ECLI:NL:RBNHO:2025:2307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
HAA 25/69 en HAA 25/70
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor huisvesting door gemeente Dijk en Waard

Op 18 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring en huisvestingsindicatie. Verzoekster had op 12 juli 2024 een aanvraag ingediend, die op 27 augustus 2024 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van verzoekster werd op 13 december 2024 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 werd het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring, omdat er geen sprake was van een noodsituatie en de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om voorrang te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de urgentie door verweerder niet onredelijk was en dat verzoekster voldoende onderdak had bij een derde, waardoor er geen acute noodzaak was om te verhuizen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/69 (voorlopige voorziening) en HAA 25/70 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigden: A. Visser en H.A. Kwakman).

Inleiding

1. Bij besluit van 27 augustus 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag
van verzoekster om een urgentieverklaring en een huisvestingsindicatie voor woonruimte van 12 juli 2024 afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.
1.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk en dat is ter zitting ook met partijen besproken.

Ten aanzien van de verzoeken om vrijstelling van het griffierecht

2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van de griffierechten wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Verzoekster hoeft dan ook geen griffierecht te betalen.

Totstandkoming van het besluit

3. Verzoekster, geboren op [datum] , heeft haar hele leven in Duitsland gewoond. Ondanks een langdurige juridische procedure moest zij haar woning aldaar verlaten. [naam 2] ( [achternaam] ) heeft haar opgevangen in zijn woning in [plaats] . Verzoekster staat sinds december 2023 ingeschreven op het adres van [achternaam] .
3.1.
Verzoekster heeft op 12 juli 2024 een aanvraag gedaan via het aanvraagformulier voor woningurgentie. Daarop is expliciet aangegeven dat het gaat om een aanvraag voor een huisvestingsurgentie.
3.2.
Verweerder heeft [achternaam] op 26 juli 2024 een e-mail gestuurd, waarin onder meer staat:
“Ik heb u per mail en gisteren tijdens het gesprek uitgelegd dat de situatie van mevrouw [naam 3] niet voldoet aan de criteria voor een huisvestingsindicatie. U zou graag zien dat alle omstandigheden van mevrouw worden meegewogen in de beoordeling van de woonsituatie van mevrouw. Bij een aanvraag voor woningurgentie op basis van sociale en medische problematiek worden alle omstandigheden meegewogen. U hebt gevraagd naar de mogelijkheid voor woningurgentie op basis van mantelzorg. Deze urgentiecategorie is bedoeld om zorgverleners met een intensieve mantelzorgvraag dichterbij hun mantelzorgverlener te laten wonen. Omdat u in dezelfde woning woont is dat nu niet aan de orde. Mijn advies is dus om de aanvraag te beoordelen als een aanvraag voor woningurgentie op basis van medische/sociale gronden. Een aanvraag voor woningurgentie wordt altijd voorgelegd aan de Regionale Urgentiecommissie, waarna een besluit wordt genomen. Gaat u daar namens mevrouw [naam 3] mee akkoord?”
3.3.
[achternaam] , de gevolmachtigde van verzoekster, heeft in een e-mail van 27 juli 2024 aan verweerder hierop gereageerd en, voor zover van belang, aangegeven:
“Namens [naam 4] , gaan wij al gevolmachtigde, met de woningurgentie aanvraag akkoord zoals eerder aan u per email uiteengezet.”Ter zitting is desgevraagd bevestigd dat [naam 4] verzoekster is.
3.4.
De aanvraag om urgentieverklaring van verzoekster is vervolgens in handen gesteld van de Regionale Urgentiecommissie(RUC), welke commissie op 14 augustus 2024 heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, welk besluit hij bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
4. Aan de weigering aan verzoekster een urgentieverklaring te verlenen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van meerdere weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening Dijk en Waard 2023-2027 (de Huisvestingsverordening), te weten “geen sprake is van een noodsituatie” en “het woonprobleem geheel of in overwegende mate is ontstaan als gevolg van verwijtbaar doen of nalaten door aanvrager of een lid van zijn huishouden”. Er is daarnaast geen sprake van een sociale en/of medische indicatie. Er is volgens verweerder geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen de uitkomst is voor verzoekster niet onredelijk bezwarend.

Beoordeling van het beroep en het verzoek

Standpunten verzoekster5. De voorzieningenrechter beoordeelt het bestreden besluit. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden die verzoekster heeft aangevoerd. Ter zitting is gebleken dat verzoeksters met wat zij heeft aangevoerd alleen bedoelt te zeggen dat verweerder op grond van de hardheidsclausule danwel het evenredigheidsbeginsel haar verzoek had moeten toewijzen, gelet op de aangevoerde omstandigheden. De voorzieningenrechter zal dan ook het beroep en het verzoek van verzoekster op basis hiervan beoordelen.
Standpunt verweerder
6. Verweerder heeft gemotiveerd dat er geen reden is tot het toepassen van de hardheidsclausule. De aspecten dat [achternaam] wordt gekort op zijn AOW-uitkering en dat de verhuurder heeft aangegeven dat verzoekster geen medehuurder kan worden, liggen buiten de invloedsfeer van verweerder en leiden niet tot een noodzaak voor woningurgentie. Doordat verzoekster bij [achternaam] inwoont, is niet langer sprake van een woonprobleem. Een eigen woning vinden zal enige tijd kosten, maar dat is volgens verweerder een redelijk gevolg van een verhuizing naar Nederland. Op het moment dat verzoekster naar Nederland kwam, was het algemeen bekend dat in Nederland sprake is van een woningtekort. Als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat dat anderen langer moeten wachten.
De uitkomst is voor verzoekster volgens verweerder ook niet onredelijk bezwarend. Hierbij heeft verweerder ook meegewogen dat het woningtekort in Nederland voorafgaand aan de verhuizing algemeen bekend was en verzoekster in afwachting van een seniorenappartement bij [achternaam] kan verblijven. In de omstandigheid dat [achternaam] nu wordt gekort op zijn AOW-uitkering ziet verweerder geen reden om anders te oordelen. Verzoekster kan gedurende deze periode vanuit haar pensioen een financiële bijdrage leveren en [achternaam] heeft zelf (juridische) stappen genomen ten aanzien van de korting op zijn AOW-uitkering, wat volgens verweerder ook de juiste route is.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster gelet op de weigeringsgronden zoals genoemd in de Huisvestingsverordening niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
7.2.
De voorzieningenrechter beseft dat verzoekster in een lastige situatie verkeert. Zij verblijft bij [achternaam] die haar heeft willen opvangen nadat zij haar woning in Duitsland moest verlaten en het is lastig om in deze regio een zelfstandige woning te krijgen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de situatie voor verzoekster en [achternaam] dringend is, maakt dat nog niet dat verzoekster dan voor urgentie in aanmerking zou moeten komen. Daarbij is van belang dat er bij de toepassing van de hardheidsclausule, gelet op het ernstige tekort aan woonruimte en het belang van een goede en rechtvaardige verdeling van die woonruimte, sprake moet zijn van een schrijnende situatie, zodanig dat deze voorrang op andere woningzoekenden rechtvaardigt. Het gaat dan om zeer uitzonderlijke of levensbedreigende situaties. De situatie waarin verzoekster zich bevindt is weliswaar verre van ideaal, maar bij de beoordeling van de hardheidsclausule is wel van belang dat verzoekster, zoals hiervoor ook aangegeven, onderdak heeft bij [achternaam] . Verzoekster is dus feitelijk niet dakloos. Er is niet gebleken van een acute noodzaak op grond waarvan verzoekster zou moeten verhuizen. Dat [achternaam] wordt gekort op zijn AOW-uitkering, omdat verzoekster bij hem inwoont en de verhuurder heeft aangegeven dat verzoekster geen medehuurder kan worden, leidt er ook niet toe dat de situatie zodanig is dat moet worden gezegd dat het om zo’n zeer uitzonderlijke situatie gaat. Het is momenteel heel lastig op de woningmarkt en de voorzieningenrechter zou willen dat zij dat kon oplossen, maar dat kan zij niet. Verweerder heeft de specifieke omstandigheden van verzoekster voldoende bij zijn beoordeling betrokken en heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van een uitzonderlijk schrijnende situatie. Ook het beroep van verzoekster op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
7.3.
De stelling van verzoekster dat verweerder ten onrechte niet tot bemiddeling overgaat en de stelling dat verweerder in een bepaalde situatie ten onrechte is overgegaan tot toewijzing van een seniorenwoning, zijn niet relevant voor de beoordeling, omdat deze aspecten niet meespelen bij de beoordeling van urgentie. Ook leiden deze gestelde feiten er niet toe dat de weigering van de urgentie aan verzoekster onevenredig is. Het kan oneerlijk aanvoelen, maar dat is niet hetzelfde als onevenredig of schrijnend. De voorzieningenrechter merkt verder op dat het ook niet tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter behoort om over te gaan tot bemiddeling in het kader van huisvesting.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.