Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,
[eiser sub 2 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 2 (in zaak 23-639)],
3.
[eiseres sub 3 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 3 (in zaak 23-639)],
1.[gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)] ,2. [gedaagde sub 2 (in zaak 23-197)/eiseres sub 3 (in zaak 23-639)] ,
3.3. [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ,
1.[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ,
[gedaagde sub 1 (in zaak 23-197)/eiser sub 2 (in zaak 23-639)],
3.
[gedaagde sub 2 (in zaak 23-197)/eiseres sub 3 (in zaak 23-639)],
1.[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ,
2.
[eiser sub 2 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 2 (in zaak 23-639)],
3.
[eiseres sub 3 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 3 (in zaak 23-639)],
1.De procedure
2.De feiten
[gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)]zijn sinds 9 september 2013 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 1] te [plaats] , kadastraal perceel [naam 1] , sectie A nr. 5241 (de rechtbank zal de volledige kadastrale aanduiding verder weglaten en de kadastrale percelen hierna slechts aanduiden bij hun nummer).
[gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)]is sinds 18 juli 2016 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 2] te [plaats] , kadastraal perceel 5242 en 5243.
[eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)]zijn sinds 7 september 1993 eigenaar van de van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 3] te [plaats] , kadastraal perceel 5165.
[eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)]is sinds 19 september 2018 eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 4] te [plaats] , kadastraal perceel 5245. Sinds 7 november 2018 is [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] ook eigenaar van de recreatiewoning, plaatselijk bekend [adres] [nummer 5] te [plaats] , kadastraal perceel 5246.
De comparant sub 1[rechtbank: [Z.] ]
verklaarde te hebben verkocht en in eigendom over te dragen aan de comparanten sub 2[rechtbank: [naam 2] en [naam 3] ],
die verklaarden te hebben gekocht en in eigendom te aanvaarden, ieder voor de onverdeelde helft:
6. Bij deze wordt verleend, - en door de overschrijving van deze akte ten hypotheekkantore zal worden gevestigd - een erfdienstbaarheid van voetpad ten behoeve van het bij deze akte verkochte en ten laste van het aan verkopers gezamenlijk, voor het geheel, in eigendom verblijvende gedeelte van gemeld nummer 4632, uit te oefenen over een pad ter breedte van ongeveer één meter, gelegen langs het meer, om te gaan naar - en te komen van de aan te leggen pier.
, die bevoegd is langs die grens een stijger[de rechtbank leest: steiger]
te (doen)maken;
, die bevoegd is, langs deze grens een stijger te (doen)maken.”
bouwterrein (bestemd voor de bouw van één bungalow) met water gelegen te [plaats] onder [naam 1] (…) uitmakende op het terrein kennelijk afgebakende gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente [naam 1] , sectie A nummers 4737 en 4636, zoals op de aan deze akte vastgehechte situatietekening schetsmatig met een schuine streeparcering is aangegeven;”
een onverdeeld één/vierde aandeel in de aan de verkoper de heer [Z.] voornoemd nog in eigendom toebehorende haven, uitmakende een op het terrein kennelijk afgebakend gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente [naam 1] , sectie A nummer 4737, welke haven op voormelde situatietekening schetsmatig met kruisarcering is aangeduid.” Aan de akte van 6 oktober 1971 is de volgende tekening gehecht, die met de akte bij het kadaster is aangeboden ter inschrijving en in de openbare registers is geregistreerd.
kadastralekaart.com) is perceel 7711 omkaderd. Links daarvan ligt perceel 7710. Verder is op de foto te zien dat de wallekant van de haven niet loopt op de kadastrale grens maar in het kadastrale havenperceel 5164 ligt (zie hierna onder 3.2).
3.Het geschil en de beoordeling
herziening” van de beslissing over de proceskosten in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte de proceskosten gecompenseerd en geen proceskostenveroordeling ten laste van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] uitgesproken. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank ziet niet op welke grond zij de bevoegdheid zou hebben deze beslissing te “herzien”. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] hebben ook niet duidelijk gemaakt op basis van welke wettelijke grondslag de rechtbank die bevoegdheid wel zou hebben.
landje pik”hebben gepleegd. Bij het vervangen van de beschoeiing in 2020 en daarvoor in 1990 is steeds de beschoeiing een stuk meer in de haven geplaatst.
uit het niet verkochte deel (…) een haven zal graven ongeveer volgens de afmetingen, zoals op de aan deze akte vastgehechte schets is aangegeven (…)” en hierbij “
het verkochte van deze haven (zal) afscheiden door een degelijke walbeschoeiing. Deze walbeschoeiing is na aanleg in eigendom en onderhoud bij het hierbij gekochte.”, zo vermeldt de akte van 15 december 1970.
Het aan verkoper verblijvend deel van voormeld nummer 3848, hetwelk tot haven is bestemd - op de aan deze akte vastgehechte schets met een blauwe omlijning aangegeven - wordt ten behoeve van het hierbij overgedragen onroerend goed bezwaard met recht van vrije vaart naar en van de [naam 1] .”
a. de lengte van het vaartuig niet groter is dan twaalf meter;
eigen oever” mag. Uit de bij die akte behorende schets blijkt namelijk dat ten behoeve van het verkochte perceel achterin de haven een insteek is gesitueerd, kennelijk met het doel om vaartuigen daar aan te laten meren. Van belang is verder dat het recht om aan te meren is voorbehouden voor vaartuigen met een maximale lengte van 12 meter. Een beperking ten aanzien van de breedte van de aan te meren vaartuigen geeft de akte niet. Indien was bedoeld om het heersende erf de bevoegdheid te geven langs de gehele eigen oever aan te meren, had het zeer voor de hand gelegen om in de erfdienstbaarheid (ook) een beperking op te nemen ten aanzien van de breedte van de aan te meren vaartuigen. Immers, door voorin de haven aan te leggen, wordt de doorvaart vanuit de achterkant van de haven naar het meer bemoeilijkt, doordat vaartuigen aan de voorzijde van de haven zowel bij het binnenvaren als bij het verlaten van de haven bij de pier een draai van circa 90 graden moeten maken. Die draai wordt aanzienlijk bemoeilijkt indien, zonder enige beperking in de maximale breedte, vaartuigen zouden mogen worden aangelegd langs het hele “eigen erf”, het huidige perceel 7711. Deze feiten en omstandigheden maken dat de erfdienstbaarheid aldus moet worden uitgelegd dat vaartuigen van de eigenaar en/of rechtmatig gebruiker van het heersende erf slechts mogen aanmeren langs de eigen oever ter plaatse van de insteek achterin de haven.
meren” moet worden uitgelegd, zijn overigens niet van belang. Partijen zijn het namelijk met elkaar eens dat de vaartuigen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] bij de insteek achterin ook mogen blijven liggen (hun ligplaats laten hebben), mits die vaartuigen voldoen aan de in de erfdienstbaarheid gestelde voorwaarden. Dat de schepen van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] niet bij de insteek ligplaats kunnen hebben, naar de rechtbank begrijpt omdat deze te breed zijn, maakt het voorgaande niet anders. Dat is een probleem voor [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] dat hij zelf kan oplossen, bijvoorbeeld door de betreffende schepen elders ligplaats te laten houden.
boten” en/of “
andere zaken” hebben ingetrokken. Hun advocaat kon op vragen van de rechtbank hierover tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijk antwoord geven. Dit moet voor rekening en risico van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] komen. In vervolg op hetgeen hiervoor onder 3.1.2 is overwogen, mag van hen (c.q. van hun advocaat) worden verwacht dat zij duidelijk maken wat wel en niet wordt gevorderd. Zeker omdat de laatste eiswijziging de derde eiswijziging van hun kant was in de betreffende procedure.
voet- en kruipad naar en van deze pier van en naar de openbare weg” voor het verrichten van herstellingen en vernieuwingen aan die pier. In die akte ziet de rechtbank geen verplichting voor de eigenaar van de huidige percelen 7710 en 7711 om dat voet- en kruipad direct langs de beschoeiing te laten lopen en al helemaal niet dat dit voet- en kruipad één meter breed zou moeten zijn. [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hebben ook niets aangevoerd waaruit dit kan worden afgeleid. Wellicht ontlenen zij dit aan de akte van 22 april 1971 (zie 2.5) maar daarin is slechts een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het huidige perceel van [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] en ten laste van het huidige perceel van [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] Niet ten behoeve van enig perceel van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en/of [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] Dit betekent dat [gedaagden (in zaak 23-197)/eisers (in zaak 23-639)] (en [gedaagde sub 3 (in zaak 23-197)/eiser sub 1 (in zaak 23-639)] ) er voor moeten zorgen dat het in de akte van 15 december 1970 bedoelde bedoeld voet- en kruipad er is, maar zoals [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] hun vordering inkleden is die niet toewijsbaar.
23-197van de vorderingen van [eiseres sub 1 (in zaak 23-197)/gedaagde sub 1 (in zaak 23-639)] en [eisers (in zaak 23-197)/gedaagden (in zaak 23-639)] de volgende vorderingen toewijsbaar zijn:
23-197om:
23-639zijn toewijsbaar de vorderingen genoemd in 3.2.11.