ECLI:NL:RBNHO:2025:2047

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/15/361466 / JU RK 25-143
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen bij hun vader. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gezinsvoogdij-instelling (GI) en de ouders van de kinderen, de moeder en de vader. De kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], verblijven feitelijk bij de moeder, maar de GI heeft zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, die overbelast lijkt en onvoldoende grip heeft op de situatie. De vader heeft daarentegen zijn opvoedvaardigheden verbeterd en biedt een stabiele omgeving voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie bij de moeder onveilig is en dat de kinderen behoefte hebben aan structuur en duidelijkheid, wat de moeder momenteel niet kan bieden. Daarom is besloten om de kinderen uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 5 augustus 2025. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder beperkte omgang heeft met de kinderen, onder begeleiding van de GI. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361466 / JU RK 25-143 en C/15/361468 / JU RK 25-144
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing en vaststelling zorgregeling (1:265g BW)
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. N.H. Fridsma te Heemskerk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 29 januari 2025;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 9 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de moeder. Feitelijk verblijven zij van zondag tot en met woensdag bij de moeder en van woensdag tot en met zondag bij de vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de kinderen bij beschikking van 5 augustus 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en duurt nu nog tot 5 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 augustus 2023 een machtiging verleend om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging heeft geduurd tot 5 augustus 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI heeft verzocht machtiging te verlenen om de kinderen uit huis te plaatsen bij de ouder met gezag (namelijk de vader) voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat de kinderen in het verleden traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, zoals huiselijk geweld tussen de ouders en alcohol-/middelengebruik van beide ouders.
De GI heeft grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Hoewel zij haar best doet, is zij soms overbelast. Zij heeft moeite consequent te zijn, waardoor zij onvoorspelbaar en boos is, en plaatst de kinderen in een loyaliteitsconflict door negatief over de vader te praten. De moeder heeft onvoldoende grip op de kinderen, die bij haar hun eigen gang gaan, waardoor soms gevaarlijke situaties ontstaan
.Hoewel zij al jarenlang ondersteuning krijgt van [zorgaanbieder] , gaat zij niet aan de slag met de adviezen. Ook onthoudt zij informatie vaak anders dan bedoeld of uitgelegd is. De moeder voelt zich snel aangevallen en is soms afwijzend naar hulpverlening, maar verwacht tegelijkertijd hulp. Verder wil zij geen hulp voor haar eigen problematiek, terwijl zij naast opvoedondersteuning hulp nodig heeft om haar trauma’s te verwerken. Verder is het huis van de moeder vervuild en heeft zij onvoldoende grip op haar andere verantwoordelijkheden.
De GI en [zorgaanbieder] vermoeden dat beide kinderen in een loyaliteitsconflict zitten en constant aan de wensen van de ouders willen voldoen. Beide kinderen hebben traumabehandeling nodig, maar dit kan al twee jaar niet worden opgestart vanwege de onrustige thuissituatie.
Volgens school is [de minderjarige 1] constant alert, en lijkt haar ontwikkeling op het gebied van sociale relaties, creatief denken en oplossingsvermogen belemmerd te worden door de stress die zij ervaart.
[de minderjarige 2] is druk in zijn gedrag en heeft duidelijke kaders, structuur en voorspelbaarheid nodig om niet overprikkeld te raken. Anders wordt hij boos, luistert hij niet, loopt hij weg, gooit hij met voorwerpen of doet hij anderen pijn. Zijn gedrag wordt versterkt door de onrust die hij al jaren meemaakt in de thuissituatie. [de minderjarige 2] gaat nu van dinsdag tot vrijdag naar de school [school] . Hij krijgt hier geen onderwijs, maar één op één begeleiding. De school krijgt zijn gedrag echter niet onder controle en [de minderjarige 2] loopt buiten veel weg. Als er geen begeleider beschikbaar is, heeft [de minderjarige 2] geen school en blijft hij thuis. Omdat hij meer thuis is, wordt hij meer geconfronteerd met de onveilige situatie bij de moeder. De GI en [zorgaanbieder] hebben veel zorgen of deze school wel passend is voor [de minderjarige 2] .
3.3.
Verder heeft de GI naar voren gebracht dat de vader met opvoedondersteuning van [zorgaanbieder] heeft gewerkt aan de opvoedsituatie bij hem. De hulpverlener heeft gezien dat de vader adviezen vraagt en opvolgt. Hij is leerbaar en heeft voldoende opvoedvaardigheden. Hij biedt de kinderen structuur en heeft duidelijke afspraken met hen, waardoor zij weten waar zij aan toe zijn. [zorgaanbieder] ziet ook dat [de minderjarige 2] bij de vader rustiger is. [zorgaanbieder] heeft nog wel zorgen over de straffen die de vader de kinderen geeft, en werkt er met hem aan dat hij hen meer gepast straft en emotioneel passend reageert op wat de kinderen nodig hebben.
Op 29 november 2024 zijn er tijdens een netwerkberaad afspraken gemaakt met de vader en zijn netwerk over hoe in bepaalde situaties te handelen. Ook zijn er nieuwe afspraken gemaakt over zijn alcoholgebruik.
De GI is van mening dat een machtiging uithuisplaatsing bij de vader in het belang is van de kinderen. De kinderen hebben het meeste behoefte aan een rustige, stabiele opvoedsituatie en duidelijkheid over hun toekomst. Het lukt de moeder, ook niet met hulpverlening, nu niet hen dat te bieden. De situatie bij de vader is rustig en stabiel, wat de kinderen nodig hebben om de traumabehandeling te kunnen starten.
3.4.
Daarnaast heeft de GI verzocht om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, waarbij de moeder:
- op dinsdagmiddag van 15.00 tot 17.00 uur omgang heeft met beide kinderen bij haar thuis, begeleid door [zorgaanbieder] ;
- [de minderjarige 1] op dinsdag om 14.30 uur onbegeleid op school ophaalt;
- tijdens de zwemlessen van [de minderjarige 2] aanwezig is, waarbij opa vz ook aanwezig is.
3.5.
De GI heeft naar voren gebracht dat de ouders in het ouderschapsplan zijn overeengekomen dat de kinderen van zaterdagmiddag tot woensdag naar school bij de moeder verblijven en van woensdag uit school tot zaterdagmiddag bij de vader. Feitelijk verblijven de kinderen van zondagmiddag tot woensdag bij de moeder en van woensdag tot zondagmiddag bij de vader. Dit hebben de ouders onderling afgesproken, maar niet vastgelegd in een ouderschapsplan. De GI vindt het nu noodzakelijk dat de kinderen bij de vader verblijven en een vaste zorgregeling hebben met de moeder. De omgang moet begeleid worden, omdat dit de moeder helpt om beter voor de kinderen te zorgen en hen tijdens de omgang veiligheid en stabiliteit te bieden. Het is de intentie van de GI dat het zwaartepunt van de opvoeding bij de vader komt te liggen, waardoor de moeder meer draagkracht krijgt en ruimte gaat ervaren om aan haar persoonlijke problematiek te werken.
De GI vindt een beperkte, begeleide, omgang met de moeder in het belang van de kinderen en hun veiligheid. Er moet worden gekeken wie de moeder tijdens de omgang kan ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij haar emoties onder controle heeft en de kinderen niet belast. De omgang zal elke zes weken met het netwerk worden geëvalueerd, waarbij zal worden gekeken of het mogelijk is het contact uit te breiden.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is verzocht om afwijzing van de verzoeken van de GI.
De moeder betwist dat zij weinig inzicht heeft getoond in het belang van traumabehandeling voor de kinderen en al helemaal dat zij hulp voor hen regelmatig afzegt.
De moeder is van mening dat de GI met twee maten meet. De vader heeft zijn netwerk dat geheel achter hem staat, terwijl het netwerk van de moeder ten tijde van het netwerkberaad niet beschikbaar was. Zij vraagt al langer om meer en andere hulp, maar heeft geen gehoor gekregen.
De moeder meent dat het niet in het belang van de kinderen is als zij met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader worden geplaatst, nu hij recent vanwege alcoholgebruik in het ziekenhuis is opgenomen. De moeder weet hoe een alcoholtest van Digicontact, zoals de vader elke avond doet, misleid kan worden. Zij kan dan ook niet volgen dat de situatie bij de vader voldoende veilig is en vermoedt dat het netwerk van de vader hem de hand boven het hoofd houdt door het niet altijd te melden als hij alcohol heeft gebruikt. De moeder kan echter niets zeggen over haar zorgen, omdat dit wordt geschaard onder negatief praten over de vader. Zij maakt zich echter wel zorgen over de situatie van de kinderen bij hem als hij gedronken heeft.
Daarnaast meent de moeder dat de verzochte omgang niet in het belang van de kinderen is en onvoldoende is doordacht.
De vader heeft een eigen bedrijf. Voorheen kon hij geen vrij nemen om de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij hem te hebben. Met de omgang die de GI heeft verzocht, wordt de afgesproken co-ouderschap drastisch ingeperkt, en moet de moeder de kinderen ook nog onder begeleiding gaan zien. De ouders hebben de omgangsregeling juist aangepast toen de vader eigen woonruimte kreeg en vanwege zijn werkzaamheden niet doordeweeks voor de kinderen kon zorgen. De moeder heeft geprobeerd in overleg met de betrokken partijen de omgangsregeling te wijzigen zodat de vader ook doordeweeks een deel van de zorg voor de kinderen heeft. Hij wilde dit eerst niet vanwege zijn werk, maar heeft ermee ingestemd dat [de minderjarige 1] meer bij hem is, omdat zij vergeleken met [de minderjarige 2] makkelijker is.
Verder vraagt de moeder zich af wat er gebeurt als de vader de volledige zorg heeft en de kinderen ziek zijn of om een andere reden niet naar school kunnen. De zorg zou dan volledig bij het netwerk van de vader liggen, terwijl de moeder beschikbaar is. Zij is ook van mening dat niet alle mogelijkheden zijn benut om te onderzoeken hoe de zorgverdeling anders geregeld kan worden. De moeder denkt dat het helpend zou kunnen zijn dat de kinderen om de week bij ieder van de ouders zijn, zodat zij ieder doordeweeks één kind bij zich hebben. De kinderen zouden dan hete ene weekend bij de moeder kunnen zijn en het andere weekend bij de vader.
Tot slot heeft de moeder aangegeven dat de kinderen tegen haar zeggen dat zij niet naar de vader willen en bang voor hem zijn.
4.2.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hij de verzoeken ondersteunt. Hij kan voor de kinderen zorgen, en het is gebleken dat hij openstaat voor hulpverlening en leerbaar is. De vader ziet dat het bij hem goed gaat met de kinderen. Hij heeft veel geleerd van [zorgaanbieder] , en van zijn eigen ouders in de tijd dat hij bij hen inwoonde. Hierdoor heeft hij zich ontwikkeld als opvoeder. Het lukt de moeder echter niet om voor de kinderen te zorgen, en zij functioneert op dit moment niet goed. De vader heeft aangegeven [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nooit bij hun moeder weg te willen houden, maar het nu beter te vinden voor de kinderen dat zij weinig contact met haar hebben. Hij staat er wel achter dat de omgang te zijner tijd wordt uitgebreid.
Het is juist dat hij in september 2024 in het ziekenhuis opgenomen is geweest nadat hij alcohol had gedronken. Dat was echter niet omdat hij veel alcohol had gedronken, maar vanwege de combinatie met de Antabus-medicatie die hij innam. Sindsdien heeft hij geen alcohol meer gedronken. Hij is bereid dit via Digicontact aan te tonen of weer medicatie in te nemen, wat het meest geloofwaardig wordt gevonden. Hij heeft opgemerkt dat hij het niet in het belang van de kinderen vindt om de tests van Digicontact te misleiden.
Tot slot is de vader niet de enige werkende ouder die hulp van zijn netwerk en de buitenschoolse opvang nodig heeft om de kinderen op te vangen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
Hoewel de moeder veel van de kinderen houdt, staat zij (grotendeels) alleen voor de opvoeding. De moeder lijkt overbelast, waardoor zij inconsequent en onvoorspelbaar is voor de kinderen. Verder wordt gezien dat zij onvoldoende opvoedvaardigheden heeft, ondanks dat zij al langere tijd intensieve hulp hierbij krijgt. Dit leidt ertoe dat de opvoedsituatie bij haar voor de kinderen onveilig en onrustig is. Beide kinderen laten met gedragsproblemen zien dat zij hier last van hebben, terwijl zij door de onrust al jaren niet toekomen aan de traumabehandeling die zij nodig hebben. De kinderen hebben juist veel duidelijkheid en structuur nodig, wat de moeder hen nu niet kan bieden.
Gebleken is dat de thuissituatie bij de vader stabiel en rustig is. Hij is leerbaar, pakt adviezen van de hulpverlening goed op en heeft zijn opvoedvaardigheden ontwikkeld. De hulpverleners van [zorgaanbieder] zien dat de vader meer dan de moeder in staat is te zien wat de kinderen nodig hebben en sensitief op hen te reageren. De opvoedondersteuning aan de vader zal daarnaast nog doorlopen, om hem te helpen bij de aandachtspunten en hulpvragen. Ook is hij bereid om het nodige te doen om aan te tonen dat hij geen alcohol meer gebruikt, en/of om dit te voorkomen.
Gelet hierop zal de kinderrechter machtiging verlenen de kinderen uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.2.
Nu [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader uit huis geplaatst worden, acht de kinderrechter het in het belang van de kinderen dat zij een vaste en voorspelbare omgang met de moeder hebben. De regeling zoals de GI heeft verzocht, is weliswaar een erg minimale, maar is naar het oordeel van de kinderrechter nu het meest passend. Het is van belang dat de kinderen eerst rust en stabiliteit ervaren zodat zij toe kunnen komen aan de noodzakelijk gevonden traumabehandeling. Om die reden zal de zorgregeling worden vastgelegd zoals de GI heeft verzocht, zodat de kinderen niet blootgesteld worden aan de onrustige opvoedsituatie bij de moeder. Ook zal de kinderrechter bepalen dat de omgang plaats zal vinden onder begeleiding van [zorgaanbieder] . Zo kunnen de hulpverleners de moeder erbij ondersteunen een veilig en prettig contact met de kinderen te hebben en haar emoties en negatieve gevoelens bij hen weg te houden.
De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI de regie houdt op de omgang, en deze zo snel mogelijk zal uitbreiden als dit in het belang van de kinderen is. In elk geval zal de GI de omgang elke zes weken evalueren, waarbij ook de vraag zal worden beantwoord of het mogelijk is dat de omgang wordt uitgebreid. De kinderrechter benadrukt dat het daarbij van belang is dat de moeder deze komende periode benut om aan haar zelf te werken.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]bij de vader met gezag met ingang van 11 februari 2025 tot 5 augustus 2025;
6.2.
bepaalt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de moeder
:- op dinsdagmiddag van 15.00 tot 17.00 uur omgang heeft met beide kinderen bij haar thuis, begeleid door [zorgaanbieder] ;
- [de minderjarige 1] op dinsdag om 14.30 uur onbegeleid op school ophaalt;
- tijdens de zwemlessen van [de minderjarige 2] aanwezig is, waarbij opa vz ook aanwezig is,
waarbij de omgang onder regie van de GI kan worden uitgebreid als dit in het belang van de kinderen wordt geacht.
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 18 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.