in de akte van 15 december 1970 bedoelde bedoeld voet- en kruipad er is, maar zoals [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hun vordering inkleden is die niet toewijsbaar.
3.5.
Mede-eigendom havenperceel 5164;
3.5.1.
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] heeft in de zaak 23-197 in reconventie een aantal vorderingen ingediend die er op neer komen dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] , dan wel aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] alleen, een deel van de mede-eigendom van het havenperceel 5164 moet leveren. [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben als eisvermeerdering identieke vorderingen ingesteld bij akte van 13 januari 2025 in de zaak 23-639. Ter onderbouwing van hun vordering hebben [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] verwezen naar wat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] daarover heeft gesteld en de rechtbank verzocht dat als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.5.2.
De rechtbank begrijpt de grondslag voor hun vorderingen aldus dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] onrechtmatig jegens [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] handelt door te weigeren één-vierde deel van de eigendom van het havenperceel 5164 aan hen in eigendom over te dragen. Volgens [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] was het altijd de bedoeling dat de eigenaren van de woningen rond de haven in dezelfde mate recht zouden hebben op het havenperceel. Dit omdat de haven dienend was aan de te bouwen woningen. Ten onrechte is verzuimd om de eigenaar van het afgesplitste perceel [nummer 1] (en later de eigenaren van de percelen [nummer 1] en [nummer 2] ) als eigenaar mede gerechtigd te laten zijn tot het havenperceel. Door te weigeren een deel van de mede-eigendom aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] over te dragen, gebruikt [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] haar eigendomsrecht ten nadele van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] daaraan toegevoegd dat hij door de huidige eigendomsverhoudingen ten onrechte in procedures is betrokken, dat hij daardoor schade lijdt en dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] bij wijze van schadevergoeding een deel van de mede eigendom aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] moet leveren.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] voert verweer.
3.5.3.
De rechtbank kan over dit onderwerp kort zijn. De vorderingen worden afgewezen. In 1970 heeft [Z.] van de hier aan de orde zijnde percelen (slechts) verkocht en in eigendom overgedragen de huidige percelen [nummer 1] en [nummer 2] . Uitdrukkelijk niet het (toen nog uit te graven) havenperceel. Het gebruik van de haven door de eigenaar van het aan [naam 2] en [naam 3] verkochte perceel werd geregeld in een erfdienstbaarheid. Het stond de toenmalige eigenaar van het (latere) havenperceel, [Z.] vrij deze juridische constructie te kiezen. Dat was bovendien een keuze waarmee niet alleen [naam 2] en [naam 3] akkoord zijn gegaan maar ook alle latere eigenaren, onder wie [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Van enig onrechtmatig handelen door [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] is op dit punt geen sprake.
Dat partijen in diverse procedures zijn beland en dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] op een aantal punten gelijk hebben gekregen of krijgen, neemt niet weg dat zij op een aantal andere belangrijke punten ongelijk hebben gekregen en krijgen. De rechtbank ziet daarom niet waarom [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] onrechtmatig tegenover [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zou handelen door te procederen en al helemaal niet waarom dat bij wijze van schadevergoeding zou moeten leiden tot levering van een deel van de mede-eigendom van de haven.
3.6.
Kosten(stijging) renovatie pier;
3.6.1.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben bij akte van 15 november 2023 voorwaardelijk een aantal vorderingen ingesteld in verband met de renovatie/het onderhoud van de pier. Inmiddels hebben zij die vorderingen onvoorwaardelijk gemaakt. In hun laatste akte hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hun vorderingen gewijzigd en de meeste eisen die het onderhoud van de pier betreffen, ingetrokken. Na die eiswijziging resteert de vordering dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] aansprakelijk zijn voor alle schade van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] (de rechtbank begrijpt [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ), daaronder mede begrepen de kostenstijgingen, als gevolg van het feit dat de vernieuwingswerkzaamheden van de pier niet op of omstreeks 6 november 2019 konden worden uitgevoerd, althans op of omstreeks 13 juni 2022 konden worden uitgevoerd.
3.6.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze vordering voorop dat de (gehele) pier eigendom is van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Dat betekent dat het hen vrij stond en vrij staat om binnen de marges van hun verplichtingen uit de akte van 15 december 1970 de pier te renoveren en vernieuwen. Dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zich ten onrechte en tegen beter weten in op het standpunt hebben gesteld dat een deel van de pier eigendom van hen is en dat zij meermalen hebben gedreigd met juridische stappen als [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] de pier zouden laten vernieuwen, is niet zonder meer onrechtmatig tegenover [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] , althans heeft dat niet geleid tot schade. Van belang daarbij is dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] nooit [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben gesommeerd mee te werken aan de vernieuwing/renovatie van de pier, dan wel dit te gedogen. Kennelijk wilden ook [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] eerst in rechte duidelijkheid hebben over de eigendomsverhoudingen betreffende de pier. Immers, de in deze procedure ingestelde vorderingen in verband met de pier waren in eerste instantie door hen voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat het gerechtshof het oordeel van de rechtbank Noord-Nederland dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] eigenaar zijn van de gehele pier, zou bevestigen. Relevant is verder dat de advocaat van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] op 13 juni 2022 (productie 37 van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] ) schreef dat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] een betalingszekerheid moesten stellen voor 1/8e deel van de renovatiekosten van de pier, voordat de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Weliswaar dienen de eigenaren van het verkochte perceel volgens de akte van 15 december 1970 voor een-vierde deel bij te dragen in de kosten van het onderhoud van de pier (artikel 7 onder g.), maar daaruit blijkt niet dat deze eigenaren daarvoor vooraf zekerheid moeten stellen. Het was aldus een keuze van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] zelf om pas opdracht voor de werkzaamheden te geven nadat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] zekerheid zouden hebben gesteld.
3.6.3.
Hoewel [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] de overige vorderingen betreffende de kosten van onderhoud van de pier hebben ingetrokken, wil de rechtbank hier nog wel wat woorden aan wijden. Voor het geval [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] mochten denken dat het hen nu geheel vrij staat om te beslissen op welke manier de pier wordt onderhouden (waarbij ook vernieuwing een optie is) en dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (en/of [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ) hoe dan ook een-vierde deel van de kosten daarvan moeten betalen, wijst de rechtbank hen er op dat zij als eigenaar van de pier inderdaad de vrijheid hebben te beslissen op welke wijze het onderhoud van de pier zal plaatsvinden. Dat laat echter onverlet dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] tegenover [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] een zorgplicht hebben. Zij moeten zorgvuldig met de belangen van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] omgaan. Dat betekent dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bij de uitvoering van een renovatie of vernieuwing van de pier rekening moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] . Dat betreft niet alleen de wijze van onderhoud of de vorm of het aanzien van de pier, maar ook de kosten daarvan. [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ) draaien immers mede op voor die kosten.
3.6.4.
Verder merkt de rechtbank op dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] in hun laatste akte lijken te stellen dat bij vervanging van de huidige pier, deze niet langer eigendom van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] dan wel hun rechtsopvolgers is en dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] niet hoeven mee te werken aan vervanging van die pier of het aansluiten daarvan op hun perceel. Voor het geval [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] dat inderdaad bedoelen te stellen, is dat standpunt onjuist. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat de rechtbank Noord-Holland onder 4.30 tot en met 4.32 hierover heeft overwogen in haar vonnis van 14 juni 2023. Het gerechtshof heeft dat oordeel in rechtsoverweging 5.35 overgenomen. Daaruit volgt dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] als eigenaar van het huidige perceel 7710 verplicht zijn te dulden dat ook een vernieuwde pier aan het huidige perceel 7710 wordt vastgemaakt.
3.7.
Verbod op maken van foto’s en video
3.7.1.
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] vorderen dat het [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] op straffe van een dwangsom wordt verboden foto’s en/of videofilms te maken van, respectievelijk, [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] , dan wel van personen waarvan zij weten of kunnen weten dat het gaat om personen die namens [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] of [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] aanwezig zijn op- of bij het havenperceel [naam 1] A5164. Zij leggen samengevat aan die vordering ten grondslag dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] bij herhaalde gelegenheden foto’s en videofilms hebben gemaakt van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en van personen die namens hem in of bij het havenperceel aanwezig waren of van het havenperceel gebruik maakten door daar te varen of bij de pier aanwezig te zijn. De advocaat van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] heeft bij brief van 20 augustus 2021 aan de advocaat van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] laten weten dat het maken van die foto’s en video’s een inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer van genoemde personen en daarom onrechtmatig jegens hen is. Niettemin is het daarna bij herhaling opnieuw voorgekomen dat ongevraagd gefotografeerd respectievelijk gefilmd werd. De voorzieningenrechter in Alkmaar heeft in zijn vonnis van 17 augustus 2023 bevestigd dat dit onrechtmatig is.
3.7.2.
De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen. De rechtbank constateert dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en/of [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] in ieder geval tot de zitting bij de voorzieningenrechter in Alkmaar, regelmatig foto’s en/of video-opnamen hebben gemaakt. Op de foto’s zijn veelal de Cumulus te zien en het erf van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Verder zijn op een aantal foto’s mensen te zien. Deze kwestie is besproken tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter op 17 augustus 2023 en de voorzieningenrechter heeft hierover - hoewel op dit punt geen vordering was ingediend - opgemerkt dat er sprake was van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Uit wat [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben aangevoerd kan de rechtbank niet afleiden dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en/of [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] sindsdien nog foto’s of video-opnamen hebben gemaakt waartegen [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] bezwaar maken. Kennelijk hebben [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] zich de woorden van de voorzieningenrechter aangetrokken hoewel deze geen formeel verbod heeft gegeven. Verder is er inmiddels duidelijkheid over de eigendomsverhoudingen betreffende de pier (het arrest van 15 oktober 2024) en over de wijze waarop de erfdienstbaarheid van doorvaart (en aanmeren) wel of niet uitgeoefend mag worden (dit vonnis). De rechtbank ziet daarom niet welk belang [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] thans nog bij hun vorderingen op dit punt hebben.
3.8.
Conclusie
3.8.1.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in de zaak
23-197van de vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] de volgende vorderingen toewijsbaar zijn:
- het verbod voor [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om de haven op een andere wijze te gebruiken dan is bepaald in de akte van 15 december 1970; en
- het verbod voor [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en de zijnen, waaronder begrepen zijn familieleden, genodigden en andere bezoekers, om de haven anders te gebruiken of te laten gebruiken dan ter (door)vaart van en naar de twee ligplaatsen met een boot die bij hun in gebruik is.
Verder zijn toewijsbaar de vorderingen van [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] in de zaak
23-197om:
- [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] te gebieden om het hek te (doen) verwijderen voor zover dat op of boven perceel 5165 staat; en
- [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 699,-.
3.8.2.
Aan deze beslissing zal de rechtbank dwangsommen verbinden die worden gematigd en gemaximeerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat indien partijen ten opzichte van bepaalde partijen tegelijkertijd meerdere veroordelingen worden overtreden, per dag slechts eenmaal een dwangsom verbeurd zal worden.
3.8.3.
De rechtbank zal de beslissing ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Uitgangspunt is namelijk dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben geen argumenten gegeven om daarvan af te wijken.
3.8.4.
Van de vorderingen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] in de zaak
23-639zijn toewijsbaar de vorderingen genoemd in 3.2.11.
3.8.5.
De veroordeling tot het meewerken aan de kadastrale vastlegging van de in dit vonnis gegeven verklaringen voor recht betreffende de eigendomsverhoudingen zal de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank vindt het ter voorkoming van (verdere) vervuiling van registers van belang dat de vastlegging van de eigendomsverhouding bij het kadaster pas plaatsvindt als deze verklaringen voor recht kracht van gewijsde hebben.
3.8.6.
De rechtbank zal daarom ook geen dwangsom verbinden aan deze veroordeling. De verplichting om mee te werken aan de kadastrale vastlegging van de eigendomsverhoudingen wordt pas afdwingbaar nadat die beslissing kracht van gewijsde heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] dan vrijwillig aan de veroordeling zullen voldoen. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] hebben niet toegelicht waarom de rechtbank daaraan moet twijfelen.
3.8.7.
De rechtbank zal in beide procedures zowel in conventie als in reconventie de proceskosten compenseren. In de eerste plaats omdat alle betrokken partijen op relevante onderdelen in het ongelijk zijn gesteld. Daarbij komt dat partijen al eerder in bodemprocedures tegenover elkaar hebben gestaan, namelijk bij de rechtbank Noord-Nederland en bij deze rechtbank. De belangrijkste van de in de huidige procedures aan de orde zijnde geschilpunten dateren uit de tijd dat de eerdere procedures nog moesten beginnen ofwel uit de beginfase van die procedures. De rechtbank ziet niet in waarom die geschilpunten niet (eerder) in die procedures naar voren zijn gebracht. Door deze alsnog in de huidige procedures aan de rechter voor te leggen en dat niet eerder te doen, hebben partijen niet alleen voor zichzelf maar ook voor de wederpartijen onnodige kosten veroorzaakt. Omdat dit verwijt aan beide zijden gemaakt kan worden, vindt de rechtbank het niet passend slechts een van die zijden met de proceskosten te belasten.

4.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 23-197
in conventie
4.1.
verbiedt [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] om de haven op enige andere wijze te gebruiken dan is bepaald in de akte van 15 december 1970,
4.2.
verbiedt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en de zijnen, waaronder begrepen zijn familieleden, genodigden en andere bezoekers, om de haven anders te gebruiken of te laten gebruiken dan ter doorvaart van en naar de twee ligplaatsen met een boot die bij hun in gebruik is,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om aan [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere overtreding en iedere dag dat zij niet aan de in 4.1 en 4.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,
4.4.
gebiedt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het hek (als bedoeld in 3.2.14) op eigen kosten en risico te (doen) verwijderen voor zover dat staat op en/of boven perceel 5165,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om aan [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] te betalen een bedrag van € 699,00,
4.7.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
4.9.
wijst af het meer en anders gevorderde,
in reconventie
4.10.
wijst de vorderingen af,
4.11.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
in de zaak 23-1639
in conventie
4.12.
verklaart voor recht dat de juridische grens die de percelen 5244 enerzijds en 5164 anderzijds van elkaar scheidt, afwijkt van de in het kadaster ingeschreven erfgrens en wel aldus dat de juridische erfgrens wordt gevormd door de walbeschoeiing waarmee de haven op perceel 5164 beschoeid is, zodanig dat die walbeschoeiing zelf behoort tot perceel 5244,
4.13.
verklaart voor recht dat de strook grond, gelegen tussen de in het kadaster ingeschreven grens als hiervoor als onder 4.12 bedoeld en de juridische grens als hiervoor onder 4.12 bedoeld, behoort tot het eigendom van de eigenaar/eigenaren van perceel 5244,
4.14.
verklaart voor recht dat de juridische grens die de percelen 7711 en 5164 van elkaar scheidt, afwijkt van de in het kadaster ingeschreven erfgrens die bedoelde percelen van elkaar scheidt, en wel aldus dat de juridische erfgrens wordt gevormd door de walbeschoeiing die de haven van perceel 5164 beschoeit, zodanig dat die walbeschoeiing zelf hoort bij perceel 7711,
4.15.
verklaart voor recht dat de strook grond, gelegen tussen de in het kadaster ingeschreven grens als hiervoor onder 4.14 bedoeld, en de juridische grens als hiervoor onder 4.14 bedoeld, behoort tot het eigendom van de eigenaar/eigenaren van perceel 7711,
4.16.
veroordeelt [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] mee te werken aan correctie van de in het kadaster ingeschreven erfgrens als bedoeld hiervoor onder 4.12, 4.13, 4.14 en 4.15,
4.17.
veroordeelt [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] om aan [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.16 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,
4.18.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
4.19.
wijst af het meer en anders gevorderde,
in reconventie
4.20.
wijst de vorderingen af
4.21.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, mr. A.C. Haverkate en mr. M.C.S. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.