3.3.3.Bewijsoverweging feit 2 primair
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Deze verklaringen bevatten op onderdelen enkele tegenstrijdigheden, maar dit doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers in het algemeen. Wel heeft dit tot gevolg dat de rechtbank slechts die onderdelen van de verklaringen voor het bewijs zal gebruiken, die in voldoende mate worden ondersteund door ander (forensisch) bewijs. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden op 17 juni 2023 om 2.55 uur wakker van mensen die de trap op renden. Overvaller 1 kwam met een bivakmuts op de slaapkamer binnen met een groot pistool. Deze man was de langste van de overvallers (1.85-1.90 meter) en was het agressiefst. Daarna kwam overvaller 2 binnen en deze richtte een revolver op de buik van [slachtoffer 1] , die in bed lag. Deze man was iets kleiner (1.80-1.85 meter) en had ook een bivakmuts op. Er kwam nog een derde overvaller met een bivakmuts op de slaapkamer in, hij was de kleinste van de drie. Deze man had een koevoet en een mes vast. Overvaller 1 zei tegen [slachtoffer 1] dat hij zijn waardevolle spullen moest geven en dat hij [slachtoffer 1] anders zou doodschieten. Toen [slachtoffer 1] zei dat hij niets zou geven, laadde overvaller 1 zijn pistool door, richtte op het hoofd van [slachtoffer 1] en haalde de trekker over. [slachtoffer 1] hoorde een klik, maar het wapen blokkeerde. Daarna richtte overvaller 1 weer op het hoofd van [slachtoffer 1] en haalde nog een keer de trekker over. Het pistool weigerde weer. Toen [slachtoffer 1] nog een keer zei dat hij niets zou geven, zei overvaller 1 tegen overvaller 3: ‘Geef me die kankerkoevoet en dan sla ik ze dood hier. Ik sla ze de schedel in.’ Overvaller 1 sloeg met de koevoet naar het hoofd van [slachtoffer 1] , maar [slachtoffer 1] kon de slag afweren met zijn arm. Daarna heeft [slachtoffer 1] overvaller 1 op zijn oog geslagen en stoten in zijn gezicht gegeven. Overvaller 2 richtte de revolver op [slachtoffer 1] en overvaller 1 riep: ‘Schiet hem kapot, schiet ‘m in zijn kop, schiet hem dood’. Vervolgens is er een gevecht ontstaan tussen [slachtoffer 1] en de drie mannen, waarbij overvaller 2 hard met zijn revolver tegen de oogkas van [slachtoffer 1] heeft geslagen. [slachtoffer 1] bloedde daardoor hevig.
Tijdens het gevecht met de drie overvallers is een emmer behanglijm omgevallen en is de revolver van overvaller 2 uit zijn handen gevlogen.
[slachtoffer 2] is op enig moment naar beneden gerend. Zij werd daar tegengehouden door overvaller 4 die met een vuurwapen in de hal stond. Overvaller 4 richtte het vuurwapen op het achterhoofd van [slachtoffer 2] en zei dat zij moest gaan zitten en dat er dan niets zou gebeuren.
[slachtoffer 1] was ondertussen nog in gevecht boven, waarbij hij overvaller 3 van de trap wist te duwen. Vervolgens kwam overvaller 1 van boven naar beneden lopen. Hij zei dat [slachtoffer 2] geld moest geven, trok aan haar haren en sloeg haar met het pistool op haar achterhoofd. Overvaller 1 had ook een mes, zette dat tegen haar arm en dreigde dat hij haar neer zou steken. Hij richtte het pistool op haar knie en haalde de trekker over, maar het pistool werkte niet. Overvaller 1 vroeg toen waar de kogels waren en riep naar boven dat hij [slachtoffer 2] door haar kop heen zou schieten en steken.
Nadat [slachtoffer 1] om hulp had geroepen, zijn de overvallers weggevlucht. Zij hebben een sleutelbos en een Guccitasje met daarin 300 euro meegenomen.
Onderzoek telefoon [medeverdachte 1]
De telefoon die op straat is aangetroffen behoort toe aan de medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] maakte gebruik van het Snapchataccount [snapchataccount 1] . In zijn Snapchataccount zijn meerdere chats aangetroffen, die betrekking hebben op de voorbereidingen van de woningoverval. Op 15 juni 2023 om 21:06 uur zegt [medeverdachte 1] ( [snapchataccount 1] ) tegen de medeverdachte [medeverdachte 4] ( [snapchataccount 3] ) dat er iemand bij de woning moet gaan checken.
[medeverdachte 4] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij zijn eigen ‘p’ moet meenemen en dat [naam] de andere krijgt. [medeverdachte 1] antwoordt hier bevestigend op. [medeverdachte 4] geeft vervolgens het adres waar de woningoverval zal plaatsvinden aan [medeverdachte 1] door.
De voorbereidingen van de woningoverval worden ook in een groeps-chat besproken. De deelnemers aan deze groeps-chat zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en de medeverdachten [medeverdachte 2] ( [snapchataccount 4] ), [medeverdachte 3] ( [snapchataccount 5] ) en de gebruiker van Snapchataccount [snapchataccount 2] .
De chat begint op 16 juni 2023 om 23.30 uur. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bespreken dan op welke manier de deur van de woning geforceerd kan worden. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 1] of het 4 man in en uit is. [medeverdachte 1] vraagt wat het zal opleveren (
40K en een Roley toch?). [medeverdachte 3] antwoordt bevestigend. [medeverdachte 1] overlegt daarna met [snapchataccount 2] over de plek (station Halfweg Zwanenburg) waar hij en [medeverdachte 2] zullen worden opgehaald. Om 01.09 uur laat [snapchataccount 2] weten dat ‘zijn man’ daar staat.
Verklaringen medeverdachten
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat het gesprek met [medeverdachte 1] over het meenemen van een ‘p’ over het meenemen van een vuurwapen gaat. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben bekend dat zij betrokken waren bij de woningoverval en dat zij boven in de slaapkamer zijn geweest.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat een mededader [slachtoffer 1] met een vuurwapen heeft bedreigd. Hij hoorde het wapen klikken, maar het wapen ‘jamde’. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij door [slachtoffer 1] van de trap is geduwd. [medeverdachte 2] heeft ook bekend dat hij betrokken is geweest bij de woningoverval. Hij is tijdens de overval beneden gebleven.
Snapchataccount [snapchataccount 2]
Uit het voorgaande volgt dat in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 16 juni 2023 aanwezig waren bij de woningoverval in de [adres woningoverval] .
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) degene is geweest die gebruik maakte van het Snapchataccount [snapchataccount 2] en bij de woningoverval aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het Snapchataccount [snapchataccount 2] is aangemaakt op 13 juni 2023. Het IP-adres dat hierbij is gebruikt is gekoppeld aan [naam 1] , [adres] in Amsterdam. In de Basis Registratie Personen (BRP) staat onder andere [moeder van de verdachte] op dit adres ingeschreven. Dit is de moeder van [de verdachte] . [de verdachte] zelf staat niet met een adres ingeschreven in de BRP. Aan het Snapchataccount is een prepaid telefoonnummer gekoppeld dat eindigt op *2384. Uit de historische telefoongegevens van dit nummer blijkt dat de meest geregistreerde zendmasten zich in de directe nabijheid van het hiervoor genoemde adres bevinden en dat het zeer aannemelijk is dat dit adres onder het bereik valt van die zendmasten. Tijdens een afgeluisterd telefoongesprek op 3 september 2023 tussen [broer van de verdachte] , de broer van [de verdachte] , en zijn moeder, vraagt [broer van de verdachte] of [de verdachte] thuis is. De moeder zegt dat [de verdachte] beneden is. [de verdachte] verblijft op dat moment dus bij zijn moeder op het adres [adres] in Amsterdam. Eén van de meest geregistreerde contacten van het telefoonnummer *2384 is een telefoonnummer dat wordt gebruikt door de moeder van [de verdachte] . Ook blijkt dat het telefoonnummer *2384 op 25 en 26 mei 2023 contact heeft gehad met een telefoonnummer in gebruik bij de Rabobank. Tijdens het telefoongesprek op 26 mei 2023 stelt de gebruiker van dit nummer zich voor als [de verdachte] .
Daar komt nog bij dat het telefoonnummer eindigend op *8304, dat is gekoppeld aan het DigiD account van [de verdachte] , in de periode van 15 april tot en met 23 april 2023 gebruik heeft gemaakt van een imeinummer dat in de periode van 24 mei tot en met 26 juni 2023 ook wordt gebruikt door het telefoonnummer *2384.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat het telefoonnummer *2384 aan [de verdachte] toebehoort en dat hij degene is die het Snapchataccount [snapchataccount 2] heeft aangemaakt en gebruikt.
Betrokkenheid [de verdachte] bij de woningoverval
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben [de verdachte] niet bij naam genoemd, maar hebben wel een verklaring afgelegd over ‘ [snapchataccount 2] ’.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij door [snapchataccount 2] is benaderd voor de woningoverval, dat [snapchataccount 2] heeft aangegeven welke personen hij voor de woningoverval via Snapchat moest benaderen, dat [snapchataccount 2] heeft gezegd dat hij aan [medeverdachte 1] moest doorgeven dat hij zijn pistool mee moest nemen en dat [snapchataccount 2] aan hem het adres heeft gegeven waar de overval zou plaatsvinden.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het idee om de overval te plegen kwam van [snapchataccount 2] en dat [snapchataccount 2] de baas was. Daarnaast heeft hij verklaard dat [snapchataccount 2] bij de woningoverval aanwezig was: “
Ik heb iemand gezien met een revolver, deze had degene vast die als bijrijder zat in de witte auto, vermoedelijk dus [snapchatnaam] .”De rechtbank begrijpt uit de overige inhoud van die verklaring dat met [snapchatnaam] wordt bedoeld [snapchataccount 2] , dus [de verdachte] .
Uit de eerder genoemde verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat hij in zijn slaapkamer door overvaller 2 met een revolver onder schot werd gehouden, dat hij in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning met de overvallers heeft gevochten waarbij behanglijm is omgevallen en dat overvaller 2 tijdens dit gevecht zijn revolver heeft verloren. Kort na de overval is in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning een geladen revolver aangetroffen. De revolver zat onder de behanglijm. De revolver is onderzocht en bleek naar behoren te functioneren en een schot te lossen bij het overhalen van de trekker. Op de revolver is DNA-onderzoek verricht. Er zijn bemonsteringen genomen van een aantal plekken op de revolver en van de vier kogelpatronen die zich in de cilinder van de revolver bevonden. Op de binnenzijde van de loop en de laadzijde van de trommel van de revolver en op de vier kogelpatronen is DNA-materiaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [de verdachte] . Van de bemonsteringen op de kogelpatronen is de bewijswaarde berekend. Deze komt erop neer dat de frequentie van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard, aldus de deskundige. Gezien de hoge bewijskracht van de overeenkomsten met het DNA-profiel van [de verdachte] , gaat de rechtbank ervan uit dat er DNA-materiaal van [de verdachte] aanwezig was op de vier kogelpatronen in de aangetroffen revolver. De rechtbank leidt hieruit af dat [de verdachte] de revolver vast heeft gehad.
Gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden in onderling verband bezien en gelet op het ontbreken van een verklaring van [de verdachte] op grond waarvan een andere gang van zaken aangenomen zou kunnen worden, stelt de rechtbank vast dat [de verdachte] als overvaller 2 betrokken was bij de woningoverval. Hij heeft [slachtoffer 1] met een revolver onder schot gehouden en heeft hem met het wapen tegen zijn gezicht geslagen. Verder staat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 3] overvaller 3 was en degene was die door [slachtoffer 1] van de trap is geduwd. [medeverdachte 2] was overvaller 4. Hij is tijdens de overval beneden gebleven.
De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] overvaller 1 is geweest. Dit wordt ondersteund door de chat waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] bevestigt dat hij zijn pistool zal meenemen, de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij overvaller 1 op zijn oog en gezicht heeft geslagen, het feit dat [medeverdachte 1] na afloop van de overval een blauw oog had en de constatering van verbalisanten dat [medeverdachte 1] van alle aangehouden verdachten de langste is.
Conclusie feit 2 primair (medeplegen diefstal met geweld).
[de verdachte] heeft in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een diefstal met geweld gepleegd. De verdachten hebben voorafgaand aan de overval via onder meer Snapchat overleg met elkaar gehad en hebben de nodige voorbereidingen getroffen. Er was dan ook sprake van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan om de woning te overvallen en van een gezamenlijke uitvoering van dat plan. [de verdachte] was de initiator en één van de uitvoerders van de overval en zou meedelen in de buit. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en de andere verdachten.
De rechtbank acht het medeplegen van diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.4.Bewijsoverweging feit 1 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van poging tot moord.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet kort gezegd komen vast te staan dat [de verdachte] samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven. Onder ‘opzettelijk’ wordt ook begrepen ‘voorwaardelijk opzet’ wat betekent dat voldoende is als de verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer van het leven zou worden beroofd.
Het op [slachtoffer 1] toegepaste geweld
Overvaller 1, dus [medeverdachte 1] , heeft gedreigd dat hij [slachtoffer 1] zou doodschieten als hij zijn geld niet zou geven, heeft het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] gericht en heeft daarna twee keer de trekker overgehaald, waarbij het vuurwapen weigerde. Vervolgens heeft hij [medeverdachte 3] gevraagd om de koevoet, waarbij hij tegen [slachtoffer 1] schreeuwde dat hij hem dood zou slaan en dat hij zijn schedel zou inslaan. [medeverdachte 1] heeft met de koevoet richting het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen, waarbij [slachtoffer 1] de slag met zijn arm heeft afgeweerd. [de verdachte] had een revolver op [slachtoffer 1] gericht. [medeverdachte 1] heeft tegen [de verdachte] geroepen dat hij [slachtoffer 1] moest doodschieten.
Het vuurwapen van [medeverdachte 1]
Het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden vastgesteld dat het pistool van [medeverdachte 1] een echt vuurwapen is geweest, wordt verworpen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] een doorgeladen wapen heeft meegenomen. Dit baseert de rechtbank op het chatbericht waarin aan [medeverdachte 1] wordt gevraagd om zijn pistool (‘p’) mee te nemen, het bevestigende antwoord van [medeverdachte 1] daarop, het spraakbericht van [medeverdachte 1] waarin hij zegt dat hij mensen gaat doodschieten en op de hiervoor genoemde uitlatingen van [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 1] , waarna hij zijn dreigement uitvoerde door twee keer de trekker over te halen. De rechtbank vindt het niet geloofwaardig dat het om een nepwapen zou gaan, aangezien [medeverdachte 1] met het overhalen van de trekker daarvan zou hebben prijsgegeven dat het om een loos dreigement ging. Daarnaast blijkt uit het hierboven aangehaalde spraakbericht van [medeverdachte 1] voorafgaand aan de overval dat hij er rekening mee hield dat de bewoners ook gewapend zouden zijn. Daar komt nog bij dat ook de door [de verdachte] meegenomen revolver die in de woning is achtergebleven een echt en doorgeladen vuurwapen bleek te zijn.
Opzet op de dood van [slachtoffer 1]
Vast staat dat [de verdachte] en zijn medeverdachten het plan hadden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beroven van hun waardevolle spullen. De rechtbank gaat er niet vanuit dat de verdachten de woning zijn binnen gedrongen met de bedoeling om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het opzet van de verdachten was erop gericht een overval te plegen en onder meer een groot geldbedrag buit te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
De verdachten hebben van tevoren plannen gemaakt voor de woningoverval. Ze wisten dat de bewoners thuis zouden zijn en namen meerdere vuurwapens en een koevoet mee. [de verdachte] heeft tegen [medeverdachte 4] gezegd dat hij aan [medeverdachte 1] moest doorgeven dat hij zijn pistool mee moest nemen en had zelf ook een geladen vuurwapen bij zich. Daarmee heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet met het vuurwapen zou worden geschoten en [slachtoffer 1] daardoor zodanig ernstig gewond zou raken dat de dood het gevolg zou kunnen zijn. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] gericht en twee keer afgedrukt. Als het vuurwapen niet had geweigerd, had dit tot de dood van [slachtoffer 1] kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor de slag met de koevoet. Als [slachtoffer 1] deze slag niet zou hebben afgeweerd, was deze op zijn hoofd terecht gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat als er met kracht met een koevoet op het hoofd wordt geslagen, er een aanmerkelijke kans bestaat dat men die klap niet overleeft. Het feit dat [medeverdachte 1] het hoofd van [slachtoffer 1] niet daadwerkelijk heeft geraakt, maakt dit niet anders.
Door midden in de nacht de woning met doorgeladen vuurwapens en een koevoet binnen te dringen, vervolgens naar boven te gaan, de slaapkamer in te gaan en met die wapens de confrontatie met de bewoners te zoeken, hebben de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze wapens zouden worden gebruikt als de bewoners zich zouden verzetten. Daarom is niet van belang dat [de verdachte] niet degene is geweest die de trekker heeft overgehaald en met de koevoet heeft geslagen.
Conclusie feit 1 primair
Er was tijdens het plegen van de poging tot doodslag sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en de medeverdachten. Door met zijn drieën in de nacht de slaapkamer van de woning, waar de bewoners op dat moment in bed lagen, met ieder een wapen in de hand, bestaande uit geladen vuurwapens en een koevoet, binnen te dringen, hebben zij gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking waarbij zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat bij verzet de meegebrachte (vuur)wapens op een dusdanige manier zouden worden gebruikt dat daardoor dodelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.