ECLI:NL:RBNHO:2025:2308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
HAA 25/633 en HAA 25/631
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet in verband met drugshandel

Op 26 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van de woning van verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Purmerend had op 23 december 2024 besloten de woning van verzoekster voor een maand te sluiten, nadat er een grote hoeveelheid harddrugs, waaronder cocaïne, en een vuurwapen in de woning waren aangetroffen. Verzoekster, die geen betrokkenheid bij de drugshandel had, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak op 2 januari 2025 het besluit geschorst tot de beslissing op het bezwaar. Na behandeling van de zaak op 6 februari 2025, waarbij zowel verzoekster als de burgemeester vertegenwoordigd waren, heeft de voorzieningenrechter besloten dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de hoofdhuurder voor wat er in de woning gebeurt, ook al is de overtreding gepleegd door een ander gezinslid. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning voor een maand een proportionele maatregel was, gezien de ernst van de situatie en de aanwezigheid van drugs en wapens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/633 (voorlopige voorziening) en HAA 25/631 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen[verzoekster], uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en

de burgemeester van de gemeente Purmerend, de burgemeester

(gemachtigde: mr. L.C. Dankbaar en S.E. Makkus).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 december 2024 (hierna: het primaire besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten de woning van verzoekster met ingang van 6 januari 2025 voor één maand te sluiten.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van 2 januari 2025 [1] heeft de voorzieningenrechter het besluit van 23 december 2024 geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
1.3.
Bij besluit van 28 januari 2025 (het bestreden besluit) is de burgemeester bij zijn besluit van 23 december 2024 gebleven. In het besluit is vermeld dat de sluiting zal ingaan op 30 januari 2025 om 10:00 en zal eindigen op 1 maart 2025 om 10:00.
1.4.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster verzoekt te bevelen dat de door de burgemeester opgelegde sluiting wordt geschorst totdat op het beroep is beslist. Aanvullend heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft op 29 januari 2025 een voorziening (ordemaatregel) getroffen, inhoudende dat het bestreden besluit met onmiddellijke ingang wordt geschorst totdat op de voorlopige voorziening is beslist.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 februari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester.
1.7. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk en dat is ter zitting ook met partijen besproken.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is huurster van de woning aan [adres] in [plaats] .
2.1
Op 30 oktober 2024 ontving de burgemeester van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies (hierna: de politie) een bestuurlijke rapportage. Uit deze rapportage en de aanvullende informatie van 7 november 2024 komt – samengevat – naar voren dat de politie op 1 oktober 2024 de zoon van verzoekster heeft aangehouden en aangemerkt als verdachte in het opsporingsonderzoek [naam onderzoek] . De zoon van verzoekster wordt ervan verdacht voorbereidingshandelingen te hebben getroffen ten behoeve van diefstal met geweld. Als gevolg van deze aanhouding is de woning van verzoekster doorzocht ten behoeve van bewijsvergaring. De politie heeft tijdens de doorzoeking in de slaapkamer van de zoon van verzoekster het volgende aangetroffen:
- een vuurwapen (revolver) inclusief munitie (6 patronen) in een Louis Vuittontasje;
- een bakje met wit poeder en een blok met een witte substantie, in totaal 1 kilogram, welke beiden positief testten op cocaïne; en
- apparatuur om de cocaïne dusdanig te verpakken dat deze geschikt is voor (door)verkoop (klein mesje, weegschaal, twee verschillende seal-apparaten en verpakkingen met vloeipapier).
Daarnaast heeft de politie in het voertuig dat de zoon van verzoekster tot zijn beschikking heeft een GPS-tracker aangetroffen. Ambtshalve is het de politie bekend dat GPS-trackers worden gebruikt voor het observeren van (potentiële) slachtoffers.
Verder blijkt uit de justitiële documentatie dat de zoon van verzoekster in de afgelopen vijf jaar één keer is veroordeeld voor een geweldsdelict. Het meest recente antecedent betreft een woningoverval in oktober 2022. Bij zijn meest recente veroordeling heeft de zoon van verzoekster een proeftijd gekregen van 2 jaar tot december 2025.
Tot slot behoort de zoon van verzoekster samen met de medeverdachten uit onderzoek [naam onderzoek] tot de drillrapscene, waarvan bekend is dat in video’s wordt gepronkt met en gerapt over geweld.
2.2
Voordat de burgemeester tot (het besluit tot) sluiting is overgegaan heeft hij bij brief van 20 november 2024 een voornemen tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden aan verzoekster kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft op 26 november 2024 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Vervolgens heeft op 28 november 2024 een zienswijzegesprek plaatsgevonden. De burgemeester heeft daarin geen aanleiding gezien om van handhaving af te zien, maar wel om de sluitingsduur te verkorten naar één maand.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

2. De burgemeester heeft de griffie op 29 januari 2025 laten weten dat hij niet wilde wachten met het sluiten van de woning. Het verzoek kon niet vóór de sluiting op 30 januari 2025 inhoudelijk behandeld worden. De voorzieningenrechter heeft daarom op 29 januari 2025 een voorziening (ordemaatregel) getroffen, zonder de zaak eerst inhoudelijk te hebben beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit van 28 januari 2025 geschorst totdat uitspraak is gedaan op het verzoek. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek vindt nu, nadat er een zitting is geweest, wel plaats. De voorzieningenrechter zal nu beoordelen of de op 29 januari 2025 getroffen voorziening van kracht blijft of moet worden opgeheven of gewijzigd (zie artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
3. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage die integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.
5.1.
Bij toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet maakt de burgemeester gebruik van de beleidsregels zoals opgenomen in het Damoclesbeleid gemeente Purmerend 2023 (hierna: het Damoclesbeleid). Op grond van het Damoclesbeleid maakt de burgemeester gebruik van zijn bevoegdheid tot woningsluiting als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, als meer dan 5 gram harddrugs in de woning is aangetroffen. Uitgangspunt daarbij is een sluiting voor de duur van 3 maanden bij een eerste constatering. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er in de woning onder meer 1 kilogram cocaïne is aangetroffen. Uit het voorgaande volgt dat de sluiting van de woning voor 1 maand binnen de marge, zoals weergegeven in de beleidsregels, ligt.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
5.2.
Verzoekster wijst erop dat de voorzieningenrechter in de bezwaarfase kritisch is geweest over de noodzaak en volgens verzoekster is hier door de burgemeester aan voorbij gegaan. Verzoekster stelt dat de noodzaak er niet meer is. Er is weliswaar harddrugs aangetroffen maar van een ‘handel’ en een ‘loop’ is niet gebleken. Ook moet hier in gedachten worden gehouden dat er sprake is van een normaal gezin, waar de verdachte de zoon van verzoekster is en verzoekster geen enkele bemoeienis heeft gehad met de drugs(handel). Het sluiten van het pand om daarmee de bekendheid bij drugshandelaren, drugsgebruikers weg te nemen en daarmee het pand aan het drugscircuit te onttrekken treft dus geen doel. Verzoekster heeft er ook op gewezen dat er sprake is van tijdsverloop en dat haar zoon in hechtenis zit.
5.3.
Volgens de burgemeester is de sluiting noodzakelijk. De burgemeester wijst er daarbij op dat uit de rechtspraak blijkt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning in ieder geval als ernstig geval kan worden aangemerkt. Er is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen en allerlei zaken die aannemelijk maken dat de woning een rol speelde binnen de drugshandel, zoals seal-apparaten, verpakkingsmaterialen en een weegschaaltje. Het is aannemelijk dat de aangetroffen hoeveelheid drugs geheel of gedeeltelijk bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel vanuit de woning is geconstateerd. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs, en daarnaast de aanwezigheid van een vuurwapen met munitie, acht de burgemeester dat in dit geval niet met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is de politie bij verzoekster uitgekomen naar aanleiding van een omvangrijk opsporingsonderzoek waarbij twee andere woningen, op loopafstand van elkaar ook zijn doorzocht en waarbij, naast de zoon van verzoekster, twee verdachten zijn aangehouden. Bij de doorzoeking van die woningen zijn ook wapens en verdovende middelen aangetroffen. Voorts staat de wijk Weidevenne bovenaan de lijst met Opiumwet-overtredingen in Purmerend. Er is dus sprake van een kwetsbare wijk op het gebied van veiligheid. Door de handelshoeveelheid harddrugs en de overige zaken, zoals de apparatuur om de harddrugs dusdanig te verpakken dat deze geschikt is voor (door)verkoop, de aanwezigheid van een wapen en munitie en een GPS-tracker, kan worden aangenomen dat de woning van verzoekster een schakel vervult in de keten van drugshandel. Daarbij wijzen alle feiten en omstandigheden erop dat sprake is van ernstige ondermijnende criminaliteit in georganiseerd verband. Een zichtbare sluiting van een woning, ook voor een maand, is een signaal voor drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid. Ook dient de sluiting ertoe om het risico voor omwonenden en voorbijgangers te verkleinen.
5.4.
Uitgangspunt is dat, als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [2] Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de 'loop' naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Dat een feitelijke ‘loop’ van klanten van en naar de woning niet is aangetoond, maakt voorgaande niet anders. De aangetroffen drugs moeten ook van en naar de woning vervoerd worden, waarmee ook sprake is van een zekere ‘loop’. Daarnaast zijn in de woning ook attributen aangetroffen die duiden op drugshandel, zoals seal-apparaten, een weegschaal en vloeipapier. Verder bevindt de woning zich in een kwetsbare wijk. De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen in het standpunt dat, ook al is het maar een sluiting van een maand, daarvan wel een signaal uitgaat dat de openbare orde dient. De burgemeester heeft erop gewezen dat de zoon van verzoekster de feitelijke overtreder is, maar dat een beslissing op grond van artikel 13b Opiumwet gericht is op de woning en niet op de persoon.
5.5.
Het tijdsverloop sinds de doorzoeking van de woning op 1 oktober 2024 maakt niet dat er geen noodzaak meer bestond om tot sluiting van de woning over te gaan. De burgemeester heeft de bestuurlijke rapportage op 30 oktober 2024 ontvangen. Tussen het moment van ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het primaire besluit zat twee maanden. Uit de rechtspraak blijkt dat een tijdsverloop van twee maanden tussen de doorzoeking en het bestreden besluit niet tot de conclusie leidt dat er geen noodzaak tot sluiting meer kan zijn. [3]
Is de sluiting van de woning evenwichtig?
5.6.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en/of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
5.7.
Verzoekster voert aan dat de sluiting niet evenwichtig is. De sluiting staat niet in verhouding tot hetgeen is geconstateerd, omdat zij niet de verdachte is, zodat de verkeerde door deze maatregel wordt gestraft en zij over een meerderjarige ook geen verantwoordelijkheid heeft die ziet op ‘controle’. Zij heeft wel degelijk alles gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht mocht worden als het gaat om verantwoordelijkheid nemen in en om het huis. Met een camera aan de deurbel kan verzoekster op afstand zien wie er voor de deur staat en zij stofzuigt wekelijks de kamer van haar zoon en heeft daarbij nimmer iets van drugs of wapens gezien. De minderjarige dochter van verzoekster zit momenteel in haar examenjaar op de middelbare school en heeft autisme. Omdat de sluiting in het bestreden besluit blijft zal de woningbouwvereniging op een buitengerechtelijke ontbinding aansturen en daartegen zal juridisch niet veel te doen zijn. De gevolgen zijn dus extreem groot en vergaand. Verzoekster wijst erop dat zij voor het reclasseringscontact inzake het strafbare feit uit het verleden haar zoon weer in huis heeft genomen en dit wordt haar nu voor de voeten geworpen.
Verwijtbaarheid5.8. Wat betreft de mate van verwijtbaarheid is van belang dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden tot gevolg kan hebben dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner, die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
5.9.
De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen in zijn standpunt dat verzoekster redelijkerwijs had kunnen of had moeten weten dat drugs in de woning aanwezig waren. Ten tijde van de doorzoeking waren verzoekster en haar zoon in de woning. Toen de politie vervolgens de slaapkamer van de zoon betrad, lag de cocaïne open en bloot op een lage kast en daarmee in het zicht. Ook lagen er briefjes contant geld op de kast. Niet aannemelijk is dat dit de eerste keer is geweest. Verzoekster had dus door (on)regelmatige controles de drugs kunnen ontdekken.
Ook volgt de rechtbank de burgemeester in het standpunt dat verzoekster scherper toezicht had moeten houden op het gebruik van de slaapkamer van haar zoon. Dat haar zoon zijn slaapkamer zelf schoonmaakte, ontsloeg haar niet van die verplichting. [4] Juist, omdat nog sprake was van een proeftijd en een nog lopend reclasseringstoezicht, wat juist reden was om haar zoon weer in huis te nemen, en haar zoon geen dagbesteding had, lag het op de weg van verzoekster om beter toezicht te houden op haar zoon. Dat verzoekster een keer per week op de kamer van haar zoon kwam om te stofzuigen, is dus onvoldoende geweest om toezicht te houden.
Gevolgen sluiting en bijzondere binding woning
5.10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in de besluitvorming heeft meegewogen dat er een minderjarig kind in de woning woont. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster geen bemoeienis heeft gehad met de (drugs)handel en duidelijk is dat de sluiting van de woning voor verzoekster grote gevolgen heeft, acht de voorzieningenrechter de gevolgen van de sluiting in dit geval niet onevenredig. Hierbij is van belang dat het gaat om een zeer ernstig geval. Er is een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen en daarnaast een vuurwapen met munitie. Daarnaast is niet gebleken dat het voor de dochter van verzoekster vanwege haar autisme niet mogelijk is om voor de duur van één maand op een andere plek te verblijven of dat zij gebonden is aan de eigen woning. Er is geen informatie aangeleverd waaruit dit blijkt. Uit het bestreden besluit blijkt dat er naar aanleiding van het voornemen tot sluiten van de woning contact is opgenomen met team Wonen, Wmo en Jeugd. Uit dit gesprek is gebleken dat een woningsluiting voor de duur van zes maanden in dit geval niet wenselijk is gelet op de (medische) situatie van de dochter, maar dat de (medische) situatie van de dochter niet dusdanig is dat er geheel van handhavend optreden moet worden afgezien. In de besluitvorming heeft de burgemeester vermeld dat als verzoekster of haar dochter hulp willen zij contact kunnen opnemen met Loket Jeugd van de gemeente Purmerend. Tijdens de zitting heeft de burgemeester verklaard dat er ook psychische hulp aanwezig is om verzoekster tips te geven voor haar dochter, zodat zij zich de betreffende maand kan focussen op school.
5.11.
De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte of het treffen van een passende voorziening. Niet gebleken is dat dit voor haar vrijwel onmogelijk is, of dat zij daartoe (financieel gezien) niet in staat is. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester ook heeft gesteld dat verzoekster het inbeslaggenomen geldbedrag, dat wordt terug gegeven, kan gebruiken om vervangende woonruimte te bekostigen. Verder heeft de burgemeester aangegeven dat, mocht zij op het moment van sluiting van de woning nog geen financiële middelen hebben, zij via de gemeente Purmerend gebruik kan maken van bijzondere bijstand. Als zij hiervan gebruik wil maken, kan zij contact opnemen met het team Wmo via het algemene telefoonnummer. Tijdens de zitting heeft de burgemeester aangegeven dat de afdeling Wonen en Wmo intensief betrokken is bij de opties voor vervangende woonruimte voor verzoekster.
5.12.
Verder geldt dat de vordering van Intermaris om ontruiming van de woning door de kantonrechter in het vonnis van 20 januari 2025 is afgewezen. Verder staat in rechtsoverweging 4.15. vermeld:
“Echter, ook als uit bestuursrechtelijk oogpunt vaststaat dat de burgemeestersluiting rechtmatig is, laat dat onverlet dat geoordeeld kan worden dat ontbinding en ontruiming niet proportioneel zijn.(…) Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden en overwegingen is er in het kader van dit kort geding onvoldoende grond om aan te nemen dat ook als blijkt dat de woning bestuursrechtelijk terecht is gesloten, een buitengerechtelijke ontbinding gerechtvaardigd is.”Het is daarom niet aannemelijk dat een ontbinding van de huurovereenkomst van verzoekster, als zij daartegen opkomt, gerechtvaardigd zal worden geacht. Daarbij heeft de burgemeester er tijdens de zitting op gewezen dat de besluitvorming zo is opgesteld dat daar duidelijk uit blijkt dat niet verzoekster de feitelijke overtreder is, maar haar zoon. Dit kan verzoekster aan Intermaris laten zien.

Conclusie en gevolgen

6. Op grond van het voorgaande heeft de burgemeester kunnen besluiten om de woning voor de duur van een maand te sluiten. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Nu op het beroep en het verzoek is beslist, vervalt de eerder getroffen voorziening (ordemaatregel) van rechtswege op grond van artikel 8:85, tweede lid, onder c van de Awb. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025 door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
BIJLAGE
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Damoclesbeleid gemeente Purmerend - 2023
Uit paragraaf 4 van dit beleid volgt onder meer dat harddrugs een middel is dat is opgenomen in lijst I van de Opiumwet en dat bij harddrugs als handelshoeveelheid wordt aangemerkt: meer dan 0,5 gram.
Uit paragraaf 5 van dit beleid volgt dat de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet een herstelmaatregel betreft. Deze maatregel is erop gericht de verkoop, aflevering, verstrekking of het aanwezig zijn van drugs, in of vanuit een woning, lokaal of bijbehorend erf (definitief) te beëindigen, beëindigd te houden en herhaling daarvan te voorkomen. En verder de negatieve gevolgen daarvan weg te nemen en ook voorbereidingshandelingen (de aanvang) van drugshandel- en/of drugsproductie tegen te houden. Daarnaast gelden de volgende doelstellingen. Dit betreft geen limitatieve opsomming:
- de bekendheid van het pand als drugspand in het drugscircuit te doorbreken en te verhinderen dat het pand (weer) wordt gebruikt voor het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel;
- een duidelijk en zichtbaar signaal af te geven dat de handel in en productie van drugs niet wordt getolereerd en dat daartegen wordt opgetreden;
- het woon- en/of leefklimaat in en rondom het pand te beschermen en gevaar voor (nieuwe) bewoners, ondernemers en omwonenden te voorkomen;
- de openbare orde, veiligheid en/of gezondheid te herstellen en rust terugbrengen in de directe omgeving van het pand.
Uit paragraaf 6 van dit beleid volgt dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht volgens deze beleidsregel moet handelen. Er kan hiervan worden afgeweken als dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft, die door bijzondere omstandigheden niet in verhouding staan tot het doel van deze beleidsregel.
In paragraaf 7.5 van dit beleid is een handhavingsmatrix opgenomen waarin de maatregel per overtreding wordt weergegeven. Uit deze matrix volgt dat bij de aanwezigheid van meer dan 5 gram harddrugs in een woning sprake is van een ‘ernstig geval’ en dat bij een eerste constatering de sluitingstermijn drie maanden is. Bij een tweede constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering is de sluitingstermijn zes maanden en bij een derde en volgende constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering is de sluitingstermijn negen maanden.
Cocaïne is een middel dat vermeld staat op Lijst I behorende bij de Opiumwet en is dan ook een harddrugs.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder HAA 24/8366
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3705, waarbij er een tijdsverloop zat van 2,5 maand tussen de ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het besluit tot sluiting.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:752