ECLI:NL:RBNHO:2025:2134

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11458297 \ AO VERZ 24-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor langdurig arbeidsongeschikte werknemer na niet meewerken werkgever aan beëindiging dienstverband

In deze zaak verzoekt een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, hierna te noemen [verzoeker], de werkgever, [verweerder] B.V., te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het dienstverband onder toekenning van een vergoeding die overeenkomt met de wettelijke transitievergoeding. De werknemer is sinds 17 december 2021 arbeidsongeschikt en heeft op 15 december 2023 een WIA-uitkering ontvangen. De werkgever heeft herhaaldelijk geen gehoor gegeven aan verzoeken van de werknemer om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever op de hoogte was van het verzoek en de zitting, maar niet is verschenen. De rechter concludeert dat de werkgever had moeten instemmen met het voorstel van de werknemer, aangezien de wetgeving werkgevers verplicht om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband in dergelijke gevallen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, wat heeft geleid tot schade voor de werknemer. De schade is vastgesteld op € 16.800,01 bruto, gelijk aan de misgelopen Xella-vergoeding, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en vakantietoeslag.

Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De beschikking is op 4 maart 2025 uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11458297 \ AO VERZ 24-157
Uitspraakdatum: 4 maart 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij
hierna te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.H. Hoogewoning (FNV)
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.
gevestigd te [plaats 2]
verwerende partij
hierna te noemen: [verweerder]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de langdurig arbeidsongeschikte werknemer veroordeling van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat de werkgever heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een zogenoemd Xella-voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband onder toekenning van een vergoeding die overeenkomt met de wettelijke transitievergoeding berekend tot het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen. Daardoor is sprake van een toerekenbare tekortkoming van de werkgever in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft hierdoor schade geleden, die gelijk is aan de misgelopen Xella-vergoeding. De werkgever moet deze schade vergoeden.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. [verweerder] heeft niet gereageerd.
1.2.
Op 18 februari 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. [verweerder] is niet op de zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker] ter toelichting van haar standpunten naar voren heeft gebracht.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 september 2006 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [verweerder] in de functie van modinette. Laatstelijk bedroeg het salaris van [verzoeker]
€ 2.699,30 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 17 december 2021 is [verzoeker] arbeidsongeschikt uitgevallen. Met ingang van 15 december 2023 is de loondoorbetalingsplicht van [verweerder] geëindigd. Per diezelfde datum heeft het UWV een WIA-uitkering aan [verzoeker] toegekend.
2.3.
In een brief van 28 februari 2024 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] gevraagd om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding.
2.4.
Omdat geen reactie van [verweerder] werd ontvangen heeft de gemachtigde van [verzoeker] het verzoek herhaald bij e-mails van 1 april 2024 en 3 mei 2024. [verweerder] heeft niet geantwoord.
2.5.
Op 24 juni 2024 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] een concept vaststellingsovereenkomst aan [verweerder] gestuurd. Voor het geval [verweerder] niet wil meewerken aan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding heeft [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij daardoor lijdt.
2.6.
Op 16 december 2024 heeft [verzoeker] aan [verweerder] een laatste kans geboden om een juridische procedure te voorkomen. [verweerder] heeft ook hier niet op geantwoord.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt [verweerder] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding van € 16.800,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt [verzoeker] een bedrag van € 1.447,19 bruto aan vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ten slotte verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweerder] in de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat [verweerder] de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door geen gehoor te geven aan haar voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding.

4.De beoordeling

De oproeping van [verweerder]

4.1.
is niet op de zitting verschenen, zodat eerst moet worden vastgesteld of hij daarvoor behoorlijk is opgeroepen. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] in lijn met het bepaalde in artikel 3.3.7 van het 'Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter per januari 2025’ door de betekening van het verzoekschrift bij deurwaardersexploot tijdig in kennis gesteld van het tegen hem gerichte verzoek en de datum van de mondelinge behandeling.
4.2.
[verweerder] heeft vervolgens in de ochtend van 18 februari 2025 telefonisch gemeld dat hij niet kon komen in verband met ziekte. Hieruit volgt dat [verweerder] bekend was met het verzoek van [verzoeker] en op de hoogte was van de mondelinge behandeling van dit verzoek op 18 februari 2025. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling te bepalen. Daarbij is van belang dat [verweerder] voldoende gelegenheid heeft gehad om eerder in de procedure te reageren.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet verschijnen van [verweerder] op de zitting niet het gevolg is van een onjuiste oproeping, zodat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld en beslist.
De inhoudelijke beoordeling
4.4.
Deze zaak gaat in de kern om de vraag of [verweerder] had moeten meewerken aan beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] onder toekenning een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
4.5.
De Wet compensatieregeling transitievergoeding voorziet in een compensatieregeling voor werkgevers die na beëindiging van een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een transitievergoeding hebben betaald. Daarmee heeft de wetgever beoogd een einde te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’. Deze wettelijke aanspraak op compensatie heeft meegebracht dat de Hoge Raad in het zogenoemde Xella-arrest [1] heeft bepaald – samengevat – dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap moet instemmen met een voorstel van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, berekend tot het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen (de Xella-vergoeding).
4.6.
Vaststaat dat [verzoeker] op 15 december 2023 twee jaar of langer arbeidsongeschikt was en aan haar een WIA-uitkering is toegekend. Sindsdien is sprake van een slapend dienstverband. [verzoeker] heeft meermaals een voorstel gedaan tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij is [verweerder] erop gewezen dat hij deze aan [verzoeker] te betalen transitievergoeding door de overheid vergoed kan krijgen.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] had moeten instemmen met het voorstel van [verzoeker]. Door niet op het voorstel van [verzoeker] te reageren, heeft [verweerder] in strijd gehandeld met het beginsel van goed werkgeverschap. Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming van [verweerder] in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Door deze tekortkoming heeft [verzoeker] schade geleden, die [verweerder] moet vergoeden. Met [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat deze schade gelijk is aan de door hem misgelopen Xella-vergoeding, die door [verzoeker] is berekend op € 16.800,01 bruto. Deze berekening heeft [verweerder] niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
4.8.
De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 4 juli 2024, zijnde de verzuimdatum genoemd in de brief van 24 juni 2024.
4.9.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] tot betaling van het achterstallig vakantiegeld, zodat dit verzoek eveneens kan worden toegewezen. Bij gebreke van een verzochte ingangsdatum zal de verzochte wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de datum van het verzoekschrift, te weten 20 december 2024. De wettelijke verhoging wordt ook toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om deze te matigen.
4.10.
[verweerder] zal ook worden veroordeeld om binnen één maand na betaling van de hiervoor toegewezen bedragen correcte specificaties te verstrekken van deze betalingen.
4.11.
Verder vordert [verzoeker] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 957,47 exclusief btw. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald en wordt daarom toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van het verzoekschrift, omdat [verzoeker] in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en niet is gesteld of gebleken dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
[verweerder] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 16.800,01 bruto aan [verzoeker] te betalen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking een bedrag van € 1.447,19 bruto aan achterstallig vakantiegeld aan [verzoeker] te betalen,
vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] binnen één maand na betaling van de hiervoor onder 5.1 en 5.2 toegewezen bedragen correcte specificaties te verstrekken van deze betalingen;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om de buitengerechtelijke incassokosten van € 957,47 exclusief btw aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 87,00 aan griffierecht en
€ 543,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker];
5.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. E. Jochem, kantonrechter en op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2019:1734.