ECLI:NL:RBNHO:2025:2193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/15/361074 / HA RK 25/8
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2025 het verzoek tot wraking van de rechter in een belastingzaak afgewezen. De verzoeker had de wraking aangevraagd op basis van het feit dat de rechter in het verleden als belastingadviseur had gewerkt en contact had gehad met het Ministerie van Financiën. De wrakingskamer oordeelde dat dit enkele feit niet voldoende was om te concluderen dat de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de rechter in het geding was. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 had de rechter vragen gesteld aan de verzoeker, maar dit werd niet gezien als een aanwijzing voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker heeft geen bijkomende feiten of omstandigheden aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor vooringenomenheid niet gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/361074 / HA RK 25/8
Beslissing van 11 februari 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. G.H. de Soeten,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief van 16 januari 2025, bij de rechtbank ontvangen op 17 januari 2025, de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 24/1947 , hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 20 januari 2025 op het verzoek gereageerd. De Belastingdienst/ Toeslagen (hierna: de Dienst Toeslagen) heeft niet gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 4 februari 2025. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is op de mondelinge behandeling verschenen. De rechter is met afbericht niet verschenen.

2.Inleiding

2.1.
Verzoeker heeft beroep aangetekend tegen een door de Dienst Toeslagen genomen besluit over de terugvordering van een deel van de aan verzoeker toegekende tegemoetkoming zorgtoeslag over het jaar 2023.
2.2.
Op 14 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter bepaald dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
2.3.
Op 17 januari 2025 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing in zijn verzoekschrift – samengevat - het volgende aangevoerd.
De rechter is niet onafhankelijk of onpartijdig. De rechter heeft namelijk sinds 2008 contact met het Ministerie van Financiën, dat aan het hoofd staat van de Dienst Toeslagen.
Op de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 bleek al direct dat de rechter verzoeker in het ongelijk zou stellen in zijn beroep. De rechter had zijn oordeel al klaar.
Daarnaast is er sprake van belangenverstrengeling bij de rechtbank. Doordat het griffierecht bij aanvang van een procedure op een bankrekening van het Ministerie van Jusititie moet worden betaald, is het Ministerie van Justitie op de hoogte van alle procedures die worden gevoerd. Het Ministerie van Justitie zoekt na ontvangst van een griffierechtbetaling bij iedere zaak een rechter die doet wat de regering zegt.
Bij dit alles komt dat de rechter de leeftijd van 70 jaar al heeft bereikt. Daarom mag hij geen bestuursfunctie bij de overheid meer uitoefenen.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft het volgende naar voren gebracht. In het verre verleden is de rechter actief geweest als belastingadviseur. In die functie heeft de rechter incidenteel contact gehad met het Ministerie en de Staatssecretaris van Financiën. Deze contacten doen niet af aan zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
De rechter heeft de leeftijd van 70 jaar nog niet bereikt.
De rechter heeft verzoeker op de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 niet bij voorbaat al in het ongelijk gesteld. De rechter heeft slechts enkele inhoudelijke vragen aan verzoeker gesteld, waarna verzoeker de zaal verliet.

5.De beoordeling

5.1
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en zal om die reden het wrakingsverzoek afwijzen. De wrakingskamer legt hieronder uit waarop zij dit oordeel baseert.
5.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit is de subjectieve toets. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de objectieve toets.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.3
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.4
Vast staat dat de rechter in het verleden, toen hij nog geen rechter was, werkzaam is geweest als belastingadviseur en in die hoedanigheid contact heeft gehad met het Ministerie en de Staatssecretaris van Financiën. Dit enkele feit rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van de rechter in het geding is. Dat hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan verzoeker om ter onderbouwing van zijn verzoek dergelijke feiten en omstandigheden aan te voeren. Daarbij moet verzoeker uitleggen waarom hij vreest dat de vroegere professionele contacten van de rechter vandaag de dag zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid in het geding brengen. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker bijkomende feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd en evenmin heeft uitgelegd waarop zijn vrees concreet is gebaseerd.
5.5
Het openbare nevenregister Beroepsgegevens en nevenfuncties van rechters [1] vermeldt - zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken - dat de rechter sinds 30 juni 2019 - dus ruim 5 ½ jaar - niet meer als belastingadviseur werkzaam is. Verzoeker heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat dat de rechter sindsdien nog contacten met het Ministerie of de Staatssecretaris van Financiën heeft gehad.
Al met al is de wrakingskamer van oordeel dat de vroegere werkzaamheden van de rechter als belastingadviseur de vrees voor vooringenomenheid bij de rechter objectief gezien niet rechtvaardigen.
5.6
Over het verloop van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoeker heeft gesteld dat voorafgaand of kort na aanvang van die mondelinge behandeling het oordeel van de rechter al vast stond. Het was, zoals verzoeker zelf omschrijft alsof hij
“op voorhand al was veroordeeld door de rechter”.Verzoeker heeft uitgelegd dat deze vrees bij hem is ontstaan door een opmerking van de rechter over het al dan niet verzekerd zijn van verzoeker tegen ziektekosten eind 2023. De wrakingskamer volgt verzoeker niet in deze stelling.
5.7
Het is de taak van de rechter om op een mondelinge behandeling ter zitting vragen te stellen aan (in dit geval) verzoeker en de afgevaardigden van de Dienst Toeslagen.
Dit kunnen ook kritische vragen zijn. Door het verkrijgen van antwoorden op de gestelde vragen, vergaart de rechter die informatie die hij nodig heeft om te komen tot een oordeel. Een voor verzoeker onwelgevallige vraag of opmerking van de rechter leidt daarom in beginsel niet tot een gerechtvaardigde vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter. Dat de rechter op dat moment al een vaststaand oordeel had over de hoofdzaak, kan hier in beginsel evenmin uit worden afgeleid.
5.8
Bijkomende omstandigheden heeft verzoeker ter onderbouwing van zijn vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid of onafhankelijkheid bij de rechter niet aangevoerd.
Deze feiten en omstandigheden blijken evenmin uit het door verzoeker overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de rechter zowel aan verzoeker als aan de afgevaardigden van de Dienst Toeslagen vragen heeft gesteld en hen in de gelegenheid heeft gesteld om de standpunten nader toe te lichten. Dat, zoals verzoeker heeft gesuggereerd, de rechter bij aanvang van de zitting al blijk van een oordeel zou hebben gegeven en dat verzoeker daarom al aan het begin van de zitting de zaal zou hebben verlaten, vindt geen steun in de inhoud van het proces-verbaal.
5.9
Wat verzoeker heeft aangevoerd over de gang van zaken bij de heffing van het griffierecht kan ook niet leiden tot wraking van de rechter. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, bijzondere omstandigheden uitgezonderd.
Dat, zoals verzoeker stelt, het Ministerie van Justitie na ontvangst van het griffierecht bij iedere zaak een rechter zou selecteren, die doet wat de regering wenst, heeft verzoeker niet onderbouwd en blijkt nergens uit. Deze niet onderbouwde stelling van verzoeker doet niet af aan het hiervoor beschreven uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn.
5.1
Verzoeker heeft niet uitgelegd waarom het bereiken van de 70-jarige leeftijd door de rechter, voor zover al juist (de rechter heeft die leeftijd betwist), afbreuk zou doen aan zijn onpartijdigheid. De leeftijd van de rechter kan niet met succes aan een verzoek tot wraking ten grondslag worden gelegd. Hetgeen hierover nog meer is aangevoerd, hoeft daarom niet te worden besproken.
5.11
Verzoeker heeft op de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van
4 februari 2025 nog de volgende aanvullende gronden aangevoerd ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek:
* Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 is foutief gedateerd.
* De rechter is vorig jaar ook al een keer gewraakt.
* De rechter is medio 2011/ 2012 rechter in Haarlem geweest. In die periode is de woning van verzoeker na een vonnis van de kantonrechter te Haarlem ontruimd. Verzoeker heeft nog niet kunnen achterhalen of de rechter ook bij die zaak betrokken is geweest.
* [naam], de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, heeft in een podcast gezegd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid moet ophouden met het uitoefenen van invloed op rechtersbenoemingen.
* Verzoeker vraagt zich af of de rechter de voor zijn aanstelling benodigde universitaire opleiding heeft afgerond.
5.12
Ook deze gronden leiden niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Uit de door verzoeker hierop ter zitting mondeling gegeven toelichting kan de vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter niet gerechtvaardigd worden afgeleid.
5.13
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de Dienst Toeslagen een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. F.J. Lourens en
mr. D.D.M. Hazeu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Te vinden op: