ECLI:NL:RBNHO:2025:2215

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/15/361090 / KG ZA 25-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van executieverkoop van woning en opheffing van beslagen afgewezen

In deze zaak vorderden de eisers, Duin en Zee Investeringen B.V. en twee andere betrokkenen, dat de voorzieningenrechter de aangekondigde executieverkoop van hun woning zou verbieden en de executoriale beslagen zou opheffen. De eisers stelden dat de aangekondigde executieverkoop door de gedaagde, Protector GmbH, onrechtmatig was en dat de beslagen ten onrechte waren gelegd. De procedure vond plaats in kort geding, waarbij de eisers bijgestaan werden door hun advocaten. De gedaagde, een Duitse vennootschap, voerde verweer en stelde dat de eisers hun betalingsverplichtingen niet waren nagekomen, wat leidde tot de executoriale beslagen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun vorderingen en dat de gedaagde recht had op de gelegde beslagen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 3 maart 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/361090 / KG ZA 25-25
Vonnis in kort geding van 3 maart 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUIN EN ZEE INVESTERINGEN B.V.,
gevestigd te Bloemendaal,
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
advocaten mr. A.S. van Gaalen en mr. J.G. van der Zwan te Hoofddorp,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
PROTECTOR GMBH,
gevestigd te Aken (Duitsland),
gedaagde,
advocaten mr. C.A. van der Marel en mr. R.R.E. Roosjen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna genoemd worden eisers gezamenlijk DZI c.s. en ieder afzonderlijk DZI, [eiser 2] en [eiser 3] en gedaagde Protector.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 t/m 31
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 16
  • de akte overlegging producties 32 t/m 37 van DZI c.s.
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van DZI c.s.
  • de pleitnota van Protector.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 27 februari 2025 zijn verschenen namens DZI c.s. [eiser 2] en [eiser 3], bijgestaan door mr. Van Gaalen en mr. Van der Zwan voornoemd en namens Protector de heer [betrokkene 1], vergezeld van de heer [betrokkene 2] (Duitse advocaat) en een tolk in de Duitse taal, bijgestaan door mr. Van der Marel en mr. Roosjen voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
DZI is een beleggingsinstelling in vaste en financiële activa en houdt zich met name bezig met projectontwikkeling van het bouwen van brede zorgcentra in Duitsland voor ouderen en beperkt gehandicapten.
2.2.
[eiser 2] is directeur van DZI. [eiser 3] is de echtgenote van [eiser 2]. Zij zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.3.
Op 19 februari 2021 is tussen DZI en Protector een raamovereenkomst gesloten (nummer 290/2021 BS) waarbij Protector als verkoper aan DZI als koper aandelen heeft verkocht en geleverd in zeven ondernemingen. De koopovereenkomsten met betrekking tot twee van die ondernemingen zijn volledig afgewikkeld. Van de overige koopovereenkomsten heeft DZI nog niet volledig aan haar betalingsverplichting voldaan.
2.4.
Op 4 augustus 2022 is tussen Protector en DZI en [eiser 2] een nadere overeenkomst gesloten (nr. 1192/2022 H), vastgelegd in een notariële akte, waarin de eerdere afspraken tussen partijen uit de raamovereenkomst zijn aangepast en aangevuld.
Op grond van deze akte had Protector een opeisbare vordering op DZI van € 1.510,000,- exclusief rente en een opeisbare vordering op [eiser 2] van € 1.500.000,- exclusief 7% basisrente van de ECB sinds 1 september 2022 (hierna: de abstracte schuldbekentenis).
2.5.
Omdat DZI en [eiser 2] niet (volledig) aan hun betalingsverplichtingen hadden voldaan, heeft Protector rond 2 april 2024 diverse executoriale (derden)beslagen doen leggen ten laste van DZI en [eiser 2], onder meer onder de Rabobank (ten laste van DZI en van [eiser 2]), onder de Belastingdienst (ten laste van DZI), loonbeslag onder DZI (ten laste van [eiser 2]) en beslag op het woonhuis van [eiser 2] en [eiser 3].
2.6.
Op 11 juni 2024 vond een mondelinge behandeling plaats in een kort geding tussen partijen waarin DZI c.s. opheffing vorderde van de gelegde beslagen. Tijdens die zitting hebben partijen afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn vastgelegd (hierna: de vaststellingsovereenkomst) en het volgende inhouden:
DZI c.s. zal aan Protector € 2.750.000,- betalen in drie termijnen. De eerste termijn ten bedrage van € 1.000.000,- zal uiterlijk op 20 juli 2024 zijn overgemaakt op bankrekeningnummer DE24 3907 0020 0115 0044 00 ten name van Protector GmbH. De tweede termijn ten bedrage van € 1.000.000,- dient uiterlijk op 20 augustus 2024 op voornoemd bankrekeningnummer te zijn overgemaakt en de laatste termijn ten bedrage van € 750.000,- uiterlijk op 20 september 2024.
DZI c.s. zal voorts alle proceskosten (inclusief beslag en advocaatkosten van zowel de Nederlandse- als de Duitse advocaat) aan Protector betalen binnen veertien dagen na heden. Na ontvangst door Protector van deze betaling zal het ten laste van de heer [eiser 2] gelegde loonbeslag worden opgeheven. Protector zal geen verdere executiemaatregelen treffen en onder de gelegde beslagen geen bedragen meer incasseren. Mochten er toch door de deurwaarder na vandaag bedragen onder de executoriale beslagen worden geïncasseerd dan zal dit met de onder 1 genoemde betaling worden verrekend uitgezonderd het nog niet afgedragen bedrag van ongeveer € 6.000,- onder het loonbeslag.
Protector zal geen nieuwe beslagen doen leggen. Protector zal de gelegde beslagen opheffen na ontvangst van de onder punt 1 genoemde laatste termijnbetaling. Tevens zal dan de ten behoeve van Protector gevestigde hypotheek worden doorgehaald. De kosten in verband hiermee zullen door DZI c.s. worden betaald.
Partijen zullen alle tussen hen aanhangige procedures intrekken/doorhalen en geen nieuwe procedures jegens elkaar starten uit hoofde van de onderhavige aktes met kenmerk 1192/2022 H en 290/2021 BS.
Indien en voor zover een van de hierboven onder 1 en 2 genoemde (termijn)betalingen niet tijdig wordt voldaan zal de oorspronkelijke vordering onmiddellijk opeisbaar zijn en vervallen alle hierboven gemaakte afspraken.
2.7.
DZI Holding heeft namens DZI en [eiser 2] op 20 juli 2024 en op 20 augustus 2024 telkens een bedrag van € 1.000.000,- overgemaakt aan Protector, ter uitvoering van punt 1 van de regeling. Verder is ter uitvoering van de afspraak over de proceskosten van Protector op 24 juni 2024 een bedrag van € 81.092,50 betaald en op 12 juli 2024 een bedrag van € 34.083,69.
Protector maakte op grond van art. 2 van de vaststellingsovereenkomst aanspraak op een restant betaling van een bedrag van circa € 100.000,- voor de advocaatkosten. Over dit bedrag is tussen partijen een geschil ontstaan en dit bedrag is tot op heden niet betaald.
2.8.
DZI c.s. hebben ook de laatste termijn van € 750.000,- als vermeld onder 1 van de vaststellingsovereenkomst heeft niet tijdig betaald, waarna Protector op 23 september 2024 een beroep heeft gedaan op punt 5 van de afspraken en de regeling uit de vaststellingsovereenkomst vervallen heeft verklaard.
2.9.
Bij brief van 25 november 2024 heeft Protector [eiser 2] aangesproken tot betaling van de abstracte schuldbekentenis ter hoogte van € 1.500.000 ,-, te vermeerderen met de overeengekomen rente.
2.10.
Protector heeft op 16 januari 2025 de deelgrosse voor die schuld aan [eiser 2] doen betekenen en op 29 januari 2025 de executoriale verkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3] aangezegd tegen 4 maart 2025. In het deurwaardersexploot van die datum is vermeld dat zij de verkoop kunnen voorkomen door betaling van een bedrag (inclusief betekeningskosten) van € 2.711.875,11.

3.Het geschil

3.1.
DZI c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
Protector zal gebieden om de op 18 oktober 2024 en 29 januari 2025 aangezegde openbare verkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3] en de op 2 april 2024 en verder gelegde beslagen ten laste van [eiser 2] en [eiser 3] volgens productie 4-8 en het op 18 november 2024 en de op 29 januari 2025 aangezegde bevelen op te heffen en opgeheven te houden en de (verdere) tenuitvoerlegging van deze beslagen te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,- en wel binnen 48 uur na betekening van dit vonnis,
Protector zal gebieden mee te werken aan het royement van de inschrijving van de Grundschuld op een aantal stukken grond zoals vastgelegd in de notariële akte van 4 augustus 2022, pagina 14-16 (prod. 15) door deze Löschungsbewilligung te sturen naar Notar Backhoff & Wöhle, z.Hd. Herrn Backhoff, Wanner Str. 23-25, 44649 Herne, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,- en wel binnen 48 uur na betekening van dit vonnis,
Protector zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en rente.
3.2.
DZI c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat Protector door de aangekondigde executieverkoop vexatoir dan wel onrechtmatig handelt tegen hen, maar met name tegen [eiser 2] en [eiser 3]. Zij stellen dat het beslag ten onrechte is gelegd en dat de executiemaatregelen moeten worden gestaakt en gestaakt gehouden.
Zij stellen in dat verband onder meer:
  • dat de tijdens de zitting gemaakte afspraken door de werking van art. 5 van de vaststellingsovereenkomst zijn vervallen en dat daarmee de oorspronkelijke vorderingen zijn herleefd. Dit betekent volgens hen dat vanaf de oorspronkelijke posities van partijen aan de hand van de door DZI c.s. gedane betalingen gerekend moet worden. Die betalingen zijn door DZI c.s. toegerekend aan de schuld van [eiser 2], hetgeen meebrengt dat deze in het geheel geen schuld aan Protector meer heeft, zodat van verhaal door uitwinning van zijn woning geen sprake meer kan zijn;
  • dat Protector zich schuldig maakt aan misbruik van recht door niet mee te willen werken aan de royementsverklaring voor de hypotheek op een stuk grond in Duitsland. Zij voeren aan dat dit stuk grond onderdeel uitmaakt van een koopovereenkomst die [eiser 2] heeft gesloten, maar dat de koper uitsluitend wenst te kopen als er zekerheid is dat de hypotheek wordt doorgehaald. Zij voeren aan dat zij uit de verkoopopbrengst van deze deal de laatste termijn van € 750.000,- uit de regeling nog had kunnen betalen, maar dat Protector ondanks herhaald verzoek daartoe heeft geweigerd mee te werken aan de benodigde royementsverklaring;
  • dat zij nog een substantiële tegenvordering hebben op Protector uit hoofde van schadevergoeding waarvoor in Duitsland inmiddels een procedure aanhangig is.
3.3.
Protector voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Voorvragen

4.1.
DZI c.s. zijn gevestigd en woonachtig in Nederland, Protector is gevestigd in Duitsland zodat eerst de vragen over de rechtsmacht van de voorzieningenrechter en het toepasselijk recht moeten worden beantwoord.
4.2.
Zowel Nederland als Duitsland zijn lidstaten aangesloten bij de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Op grond van het bepaalde in artikel 24 aanhef en sub 5 van de Herschikte EEX-Vo zijn, ongeacht de woonplaats van partijen, voor de tenuitvoerlegging van beslissingen bij uitsluiting bevoegd de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging.
4.3.
De vordering van Protector vindt weliswaar zijn grondslag in een Duitse notariële akte, maar het geschil in dit kort geding heeft betrekking op (het voorkomen van) de executoriale verkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3] in [plaats]. Omdat de tenuitvoerlegging in Nederland in dit arrondissement moet plaatsvinden, komt de voorzieningenrechter in deze rechtbank rechtsmacht toe.
4.4.
Met betrekking tot het toepasselijk recht wordt overwogen dat allereerst de vraag voorligt of er grond bestaat om de aangekondigde executoriale verkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3] te verbieden en het door Protector gelegde executoriale beslag op de woning op te heffen.
Het gaat hier feitelijk om een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In lid 1 en 2 van dit artikel is bepaald dat geschillen die in verband met een executie rijzen, worden gebracht voor de voorzieningenrechter van de rechtbank die naar gewone regels bevoegd zou zijn, of in welke rechtsgebied de executie zal geschieden. De executieverkoop zal plaatsvinden in Nederland, de Nederlandse rechter is bevoegd en daarmee is op dit geschil het formele Nederlandse procesrecht van toepassing.
4.5.
Het spoedeisend belang van DZI c.s. bij hun vordering volgt uit het feit dat de executieverkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3] is aangezegd tegen 4 maart 2025.
Ten gronde
4.6.
Binnen de voormelde context kunnen de door DZI c.s. gestelde grondslagen als volgt worden besproken.
Ad (1) – heeft [eiser 2] nog een schuld?
4.7.
Vast staat dat DZI en [eiser 2] hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet volledig zijn nagekomen en dat daardoor de regeling is komen te vervallen. Dat brengt volgens Protector mee dat zij opnieuw aanspraak kan maken op de vorderingen waarover in die vaststellingsovereenkomst een regeling is getroffen. Zij erkent de ontvangst van een bedrag van € 2.000.000,- en van een deel van de proceskosten, maar betwist dat die betalingen rechtsgeldig zijn toegerekend aan de schuld van [eiser 2]. Zij stelt dat de omstandigheid dat de schikking is komen te vervallen en dat de oorspronkelijke rechtsverhoudingen en vorderingen herleven, niet meebrengt dat de rechtsgrond voor de reeds uitgevoerde betalingen (de schikking) daardoor is weggevallen of veranderd. In dat kader geldt dat de termijnbetalingen uit hoofde van een hoofdelijke schuld zijn verricht. Derhalve staat het Protector op grond van artikel 6:7 lid 1 BW vrij om te kiezen op welke schuldenaar zij de hoofdelijke schuld verhaalt, zonder dat Protector daarbij de verplichting heeft om de hoofdelijke schuld proportioneel te verdelen over alle schuldenaren. Aangezien Duin en Zee Holding, de moedervennootschap van DZI, beide termijn betalingen heeft voldaan, heeft Protector de termijnbetalingen logischerwijs toegewezen aan de vordering van Protector op DZI. Het voorgaande brengt mee dat de vordering op DZI per 25 februari 2025 € 165.918,30 bedraagt en de vordering op [eiser 2] per 25 februari 2025 € 3.767.392,76 bedraagt.
4.8.
Dit een en ander noopt tot beantwoording van de vraag wat de rechtsgevolgen zijn van de betalingen die op grond van de vaststellingsovereenkomst zijn gedaan. Daaraan voorafgaand moet de vraag worden beantwoord naar welk recht die rechtsgevolgen moeten worden vastgesteld.
4.9.
De verplichting tot betaling die in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd, heeft in beginsel een zelfstandige betekenis. Dit betekent dat het niet per se het recht volgt van de achterliggende verbintenissen, maar op zichzelf beoordeeld moet worden. De kernvraag is of de overeenkomst een op zichzelf staand verbintenis scheppend karakter heeft of dat daarin niet meer is gedaan dan bestaande verplichtingen erkennen en bevestigen. In het eerste geval geldt het recht dat op de schikking als zelfstandige verbintenis van toepassing is. In het tweede geval kan het toepasselijke recht van de achterliggende verbintenis doorwerken.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in casu sprake is van een vaststellingsovereenkomst waarin zelfstandige verbintenissen zijn vastgelegd.
De overeenkomst is gesloten in een kort geding dat erop was gericht -net als nu - om verhaal van de hiervoor genoemde vorderingen door verkoop van de Woning te voorkomen. Onweersproken is aangevoerd dat Protector met sluiting van de vaststellingsovereenkomst een aanzienlijke korting op het totaal verschuldigde gaf. De formulering van art. 1 brengt tot uitdrukking dat de betalingsverplichting een hoofdelijke is.
Tegen deze achtergrond heeft niet tijdige betaling het rechtsgevolg dat:
 het onbetaalde deel van de achterliggende vorderingen bij niet nakoming van de vaststellingsovereenkomst opeisbaar (en dus verhaalbaar en à fortiori verschuldigd) is;
 dat de gelegde executoriale beslagen kunnen blijven liggen en dat er nieuwe beslagen kunnen worden gelegd;
 dat de sub 3 van de vaststellingsovereenkomst vermelde hypotheek niet behoeft te worden doorgehaald.
4.11.
De vaststellingsovereenkomst heeft, bij een redelijke uitleg, ook betekenis voor de betalingen die DZI c.s. voorafgaand aan de vervulling van de in art. 5 gestelde voorwaarde heeft verricht.
Nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt is op die verbintenissen is op- grond van art 4 van de Rome I-Verordening het recht van toepassing is op basis van de aard van de overeenkomst het nauwst is verbonden. Dat is in dit geval Nederland. De vaststellingsovereenkomst waarin de verbintenis is overeengekomen (1) is gesloten in een gerechtelijke procedure in Nederland, (2) de debiteuren die zich daarbij tot betaling hebben verplicht zijn in Nederland gevestigd c.q. woonachtig, (3) de vaststellingsovereenkomst kan in Nederland een executoriale titel opleveren en (4) de verbintenissen strekten ertoe om verhaal op een in Nederland gelegen onroerend goed te voorkomen.
4.12.
Gegeven de toepasselijkheid van het Nederlandse recht en het hoofdelijke karakter van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen moet worden geoordeeld dat de afboeking van de gedane termijnbetalingen op de schuld van DZI rechtsgeldig is, hetgeen meebrengt dat het nog openstaande bedrag een schuld is waarvoor [eiser 2] hoofdelijk aansprakelijk is. De eerste grondslag is dus niet deugdelijk.
Ad (2) doorhaling hypotheek?
4.13.
Protector betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht en wijst er op dat afgesproken is dat de hypotheek pas doorgehaald zou worden als DZI c.s. volledig aan hun betalingsverplichtingen uit de regeling hadden voldaan, wat niet (tijdig) is gebeurd en zij niet bereid is eerder zekerheden prijs te geven.
4.14.
Dat verweer slaagt.Uit de afspraken die partijen gemaakt hebben op 11 juni 2024 volgt dat doorhaling van het hypotheekrecht zou plaatsvinden zodra -
en dus nadat -DZI c.s. aan haar betalingsverplichting uit die regeling had voldaan. [eiser 2] was er dus mee bekend dat hij de verkoopopbrengst van de niet ter dekking van zijn betalingsverplichting kon gebruiken, tenzij hij daaromtrent binnen de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen termijnen een aanvullende afspraak met Protector zou maken.
Niet gebleken is dat hij daartoe inspanningen heeft verricht. De grond was bij het verstrijken van de termijn voor de laatste deelbetaling bovendien nog niet verkocht.
Ook toen de verkoop een feit was heeft [eiser 2] geen pogingen ondernomen om te komen tot een regeling die Protector voldoende zekerheid bood dat het geld zou binnenkomen. Integendeel, hij heeft zich uitgeput in opeenstapeling van onhoudbare argumenten om zich aan zijn betalingsverplichtingen te onttrekken. Het is dan ook begrijpelijk dat Protector op de zitting geen ruimte meer bood om op de termen van de vaststellingsovereenkomst de schuld te delgen. Ook de tweede grondslag is dus niet deugdelijk.
Ad (3) tegenvordering
4.15.
Tegenover betwisting is de tegenvordering volstrekt onvoldoende onderbouwd om tot een andere uitkomst te kunnen leiden dan hieronder is aangegeven.
Conclusie
4.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat Protector voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog een substantiële vordering heeft op DZI c.s. De precieze omvang behoeft in dit geding niet te worden vastgesteld. Voldoende is de vaststelling dat die vordering, uitgaande van de in de vaststellingsovereenkomst erkende posten en de nadien gevallen kosten richting € 900.000,-- gaat. Verhaal van een bedrag in die orde van grootte door middel van de voorgenomen executie is, tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde voorgeschiedenis, niet onevenredig en dus niet onrechtmatig.
Er bestaat dan ook geen grond om de door Protector gelegde executoriale beslagen op te heffen. Dit betekent dat alle vorderingen van DZI c.s. worden afgewezen. DZI c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Protector begroot op:
vastrecht € 714,00
salaris advocaat € 1.107,00
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld onder ‘de beslissing’)
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt DZI c.s. hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de andere partijen voor dat deel zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DZI c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 3 maart 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155