ECLI:NL:RBNHO:2025:224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
352716
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Th. S. Röell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van aanneming van werk met tegenvordering in reconventie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, vordert eiser, [betrokkene 1], in de hoedanigheid van onderaannemer, betaling van openstaande facturen van [gedaagde] B.V. voor werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd. De vordering betreft een bedrag van € 396.204,74, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] heeft in reconventie een tegenvordering ingesteld van € 427.800,90, onder de voorwaarde dat zij in conventie tot betaling wordt veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 315.418,98 aan [eiser] verschuldigd is, maar heeft de reconventionele vordering van [gedaagde] afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [eiser] zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat de gemaakte kosten voor het inhuren van derden niet voor rekening van [eiser] komen. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot betaling van de openstaande facturen toegewezen en de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/352716 / HA ZA 24-285
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
ERTEKIN [betrokkene 1], H.O.D.N. [bedrijf 1],
wonende te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. S.S. van Gijn,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van openstaande facturen voor werkzaamheden die hij in de hoedanigheid van onderaannemer voor [gedaagde] heeft uitgevoerd. [gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie betaling van een aanzienlijk bedrag door [eiser] in verband met gemaakte kosten voor het afmaken van de werkzaamheden van [eiser].
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] een deel van het door [eiser] gevorderde bedrag aan openstaande facturen dient te betalen. De vordering in reconventie van [gedaagde] wordt bij gebreke van een toereikende onderbouwing afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 september 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de nader ingediende aanvullende producties 21 tot en met 24 van de zijde van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 3 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde],
- het ter zitting overgelegde overzicht van facturen en bijbehorende onderbouwing van de zijde van [eiser].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is de eenmanszaak van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). De echtgenote van [betrokkene 1], [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) is verantwoordelijk voor de administratie van [eiser].
3.2.
[betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde]. [gedaagde] houdt zich bezig met het verrichten van afbouwwerkzaamheden zoals wand- en vloerafwerking, timmerwerkzaamheden, schilderwerk en interieurafwerking. [gedaagde] huurt (onder-)aannemers zoals [eiser] in om deze werkzaamheden voor haar te verrichten.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben gedurende de periode 2021 – 2024 samengewerkt aan diverse bouwprojecten. [gedaagde] had daarbij de hoedanigheid van opdrachtgever en [eiser] die van (onder-)aannemer.
3.4.
Partijen zijn de werkafspraken steeds mondeling overeengekomen.
3.5.
Gedurende de samenwerking zijn op een zeker moment betalingsachterstanden aan de zijde van [gedaagde] ontstaan. [eiser] is ondanks de achterstanden werkzaamheden blijven verrichten voor [gedaagde].
3.6.
Op 1 mei 2023 heeft [gedaagde] [eiser] een schriftelijk voorstel met contractnummer
2023-PR11400gedaan voor het project [adres 1] te [plaats 3] (door partijen het AHAM-project genoemd). [eiser] heeft het voorstel niet getekend. In de hierna volgende maanden heeft [eiser] werkzaamheden voor dit project uitgevoerd. In verband met die werkzaamheden heeft [eiser] facturen aan [gedaagde] verzonden. Medio februari 2024 heeft [eiser] zijn werkzaamheden voor het project AHAM gestaakt.
3.7.
Op 19 februari 2024 heeft [eiser] in verband met onbetaald gelaten facturen [gedaagde] per e-mail een aanmaning verzonden. Vervolgens heeft [eiser] een incassobureau ingeschakeld. Dit incassobureau heeft ook enkele aanmaningen verzonden.
3.8.
Op 15 april 2024 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om € 375.560,74 inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen (de gevorderde hoofdsom bedroeg € 364.096,86).
3.9.
Op 17 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] verzocht de facturen (met name de facturen die verband houden met het AHAM-project) en de daarmee samenhangende werkzaamheden nader te onderbouwen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag ter hoogte van € 396.204,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2024 over dit bedrag tot de dag van algehele voldoening en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de beslag- en nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] is als opdrachtgever verplicht om [eiser], de aannemer, de prijs in geld te betalen voor het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard (artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). [eiser] heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van de gemaakte afspraken tussen partijen. [gedaagde] is door het niet betalen van de facturen toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] vordert in deze procedure nakoming van de overeenkomst door betaling van de facturen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist het gevorderde bedrag verschuldigd te zijn. Zij heeft erkend dat zij in haar administratie een door [eiser] gefactureerd bedrag ter hoogte van € 315.418,98 heeft opgenomen, maar dat betekent volgens [gedaagde] niet dat zij de betreffende facturen ook als daadwerkelijk verschuldigd erkent. Daar komt bij dat [eiser] werkzaamheden in rekening heeft gebracht die niet dan wel gebrekkig zijn uitgevoerd, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft extra mensen moeten inhuren om het werk af te maken. Daar is een bedrag van € 427.800,90 aan kosten mee gemoeid geweest. [eiser] heeft ermee ingestemd dat [gedaagde] deze kosten met [eiser] mocht verrekenen. Uit een door [gedaagde] overgelegde verklaring volgt dat meerdere getuigen aanwezig waren toen partijen deze afspraak maakten. Aan haar komt daarom een opschortingsrecht toe, aldus nog steeds [gedaagde].
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert – onder de voorwaarde dat zij in conventie tot betaling wordt veroordeeld – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 427.800,90 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag van algehele betaling. Ook vordert [gedaagde] het conservatoire beslag gelegd op de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te [plaats 4] op te heffen en [eiser] te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.6.
[gedaagde] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiser] heeft zijn werkzaamheden voor het project AHAM in strijd met zijn contractuele verplichtingen vroegtijdig beëindigd. Hij is hierdoor van rechtswege in verzuim komen te verkeren. [eiser] heeft daarbij ook (deels) ondeugdelijk werk afgeleverd.
Uit een door haar overgelegde verklaring volgt volgens [gedaagde] dat zij en [eiser] nader zijn overeengekomen dat [gedaagde] op kosten van [eiser] extra mensen zou inhuren om het werk van [eiser] af te maken. Het door haar gevorderde bedrag ziet op de kosten die daarmee gemoeid waren.
4.7.
[eiser] voert verweer. Hij betwist te hebben ingestemd met de afspraak dat [gedaagde] op kosten van [eiser] derden mocht inhuren om het werk af te maken. [eiser] heeft de samenwerking beëindigd omdat [gedaagde] zijn facturen niet betaalde. Aan [gedaagde] komt geen opschortingsrecht toe. Zij heeft namelijk geen opeisbare vordering op [eiser]. Er is geen sprake van verzuim. [gedaagde] heeft [eiser] nooit in gebreke gesteld met betrekking tot de beweerdelijke gebreken. De gestelde gebreken houden bovendien geen verband met werkzaamheden die door [eiser] zijn uitgevoerd, aldus [eiser].
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Partijen hebben hun standpunten op hoofdlijnen toegelicht. Als gevolg van het feit dat zij voornamelijk mondeling afspraken hebben gemaakt over de uit te voeren werkzaamheden, zijn er weinig concrete gegevens voorhanden die de rechtbank kunnen helpen zich een beeld te vormen van wat er exact tussen partijen is voorgevallen. Schriftelijke informatie over zaken als de aard van de werkzaamheden, prijsafspraken, betalingen, eventuele gebreken, start- en opleverdata etc. ontbreekt.
5.3.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van facturen in verband met werkzaamheden die zij in opdracht van [gedaagde] heeft uitgevoerd. [eiser] stuurde [gedaagde] facturen in verband met door hem en zijn onderaannemers in bepaalde weken uitgevoerde werkzaamheden. [gedaagde] betaalde op haar beurt voorschotbedragen uit. Dit heeft tot gevolg dat de betalingen van [gedaagde] niet aan specifieke facturen van [eiser] zijn te koppelen.
Project ‘AHAM’
5.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [gedaagde] heeft erkend dat in haar administratie een bedrag ter hoogte van € 315.418,98 aan facturen afkomstig van [eiser] open staat. Dit volgt onder meer uit een door [gedaagde] overgelegd overzicht van de ontvangen facturen van [eiser] en de daarop in mindering door haar gedane betalingen. [gedaagde] heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat dit niet wil zeggen dat zij de verschuldigdheid van deze facturen aan [eiser] erkent. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] ook facturen verzonden voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiser] haar schriftelijke voorstel (met een vaste aanneemsom ter hoogte van € 209.586,77) voor het project AHAM heeft aanvaard. Dit voorstel is dan wel niet ondertekend door [eiser], maar door in zijn facturen naar het met dit voorstel corresponderende contractnummer te verwijzen heeft [eiser] het voorstel aanvaard, aldus [gedaagde].
De rechtbank gaat aan deze stellingen voorbij. Niet alleen heeft [gedaagde] nagelaten te onderbouwen dat [eiser] facturen heeft verzonden voor niet uitgevoerde werkzaamheden, uit de werkwijze van partijen volgt dat [eiser] pas facturen verzond aan [gedaagde] nadat de gewerkte uren per e-mail door [gedaagde] waren goedgekeurd. [eiser] heeft bij nader ingediende producties een e-mailwisseling tussen partijen overgelegd waaruit volgt dat hij mandagenregisters ter goedkeuring voorlegde aan [gedaagde]. Op die mandagenregisters stond vermeld het aantal gewerkte uren van de door [eiser] ingehuurde werklieden, het weeknummer waarin de werkzaamheden waren uitgevoerd en de naam van het betreffende project waarvoor de werkzaamheden waren uitgevoerd. Nadat [gedaagde] per e-mail haar goedkeuring had gegeven op deze mandagenregisters, verzond [eiser] de factuur voor de daarmee corresponderende uren. [gedaagde] kan om die reden niet volstaan met de blote betwisting dat [eiser] facturen heeft verzonden voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Uit deze werkwijze volgt tevens dat de werkzaamheden voor het project AHAM op regiebasis zijn uitgevoerd. Dit strookt ook met het feit dat [eiser] het schriftelijke voorstel van [gedaagde] niet heeft getekend. Hij heeft dat naar eigen zeggen bewust niet willen doen omdat de in het voorstel opgenomen aanneemsom naar zijn mening niet toereikend was om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat op enkele facturen van [eiser] naar het corresponderende contractnummer is verwezen, dit niet anders maakt.
5.5.
De rechtbank overweegt verder dat de facturen van [eiser] voor het project AHAM zonder protest door [gedaagde] zijn behouden. Zij heeft niet geklaagd over de wijze van facturering, de daaraan voorafgaand verstuurde mandagenregisters of de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. De rechtbank is van oordeel dat zij daarom het recht om te protesteren tegen de facturen heeft verwerkt, waarbij tevens van belang is dat [gedaagde] eerder toegezonden facturen zonder protest via overgemaakte voorschotbedragen heeft betaald. Pas bij e-mail van haar advocaat van 17 april 2024 heeft [gedaagde] voor het eerst facturen betwist. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank het factuur- en betalingsoverzicht dat (tevens) door [gedaagde] in haar administratie is opgenomen tot uitgangspunt zal nemen. Daaruit volgt dat [gedaagde] een bedrag ter hoogte van € 315.418,98 aan [eiser] verschuldigd is.
5.6.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zijn werkzaamheden ten behoeve van het project AHAM vroegtijdig beëindigd nadat hij kritiek had gekregen vanwege ontstane achterstanden bij de uitvoering van het werk en gebreken in de kwaliteit van het door hem uitgevoerde werk. [gedaagde] voert aan dat [eiser] toen uitdrukkelijk heeft ingestemd met het inhuren van derden ter uitvoering van zijn werkzaamheden en dat de daarmee gepaard gaande kosten met [eiser] zouden worden verrekend. [gedaagde] verwijst in dat kader naar een door haar overgelegde verklaring waaruit zou blijken dat deze afspraak door een aantal onderaannemers wordt bevestigd. [gedaagde] stelt in reconventie dat zij in totaal € 427.800,90 aan kosten heeft moeten maken om het werk van [eiser] door derden te laten afronden. Deze kosten moeten volgens haar volgens afspraak voor rekening van [eiser] komen.
5.7.
[eiser] heeft de gestelde gebreken in het door hem uitgevoerde werk betwist. Volgens hem zien de door [gedaagde] overgelegde foto’s op werkzaamheden die door andere (onder-)aannemers zijn uitgevoerd en op werkzaamheden die zijn uitgevoerd nadat hij zijn werk voor het AHAM-project reeds had beëindigd. [eiser] voert verder aan dat hij nooit (schriftelijk) op gebreken of achterstanden is gewezen. Hij is terzake (ook) niet in gebreke gesteld. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] de enkele stelling van [gedaagde] dat sprake is geweest van achterstanden bij de uitvoering van het werk door [eiser] en van gebreken in de kwaliteit van het door hem uitgevoerde werk onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden gepasseerd.
5.8.
De rechtbank constateert verder dat de ‘afspraak’ waar [gedaagde] naar verwijst en tevens bewijs van heeft aangeboden (‘[eiser] is akkoord gegaan met het op zijn kosten laten afmaken van de klus door derden’), als consequentie zou hebben dat [eiser] door het niet afronden van het AHAM-project, waarvan de aanneemsom in eerste instantie in het voorstel van [gedaagde] was begroot op een bedrag van € 209.586,77, nu een bedrag ter hoogte van € 427.800,90 aan kosten aan [gedaagde] zou moeten vergoeden. Deze stelling is slechts onderbouwd met een door [gedaagde] opgestelde (en ongedateerde) verklaring die door enkele van haar onderaannemers is getekend. De betreffende afspraak blijkt niet uit enig contact tussen partijen zelf.
5.9.
[eiser] heeft deze stelling van [gedaagde] betwist. Hij voert aan nooit een dergelijke afspraak met [gedaagde] te hebben gemaakt. Hij heeft naar eigen zeggen het AHAM-project niet afgerond omdat [gedaagde] zijn facturen niet betaalde, en niet omdat sprake was van achterstanden of gebreken in de door hem verrichte werkzaamheden. Ook betwist [eiser] dat [gedaagde] een bedrag van die omvang aan derden heeft kunnen betalen; [gedaagde] had immers al grote moeite om de facturen van [eiser] te betalen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat zij in staat was om een bedrag ter hoogte van € 427.800,90 aan derden te betalen.
5.10.
De rechtbank acht de stelling van [gedaagde] dat [eiser] vanwege de ontstane achterstanden en gebreken zou hebben ingestemd met het op zijn kosten laten uitvoeren van de werkzaamheden door derden, gelet op de daarmee gepaard gaande buitensporige kosten (in verhouding tot de oorspronkelijke aanneemsom) dermate onrealistisch en ongeloofwaardig, dat deze zich niet voor nadere bewijslevering leent [1] . De rechtbank gaat daarom voorbij aan het ter zake gedane bewijsaanbod en gaat ervan uit dat de gestelde verrekeningsafspraak nooit is gemaakt. Bovendien is van belang dat uit de door [gedaagde] in dit kader overgelegde facturen niet valt op te maken of de door ingeschakelde derden uitgevoerde werkzaamheden verband houden met niet of gebrekkig door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden. Het in reconventie gevorderde bedrag is dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.11.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld is vervuld. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank die vordering zal afwijzen.
Verbouwing woning Waterzicht te [plaats 4]
5.12.
[eiser] vordert tevens betaling van € 44.200,- in verband met werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd aan de woning van [betrokkene 3], eigenaar en bestuurder van [gedaagde], aan de [adres 2] te [plaats 4].
[gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat zij de in dat kader door [eiser] overgelegde factuur en onderliggende facturen van [bedrijf 2] Klussenbedrijf pas tijdens deze procedure voor het eerst heeft gezien. Zij voert verder aan dat zij de woning en de aanbouw destijds in eigen beheer heeft gebouwd en dat [eiser], omdat partijen destijds bevriend waren, gedurende een aantal ochtenden in het weekend heeft geholpen. Er was volgens [gedaagde] sprake van een vriendendienst en daarom is er nooit gesproken over een vergoeding. [gedaagde] betwist het bedrag verschuldigd te zijn. Bovendien strookt de op de factuur vermelde datum van 27 maart 2023 niet met het vermelde factuurnummer. Daar volgt immers uit dat de factuur in 2024 is opgesteld.
De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van [eiser] afwijzen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], had het op de weg van [eiser] gelegen dit onderdeel van zijn vordering nader te onderbouwen. De door [eiser] overgelegde ongespecificeerde facturen acht de rechtbank ontoereikend. Daaruit valt immers niet af te leiden welke werkzaamheden precies door [eiser] of door de door hem ingehuurde onderaannemers zijn uitgevoerd.
5.13.
De eindconclusie is dat de rechtbank de vordering van [eiser] tot een bedrag van € 315.418,98 zal toewijzen. Het namens [eiser] gelegde beslag zal gehandhaafd blijven.
wettelijke (handels-)rente
5.14.
In het petitum van de dagvaarding vordert [eiser] de wettelijke rente over het door hem gevorderde bedrag. Weliswaar rept de dagvaarding in randnummer 26 over de wettelijke handelsrente, maar de rechtbank dient uit te gaan van het petitum. Omdat de rechtbank de vordering van [eiser] slechts gedeeltelijk zal toewijzen, zal de rechtbank de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 21 april 2024 (de datum van verzuim na de schriftelijke ingebrekestelling van 15 april 2024).
buitengerechtelijke kosten
5.15.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft [gedaagde] aangevoerd dat ondanks het feit dat namens haar inhoudelijk verweer is gevoerd in de buitengerechtelijke fase zowel door het incassobureau als door de advocaat van [eiser] in die fase niet inhoudelijk op haar verweren is ingegaan. [gedaagde] stelt zich daarom op het standpunt dat geen serieuze pogingen zijn ondernomen om betaling buiten rechte te bewerkstelligen en dat daarom de buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.
[eiser] heeft niet gereageerd op dit verweer van [gedaagde] en heeft daarmee onvoldoende gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die meer hebben omvat dan het sturen van standaard aanmaningen. De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
beslagkosten
5.16.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 279,58 voor kosten deurwaardersexploten, € 320,- voor griffierecht en € 2.714,- voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 2.714,-), totaal € 3.313,58.
proceskosten conventie
5.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
2.306,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.024,37
proceskosten reconventie
5.18.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
3.502,00
(2 punten × factor 0,5 × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.680,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 315.418,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.313,58,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 8.024,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.680,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
1422

Voetnoten

1.Zie HR 08-07-1992, NJ 1992, 713