ECLI:NL:RBNHO:2025:2237

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
357367
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van koopovereenkomst en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak hebben eisers een koopovereenkomst gesloten met gedaagden voor de verkoop van een woon-winkelpand voor een bedrag van € 700.000,00. Gedaagden waren verplicht om een waarborgsom te storten of een bankgarantie te stellen, maar hebben hieraan niet voldaan, ondanks meerdere ingebrekestellingen en uitstel. Eisers hebben de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderen een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden, alsook een boete van € 70.000,00. Gedaagden betwisten de ontbinding en voeren aan dat zij nog een ingebrekestelling hadden moeten ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding rechtsgeldig is en wijst de vorderingen van eisers grotendeels toe. De rechtbank concludeert dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eisers lijden door de ontbinding van de overeenkomst, en dat de boete van € 70.000,00 toewijsbaar is. Daarnaast worden gedaagden veroordeeld tot betaling van de kosten van verhaal en beslagkosten, alsook de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/357367 / HA ZA 24-546
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

hierna te noemen: [eiser 1]
2. [eiser 2],
hierna te noemen: [eiser 2]
beide wonende te [plaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker,
tegen

1.[gedaagde 1],

hierna te noemen: [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
beide ten tijde van de dagvaarding wonende te [plaats] (thans wonende te Spanje),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. M. Maasdam.
De zaak in het kort
Partijen hebben een koopovereenkomst met elkaar gesloten voor de verkoop van het woon-winkelpand van [eisers] aan [gedaagden] De overeengekomen koopprijs was € 700.000,00. [gedaagden] moesten op grond van de koopovereenkomst tijdig een waarborgsom onder de notaris storten of een bankgarantie stellen. Ondanks dat na ingebrekestelling meerdere keren uitstel is verleend om na te komen, zijn [gedaagden] hun verplichtingen niet nagekomen. [eisers] hebben daarom de koopovereenkomst met [gedaagden] buitengerechtelijk ontbonden. [eisers] vorderen onder andere een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en dat [gedaagden] een boete van € 70.000,00 moeten betalen. [gedaagden] voeren verweer. Zij betwisten dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. [eisers] dienden nog een nadere ingebrekestelling te versturen, aldus [gedaagden] Ook vinden [gedaagden] dat de boete gematigd moet worden. De rechtbank volgt [gedaagden] niet in hun betoog. De vorderingen van [eisers] worden grotendeels toegewezen zoals gevorderd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 27 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij door [eisers] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben als verkoper op 26 juni 2024 met [gedaagden] als koper een koopovereenkomst (naar NVM model 2019) gesloten inhoudende de verkoop van het woon-winkelpand gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De overeengekomen koopprijs is € 700.000,00. In de koopovereenkomst staat – voor zover relevant – het volgende:
“(…)Artikel 4 Eigendomsoverdracht
4.1
De akte van levering zal gepasseerd worden op31 juli 2024 of eerder, aan te geven door verkoper met een minimale aanzegtermijn van vier wekenof zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen, (…)
Artikel 5 Bankgarantie. Waarborgsom.
5.1
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de koper zal deze uiterlijk op5 juli 2024een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van€ 70.000,-zeggezeventigduizend euro. (…)
5.2
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening.(…)
artikel 11 Ingebrekestelling. Ontbinding.
11.1
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.(…)”
2.2.
[gedaagden] hebben de waarborgsom niet op de afgesproken datum gestort en evenmin een bankgarantie gesteld. Zij lieten weten dat de gelden op hun bankrekening aanwezig waren, maar dat de gelden door de ING bank (hierna: ING) zouden worden vastgehouden. [eisers] hebben [gedaagden] meermalen uitstel verleend om alsnog hun verplichtingen te kunnen nakomen. Ondanks het uitstel hebben [gedaagden] niet de waarborgsom onder de notaris gestort.
2.3.
Bij deurwaardersexploot van 6 augustus 2024 hebben [eisers] [gedaagden] in gebreke gesteld en is [gedaagden] de gelegenheid geboden om binnen acht dagen alsnog de koopprijs onder de notaris te storten. Vervolgens is in overleg besloten om de levering van de woning uit te stellen tot 12 augustus 2024. Ook op die dag hadden [gedaagden] nog niet de koopsom aan de notaris voldaan. De makelaar van [eisers] heeft op 13 augustus 2024 een tweede ingebrekestelling verzonden en persoonlijk bij [gedaagden] langsgebracht. In deze ingebrekestelling werden [gedaagden] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen acht dagen de verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen.
2.4.
Vervolgens werd afgesproken tussen partijen dat de levering van de woning zou plaatsvinden op 16 augustus 2024. Deze afspraak werd door [gedaagden] niet nagekomen. Bij brief van 16 augustus 2024 zijn [gedaagden] gesommeerd om na te komen, waarbij aanspraak werd gemaakt op de contractuele boete van drie promille van de koopsom per dag. In die brief is aan [gedaagden] tot uiterlijk 20 augustus 2024 de tijd gegeven om na te komen.
2.5.
Naar aanleiding van een reactie van [gedaagden] op voornoemde sommatie spraken partijen in onderling overleg af dat [gedaagden] uiterlijk 23 augustus 2024 de waarborgsom moesten storten waarna dan de levering op 28 augustus 2024 zou kunnen plaatsvinden. [gedaagden] hebben de waarborgsom niet op de afgesproken datum gestort. Partijen spraken vervolgens af dat [gedaagden] op 28 augustus 2024 de gelden onder de notaris zouden storten, maar op die dag lieten [gedaagden] weten dat de gelden nog niet beschikbaar waren.
2.6.
Op 30 augustus 2024 heeft de advocaat van [eisers] per aangetekende brief de koopovereenkomst ontbonden en [gedaagden] gesommeerd tot betaling van de boete van € 70.000,00 binnen vijf dagen na dagtekening van de brief.
2.7.
In reactie op deze sommatie hebben [gedaagden] [eisers] op 4 september 2024 een voorstel gedaan. [eisers] stemden niet in met het voorstel, maar hebben dezelfde dag nog een tegenvoorstel gedaan. [gedaagden] hebben hier niet mee ingestemd en [eisers] op 6 september 2024 laten weten dat ze het geschil aan de rechter willen voorleggen.
2.8.
[eisers] hebben op 9 september 2024 conservatoir beslag gelegd onder de ING. Het beslag heeft geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: voor recht verklaart dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden;
subsidiair: de koopovereenkomst ontbindt;
voor recht verklaart dat [gedaagden] hoofdelijk verplicht zijn de door [eisers] geleden schade te vergoeden doordat geen wederzijdse nakoming van de koopovereenkomst maar ontbinding plaatsvindt;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 70.000,00 (zegge zeventigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente per 5 september 2024, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van verhaal van € 3.500,00 (zegge drieduizendvijfhonderd euro), dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede tot vergoeding van de door [eisers] gemaakte beslagkosten;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] de woning zouden kopen voor een koopprijs van € 700.000,00. [gedaagden] hebben niet de waarborgsom en ook niet de overeengekomen koopprijs voldaan, ook niet nadat zij meermalen schriftelijk in gebreke zijn gesteld (op 6 en 13 augustus 2024) en aan hen een termijn van acht dagen is verleend om alsnog hun verplichtingen na te komen. [gedaagden] zijn in verzuim komen te verkeren. Daarmee kwam [eisers] op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst de bevoegdheid toe om de overeenkomst te ontbinden. Bij brief van 30 augustus 2024 is de overeenkomst op grond van artikel 6:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW) buitengerechtelijk ontbonden, aldus [eisers] Slechts indien en voor zover de rechtbank meent dat de koopovereenkomst nog niet buitengerechtelijk is ontbonden, vorderen [eisers] dat de rechtbank de koopovereenkomst ontbindt.
[eisers] stellen verder dat op grond van artikel 6:277 BW [gedaagden] verplicht zijn aan [eisers] de schade die zij hebben geleden en mogelijk nog verder zullen lijden doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden, te vergoeden. [eisers] hebben er belang bij dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagden] hoofdelijk schadeplichtig zijn, omdat de omvang van de schade nog niet vaststaat. Daarnaast dienen [gedaagden] op grond van de door partijen gemaakte afspraken, zie artikel 11.2 van de koopovereenkomst, de boete van € 70.000,00 te betalen en de kosten van verhaal (plus de beslagkosten). De kosten van verhaal bestaan volgens [eisers] uit de door hen gemaakte kosten aan juridische bijstand en aan de kosten van de deurwaarder.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

De koopovereenkomst is rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden
4.1.
[eisers] stellen dat zij op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst de bevoegdheid hadden om de koopovereenkomst te ontbinden. Zij hebben [gedaagden] tweemaal een ingebrekestelling gestuurd waarin [gedaagden] de gelegenheid werd geboden om binnen acht dagen alsnog hun verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen.
4.2.
[gedaagden] betwisten niet dat zij hun verplichtingen uit de koopovereenkomst niet zijn nagekomen, maar voeren aan dat geen sprake van een ontbinding kan zijn geweest, omdat de ontbindingsbrief van 30 augustus 2024 [gedaagden] geen sommatie bevat om binnen acht dagen de verplichting tot betaling van de boete van € 70.000,00 na te komen. Daarnaast voeren [gedaagden] aan dat [eisers] hen op 4 september 2024 uitstel hebben verleend tot 6 september 2024 om de waarborgsom te betalen en om alsnog de rest van de koopsom van € 630.000,00 uiterlijk 31 oktober 2024 te voldoen, waarna levering op 1 november 2024 kon plaatsvinden. Na 1 november 2024 is geen geldige ingebrekestelling door [eisers] verstuurd. Het versturen van een ingebrekestelling is in de praktijk een goed gebruik, ook als al een ingebrekestelling is verstuurd in het kader van de verplichting om een waarborgsom te storten, dan wel om zekerheid te stellen, aldus [gedaagden]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] de koopovereenkomst rechtsgeldig op 30 augustus 2024 buitengerechtelijk hebben ontbonden. De rechtbank zal dit uitleggen.
4.4.
Op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst geldt de voorwaarde dat voordat een van de partijen de overeenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden, een ingebrekestelling verstuurd moet worden waarin de wederpartij acht dagen de gelegenheid krijgt om alsnog zijn verplichtingen na te komen. Op 6 augustus 2024 hebben [eisers] een ingebrekestelling aan [gedaagden] verstuurd en nogmaals op 13 augustus 2024. In beide ingebrekestellingen krijgen [gedaagden] de gelegenheid om binnen acht dagen alsnog de verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen door de koopsom voor de woning onder de notaris te storten. Hiermee voldoen beide ingebrekestellingen aan artikel 11.1 van de koopovereenkomst. Het staat vast dat [gedaagden] hun verplichtingen uit de koopovereenkomst na de ingebrekestelling van 6 augustus 2024 niet zijn nagekomen. Daarom zijn [gedaagden] vanaf 15 augustus 2024 in verzuim. De omstandigheid dat [eisers] op 13 augustus 2024 nog een tweede ingebrekestelling hebben verzonden aan [gedaagden], maakt dit niet anders. Doordat [gedaagden] in verzuim waren hadden [eisers] conform artikel 11.1 van de koopovereenkomst de bevoegdheid om de koopovereenkomst met [gedaagden] buitengerechtelijk te ontbinden. Dit hebben zij in een aangetekende brief van 30 augustus 2024 gedaan. [eisers] hebben dus rechtsgeldig de koopovereenkomst met [gedaagden] ontbonden (artikel 6:267 lid 1 BW).
4.5.
De rechtbank volgt [gedaagden] niet in hun redenering dat de ontbindingsbrief van 30 augustus 2024 een sommatie van acht dagen tot betaling van de verschuldigde boete van € 70.000,00 moest bevatten. De boete is uit hoofde van artikel 11.2 van de koopovereenkomst terstond opeisbaar. Daarnaast is het niet vereist om meerdere ingebrekestellingen te versturen; één ingebrekestelling is voldoende.
4.6.
[gedaagden] beroepen zich verder op een andere uitleg van het bericht van 4 september 2024 van de zijde van [eisers] en stellen dat hen nader uitstel is verleend tot 1 november 2024 om alsnog na te komen. De rechtbank leest in dit bericht niet dat [eisers] [gedaagden] uitstel hebben verleend om alsnog de waarborgsom en koopsom onder de notaris te storten. In het bericht van 4 september 2024 doen [eisers] een allerlaatste voorstel aan [gedaagden] om alsnog de woning te kopen. [gedaagden] hebben op dit voorstel niet gereageerd. Hierdoor is het voorstel per 5 september 2024 om 11.00 uur komen te vervallen. Daar komt bij dat akkoord geven op het voorstel niets zou veranderen aan het feit dat de koopovereenkomst op 30 augustus 2024 al was ontbonden. Er zou dan een nieuwe koopovereenkomst tussen partijen tot stand zijn gekomen. Dit is niet gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verweer van [gedaagden] niet slaagt.
4.7.
Omdat [eisers] rechtsgeldig de koopovereenkomst hebben ontbonden en het verweer van [gedaagden] niet slaagt, zal de rechtbank de primaire vordering van [eisers] tot een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, toewijzen.
De gevorderde boete van € 70.000,00 is toewijsbaar; de door [gedaagden] gevoerde verweren gaan niet op
4.8.
Voor een betere behandeling van de zaak zal de rechtbank eerst vordering 3 van [eisers] bespreken.
4.9.
[eisers] vorderen op grond van het boetebeding van artikel 11.2 van de koopovereenkomst de contractuele boete van € 70.000,00 (10% van de koopsom van € 700.000,00). Zij verlangen van [gedaagden] nakoming van deze verbintenis (artikel 3:296 lid 1 BW).
4.10.
[gedaagden] beroepen zich op matiging van de boete. Zij stellen dat aanvankelijk de levering van de woning op 31 januari 2025 zou plaatsvinden en dat hiertoe een eerdere koopovereenkomst tussen partijen was gesloten. [gedaagden] zijn van mening dat zij door [eisers] onder druk zijn gezet om de leveringsdatum naar 31 juli 2024 te vervroegen. Volgens [eisers] was de reden voor de vervroeging van de leveringsdatum dat [eisers] al een nieuwe woning hadden gevonden. [gedaagden] stellen dat zij door de eerdere leveringsdatum in paniek zijn geraakt en de koopovereenkomst hebben ondertekend zonder er een financieringsvoorbehoud in op te nemen. Ook stellen zij dat [gedaagde 2] de Nederlandse taal niet machtig is en de koopovereenkomst niet in de Spaanse taal heeft ontvangen. Zij stellen dat, doordat de leveringsdatum in feite eenzijdig vervroegd werd waardoor zij in de problemen kwamen, het boetebeding gezien de omstandigheden waaronder het is ingeroepen voor matiging vatbaar is en dat het beroep op dit beding onder deze omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagden] stellen dat het op de weg van [eisers] had gelegen om [gedaagden] te wijzen op de mogelijkheid van een financieringsvoorbehoud.
Op de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] gesteld dat sprake was van een overmachtssituatie. De ING heeft de gelden, die afkomstig zijn uit de nalatenschap van de moeder van [gedaagde 1], vastgehouden voor onderzoek en [gedaagden] weten niet wanneer het geld uiteindelijk vrijkomt.
4.11.
[eisers] betwisten het verweer van [gedaagden] Zij voeren aan dat de bevoegdheid om een contractuele boete te matigen terughoudend moet worden uitgeoefend, alleen als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. [eisers] betwisten dat zij druk op [eisers] hebben uitgevoerd en dat tussen partijen is gesproken over een latere leveringsdatum, althans niet zodanig dat [gedaagden] hierop hebben mogen vertrouwen. Dit blijkt al uit het feit dat in de koopovereenkomst 31 juli 2024 als leveringsdatum is opgenomen. Als het zo was dat [gedaagden] op dat moment nog niet zeker waren over het moment waarop de gelden beschikbaar zouden komen, dan was het verstandiger geweest als zij een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst zouden hebben laten opnemen, maar dit is niet gebeurd, aldus [eisers] Bovendien voeren [eisers] aan dat het boetebeding is overeengekomen ter fixatie van de schadevergoeding. Enige aanleiding om de boete te matigen is er dan ook niet, aldus nog steeds het betoog van [eisers]
Verder betwisten [eisers] ook nadrukkelijk dat een beroep op het boetebeding in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast betwisten [eisers] dat de ING de gelden van [gedaagden] vasthield voor onderzoek. In dat verband wijzen zij er op dat het beslag onder de ING ten laste van [gedaagden] geen doel getroffen heeft.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat [gedaagden] de boete hoofdelijk zijn verschuldigd. [gedaagden] betwisten dit ook niet. De vordering van [eisers] tot een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] is daarom in beginsel toewijsbaar. Tegen deze vordering hebben [gedaagden] drie (bevrijdende) verweren aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat geen van de verweren van [gedaagden] slaagt. Daarvoor dient de volgende uitleg.
Geen matiging van de boete
4.13.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechtbank niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.14.
De rechtbank overweegt dat [gedaagden] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat een grond voor matiging van de boete bestaat. Het boetebeding waar het hier om gaat, is een gangbare bepaling in de Nederlandse praktijk bij verkoop van woonhuizen, zowel wat betreft het percentage als de voorwaarden waaronder de boete verschuldigd wordt. Het verweer dat [eisers] druk op [gedaagden] zouden hebben uitgevoerd om de koopovereenkomst met de leveringsdatum van 31 juli 2024 te ondertekenen, is niet onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat [eisers] in 2024 al een nieuwe woning hadden gevonden. [gedaagden] zijn daarnaast zelf de overeenkomst aangegaan met de leveringsdatum van 31 juli 2024. Bovendien hebben partijen in onderling overleg meerdere keren de leveringsdatum uitgesteld. Verder overweegt de rechtbank dat tijdens de mondelinge behandeling door [eisers] uiteengezet is dat de al door hen geleden schade afgerond optelt tot € 51.500,00. De boete staat hierdoor in verhouding tot de schade van [eisers]
Met betrekking tot het feit dat [gedaagde 2] de Nederlandse taal niet machtig is, overweegt de rechtbank dat dit feit voor rekening van [gedaagden] komt, omdat [gedaagde 1] voor [gedaagde 2] de overeenkomst had kunnen vertalen. Ook hadden [gedaagden] een makelaar kunnen raadplegen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat toepassing van het boetebeding van artikel 11.2 van de koopovereenkomst niet tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
Beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet
4.15.
Ook het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) slaagt niet. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank bij toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de nodige terughoudendheid moet betrachten. De rechtbank overweegt dat het feit dat [gedaagden] de koopovereenkomst hebben ondertekend zonder een financieringsvoorbehoud voor hun rekening komt. Niet is gebleken dat [gedaagden] niet bekend waren met de mogelijkheid van een financieringsvoorbehoud, maar zelfs als dat zo zou zijn is er geen rechtsregel die de verkoper verplicht om de koper op die mogelijkheid te wijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat toepassing van het boetebeding in artikel 11.2 van de koopovereenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Geen sprake van overmacht
4.16.
[gedaagden] hebben hun verweer dat sprake was van een overmachtssituatie onvoldoende onderbouwd. Het was aan [gedaagden] om met stukken te onderbouwen dat de ING het geld uit de nalatenschap van de moeder van [gedaagde 1] voor langere tijd vasthield voor onderzoek. Ondanks de (eerdere) verzoeken van [eisers] om bewijs daarvan en de betwisting door [eisers] hebben [gedaagden] hiervan geen stukken overgelegd. Ook dit verweer gaat daarom niet op.
Conclusie
4.17.
De rechtbank zal de vordering van [eisers] tot hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de boete van € 70.000,00 toewijzen, omdat de verweren van [gedaagden] niet slagen en de verschuldigdheid van de boete verder niet door [gedaagden] is betwist. De gevorderde wettelijke rente over de boete op grond van artikel 6:119 BW zal de rechtbank toewijzen.
[gedaagden] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door [eisers] te lijden en geleden schade indien de schade de boete overstijgt
4.18.
[eisers] vorderen ook een verklaring voor recht dat [gedaagden] op grond van artikel 6:277 BW hoofdelijk verplicht zijn de door [eisers] geleden schade te vergoeden doordat geen wederzijdse nakoming van de koopovereenkomst maar ontbinding plaatsvindt. [eisers] stellen dat zij zich immers geconfronteerd zien met de kosten van de overbruggingshypotheek, kosten aan extra hypotheekadvies en extra makelaars- en notariskosten in verband met het opnieuw in de verkoop plaatsen van de woning. Verder verklaren zij dat het nog maar de vraag is of de contractuele boete hun volledige schade zal dekken. Op de mondelinge behandeling hebben [eisers] gesteld dat de woning inmiddels onder voorbehoud is verkocht voor een koopprijs van € 690.000,00.
4.19.
De rechtbank zal de vordering tot een verklaring voor recht toewijzen, behoudens het volgende.
4.20.
Nu vast staat dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, zijn [gedaagden] verplicht de schade te vergoeden die [eisers] lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt (artikel 6:277 lid 1 BW). Niet is in geschil dat de tekortkoming van [gedaagden] een grond voor ontbinding heeft opgeleverd. [gedaagden] hebben deze vordering op dezelfde gronden als onder alinea 4.2 betwist. Omdat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, volgt hieruit dat de betwisting niet slaagt.
4.21.
Op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst hebben [eisers] onverminderd de boete van 10% van de koopprijs recht op schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete. [eisers] erkennen ook dat zij alleen recht hebben op aanvullende schade als hun werkelijke schade hoger is, maar de gevorderde verklaring voor recht bevat deze voorwaarde niet. De rechtbank zal daarom de verklaring voor recht toewijzen met de voorwaarde dat [gedaagden] hoofdelijk verplicht zijn de door [eisers] geleden schade te vergoeden voor zover de daadwerkelijk geleden schade een bedrag van € 70.000,00 overstijgt.
De kosten van verhaal worden volgens de regels voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen
4.22.
[eisers] vorderen op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst dat [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van € 3.500,00 aan kosten van verhaal. De kosten bestaan uit de door [eisers] gemaakte kosten aan juridische bijstand en aan de kosten van de deurwaarder. [gedaagden] betwisten de vordering niet. De vordering is daarom toewijsbaar, behoudens het volgende.
4.23.
De rechtbank ziet aanleiding om de regels die gelden voor buitengerechtelijke incassokosten, analoog op deze vordering toe te passen. De kosten van verhaal die [eisers] stellen gemaakt te hebben, komen overeen met de buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Buitengerechtelijke incassokosten zijn gebonden aan een tarief op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het door [eisers] gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot dit tarief, namelijk € 1.784,45 (inclusief btw).
De beslagkosten zijn toewijsbaar
4.24.
[eisers] vorderen [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Gelet op artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen de kosten van een beslag, al of niet in de hoofdzaak, van de beslagene worden teruggevorderd tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [gedaagden] hebben de vordering niet betwist. Deze vordering is daarom gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 398,54 voor kosten deurwaardersexploten, € 320,00 voor griffierecht en € 614,00 voor salaris advocaat, totaal € 1.332,54.
[gedaagden] worden in de proceskosten veroordeeld
4.25.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaardingen
300,74
- griffierecht
1.005,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.911,74

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk ontbonden is,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk verplicht zijn de door [eisers] geleden schade te vergoeden, voor zover de daadwerkelijk geleden schade een bedrag van € 70.000,00 overstijgt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 70.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW per 5 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot vergoeding van de kosten van verhaal van € 1.784,45,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot vergoeding van de door [eisers] gemaakte beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.332,54,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.911,74, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagden] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
1835